Categorieën
Het Parool

“Yale Glee Club”

AMERIKAANS STUDENTENKOOR IN AMSTERDAM

(Van onze muziekredacteur)
DINSDAGMORGEN, Centraal Station, Amsterdam. – De trein uit Parijs stopt en een zestig bruingebrande jonge Amerikanen, beladen met koffers en tassen, springen er uit. Het is de Yale Glee Club, een koor bestaande uit studenten van de universiteit van Yale, niet ver van New York. En tussen al die jonge mensen ontdekken wij een rustiger, wat oudere man, met al grijzend haar: de dirigent Marshall Bartholomew, vergezeld van zijn echtgenote.

“Al 26 jaar ben ik dirigent van dit mannenkoor”, vertelt hij ons, “maar telkens zit ik weer met het probleem, dat het koor van samenstelling wisselt. Want het zijn allemaal studenten, die – eenmaal afgestudeerd – de universiteit en dus ook het koor verlaten. Ieder jaar moet dan het repertoire opnieuw worden ingestudeerd. Een voordeel echter is, dat mijn koor steeds uit jeugdige mensen bestaat en dientengevolge jong klinkt. Een heel belangrijk voordeel.”

De heer Bartholomew is behalve dirigent, ook professor in zang aan de Yale-universiteit. Maar wat men al gauw merkt: hij is ook vader voor zijn “boys”, wil vooral niet, dat zij te zeer vermoeid worden. “Zij moeten beslist wat rust hebben voor ze vanavond in het Concertgebouw zingen”, zegt hij. “Het programma is toch al zo druk deze dagen.”

Dat programma is lang niet mis. Direct na aankomst: een ontvangst door burgemeester d’Ailly ten stadhuize, dan een lunch, aangeboden door het Netherlands-America Institute, repetitie, een rondvaart door de Amsterdamse grachten en vanavond dat concert in het Holland Festival in de grote Concertgebouwzaal. Woensdag reizen ze naar Groningen, ook weer recepties en ‘s avonds concert met het Gronings orkest ter gelegenheid van het 67ste lustrum der Groningse Universiteit. Daarop verheugen ze zich bijzonder, want dat betekent kennismaking met collega’s, met de Groningse studenten. En Donderdag ten slotte van Groningen naar Den Haag, waar ‘s avonds in de Ridderzaal een concert wordt gegeven onder auspiciën van de Amerikaanse ambassadeur, die ze daarvóór eerst nog officieel ontvangt.

“Of we alleen werken met Engelse tekst zingen? Nee”, zegt de dirigent, “ook koren met Franse, Duitse, Portugese en Italiaanse woorden staan op ons repertoire. We willen zelfs het Wilhelmus zingen in het Nederlands. Als iemand ons wil helpen met de uitspraak, zit het er in een half uur in. Alle jongens kunnen nl. direct van blad zingen.” Drie dagen in ons land, dat betekent drie concerten. En dan gaat het weer verder, naar Kopenhagen.

Categorieën
Het Parool

Het Concertgebouworkest speelde Bruckner’s Zevende Symphonie voor de gramofoon

NIEUWE ORKESTPLATEN

GEEN componist neemt in de muziekgeschiedenis een zo merkwaardige plaats in als Anton Bruckner. Want levend van 1824 tot 1896, dus in een tijd, dat de Romantiek hoogtij vierde, componeerde hij werken, die van stijl en inhoud direct aansluiten op de barokke kerkmuziek van de 17de en 18de eeuw. Onze tijd begint eigenlijk pas goed de uitzonderlijke waarde van Bruckner’s oeuvre te beseffen en vooral Amsterdam heeft de laatste jaren veel bijgedragen tot de verbreiding er van.

Men weet het, Eduard van Beinum bezit een duidelijke affiniteit tot, verwantschap bijna met Bruckner en zijn vertolking van de Zevende Symphonie kan dan ook vrijwel ideaal worden genoemd. Het is een daad van betekenis, dat Decca dit ongeveer zeventig minuten durende werk op gramofoonplaten heeft opgenomen. De opname beslaat vijftien plaatkanten en de resterende zestiende zijde wordt ingenomen door de Wals uit Tsjaikowski’s Serenade voor strijkorkest (AK 1916-1923).

Zover mij bekend is, bestonden er reeds drie uitvoeringen voor de gramofoon van deze Symphonie, door de Philharmonische Orkesten van resp. Wenen, Berlijn en München. Maar geen is zo volmaakt als de nieuwe, door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Met volmaakt is dan zowel de vertolking bedoeld als de wijze, waarop het geluid technisch is gerealiseerd.

Geen “aardse” emoties zal men in dit meesterwerk ontdekken, geen sentimentaliteit, geen literaire of programmatische associaties, die juist zo kenmerkend zijn voor de Romantiek. Wat men dan wel te horen krijgt? Kort gezegd zijn dat twee eigenschappen: in de eerste plaats, dat Bruckner een typische Oostenrijker was, die hield van het vredige landschap, waarin hij woonde, en in de tweede plaats legt de muziek getuigenis af van Bruckner’s katholicisme, dat hier verheven is tot een sterk religieuze mystiek. Een duidelijke neerslag hiervan vindt men in de orgelachtige instrumentatie en de veelal door koperblazers gespeelde brede melodieën, die aan koralen doen denken.

Barok is deze symphonie, barok als de monumentale architectuur van oude kerken met haar voorname overdaad, die van een volmaakt evenwicht is. Een harmonie, die gelijk is aan die der klassieken, evenzeer religieus en onmiddellijk zich richtend tot God. Het is vooral dit religieuze levensgevoel, dat Bruckner’s werk boven de tijd uitheft, het een tijdloze eeuwigheidswaarde verleent.

Een andere prachtige opname van Decca is die van Bach’s Derde Brandenburgs Concert, gespeeld door het Strijkorkest van Boyd Neel (K 1619), doorzichtig van klank en voortreffelijk van acoustiek. Victor Olof dirigeerde het National Symphony Orchestra in een glanzende uitvoering van Chabrier’s rhapsodie “España” (K 1219).

Ook het Residentie Orkest zorgde voor twee nieuwe opnamen. Het begeleidde, onder Willem van Otterloo, de altzangeres Annie Woud in Gluck’s aria “J’ai perdu mon Euridice” (uit “Orpheus”) en Saint-Saëns’ “Mon coeur s’ouvre à ta voix” (uit “Samson et Dalila”). Een plaat van goede kwaliteit, waarin de zangeres naar mijn smaak te luid is in verhouding tot het orkest (X 10199). En tenslotte dirigeerde Frits Schuurman hetzelfde orkest in een virtuoze uitvoering van Wagenaar’s ouverture “De getemde feeks” (X 10181).

Zij, die houden van de onpersoonlijke zang van Eddy Christiani kunnen hem samen met “Accordeola” o.l.v. Frans Wouters, een “Lied van de zee” en “Houdt de dief” horen zingen (M 32578). Even vervelend vond ik een sentimentele foxtrot en wals, gespeeld door Guy Lombardo en zijn Royal Canadians, met platvloerse zang van Tony Craig en Skip Nelson (M 32413).

Een Hammond-orgel is zo een bioscoop-apparaat, dat sommigen hevig ontroert, maar waarvan anderen een nare smaak in de mond krijgen. U kunt het instrument horen bespelen door Ethel Smith in twee bekende foxtrots van Irving Berlin (M 32559), maar voor U de plaat koopt, moet U voor U zelf uitmaken, welke reacties een bioscooporgel bij U teweeg brengt.

Verreweg het beste beviel mij de kittige zang van de filmster Carmen Miranda, die “Upa-upa” en “Tico-tico” zingt met begeleiding van de Bando da Lua. Ze doet dat in het Portugees en dat verklaart voor kenners van die taal misschien wat de titels betekenen. Voor mij zijn het niet anders dan de felle uitroepen, die zo goed passen bij de Zuid-Amerikaanse rhythmen van deze prettige, opgewekte dansen (M 32540).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Concours voor vioolmakers begonnen

(Van onze muziekredacteur)
Wie zaterdagmiddag de regen durfde te trotseren en zich naar het Haagse Gemeentemuseum begaf, kon daar in een kleine zaal een onalledaagse vertoning aanschouwen. “Vertoning” is misschien een wat weids woord, maar onalledaags is het zeker, als u op een podium Joachim Röntgen een viool ziet bespelen, terwijl aan zijn rechterzijde een schoolbord staat opgesteld. Een zwart bord op een doodgewone ezel. En op dat bord kon u dan een cijfer lezen, met wit krijt geschreven.

De violist speelt een deel uit een solo-sonate van Bach. “Genoeg”, klinkt het plotseling van het balkon. Röntgen houdt op met spelen. “Nu nog iets met pianobegeleiding”, zegt de onzichtbare stem van het balkon. En de violist laat een stukje horen van Pugnani-Kreisler. “Genoeg”, zegt de stem weer. De viool wordt weggelegd. Het cijfer op het bord wordt uitgewist, een nieuw onbegrijpelijk cijfer verschijnt er op. En dan begint Röntgen weer, op een andere viool. Nog eens Bach en nog eens Pugnani-Kreisler. Die hele procedure herhaalt zich ettelijke malen.

Wat dat allemaal betekent? Wel, het Concours Hendrik Jacobsz., wedstrijd voor vioolmakers, is Zaterdag begonnen. De ingezonden instrumenten worden, anoniem en slechts door een cijfer aangeduid, bespeeld en de op het balkon zittende jury moet ze keuren. Een vermoeiende, haast onmogelijke taak. Wij althans hebben het niet lang kunnen volhouden. Röntgen kreeg er trouwens na een keer of tien ook genoeg van; de heer Poth zette zijn werk voort. En zo zal het twee weken lang verder gaan. Steeds maar violen bespelen en de jury moet dat allemaal maar aanhoren. Wij benijden die heren juryleden niet.

Categorieën
Het Parool

Demonstratie van nieuwe muziek voor schoolorkesten

Geslaagde avond op congres der Jeunesses Musicales

Het vierde congres van de “Fédération Internationale des Jeunesses Musicales” is dan Zaterdag in Den Haag begonnen. En na de officiële installatie, des ochtends in het Mauritshuis, is die eerste congresdag besloten met een avond in de Dalton-HBS aan de Aronskelk, waar de jeugd in het middelpunt stondvan het artistieke gebeuren.

Het is een verkwikkende avond geworden, hartverheffend, omdat hier leerlingen van middelbare scholen voor een uitvoering zorgden die zich door haar frisheid en natuurlijkheid zo verblijdend gunstig onderscheidde van de sleur van het dagelijkse concertleven.

Het begon met een voorstelling van Boutens’ gedicht “Beatrijs”, dat klaar en indrukwekkend eenvoudig werd gezegd, met de muziek van Alexander Voormolen, even klaar en puur op de piano gespeeld. En de tekst werd pantomimisch op het toneel geïllustreerd, zo natuurlijk en kinderlijk en met zoveel echte overgave, dat een uitzonderlijk gave vertoning werd bereikt, die niet naliet indruk te maken. Een dergelijke gemeenschapskunst, waaraan solistendom ten enenmale vreemd is, kan slechts bereikt worden door anonimiteit der executanten. Wat hier dan ook inderdaad het geval was.

Na de pauze volgde een demonstratie door interscholaire orkesten uit Rotterdam en Den Haag van enkele korte stukken, speciaal gecomponeerd voor schoolorkest door François Steenhuis, Sem Dresden en ondergetekende. Over de laatste kan ik uiteraard geen oordeel vellen. Wat de eerste twee bereikten met de soms verrassende combinaties van enkele strijkinstrumenten, blazers, piano en zeer uitgebreid slagwerk, was in alle opzichten geslaagd, fris en levendig, onconventioneel en voortdurend des kinds. Een belangrijke stap in een nieuwe richting, die in de toekomst voor het muziekonderwijs op de scholen van de allergrootste importantie kan worden.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Internationaal jeugdcongres voor muziek geopend

(Van onze muziekredacteur)
In aanwezigheid van talloze autoriteiten, onder wie de ambassadeur van Frankrijk en vertegenwoordigers der regeringen van België, Luxemburg en Zwitserland, heeft vanmorgen mr. H. J. Schölvinck namens minister Rutten het vierde internationale congres van de Fédération Internationale des Jeunesses Musicales in het Haagse Mauritshuis officieel geïnstalleerd. Sem Dresden, voorzitter van het congres en directeur van de stichting “Jeugd en Muziek”, beantwoordde zijn rede, waarna Marc Cuvelier, de secretaris-generaal van de internationale federatie, een begroetingswoord sprak tot de aanwezigen, onder wie zich een opvallend aantal jeugdige buitenlanders bevond: Fransen, Belgen, Luxemburgers, Amerikanen, Portugezen, Italianen en zelfs Egyptenaren.

Tijdens de daarop volgende receptie zagen wij o.a. dr. Walther Boer, de Haagse wethouder Van Zwijndrecht en Igor Markewitsj, die het soloconcert van dit congres zal dirigeren, waarbij een orkest van jeugdige musici uit o.a. Italië, België, Frankrijk, Portugal en Nederland zal optreden.

Categorieën
Het Parool

Concertgebouworkest terug uit Engeland

(Van onze muziekredacteur)
Maandagavond. Amsterdam, Centraal Station. – Een eerste perron, waarop opvallend veel vrouwen. Wat die daar allemaal doen? Zij wachten op haar echtgenoten, de leden van het Concertgebouworkest, dat terugkomt van zijn tournée door Engeland.

Precies kwart over negen zijn ze er; en dan beginnen de begroetingen en omhelzingen. Eduard van Beinum is er niet bij. Is van Hoek van Holland met vrouw en zoon doorgereisd naar zijn vacantieverblijf, ergens op de Veluwe, waar hij een paar weken gaat uitrusten na een druk seizoen.

“Heel succesvolle tournée”, concludeert de heer Verbruggen, administrateur van het Concertgebouw, die het orkest heeft vergezeld naar Engeland. “Opgetogen publiek en prachtige critieken”. Ziehier kort samengevat de indruk, die het orkest heeft achtergelaten bij onze Westelijke buren.

Categorieën
Het Parool

Met André Kostelanetz langs de Amsterdamse grachten

(Van onze muziekredacteur)
“Zullen we een wandelingetje langs de grachten maken?” Dat werd ons door iemand gevraagd, Vrijdagavond om een uur of negen. Nu hebben wij nooit bezwaar tegen zo’n wandelingetje door Amsterdam, op een mooie avond. In dit geval was het zelfs bepaald erg prettig, want de man, die de vraag stelde, was niemand minder dan André Kostelanetz, de bekende Amerikaanse dirigent, die enige dagen in Amsterdam vertoefde. Incognito.

Als u deze regels leest, zit hij al weer in de trein naar Parijs. Daar dirigeert hij enige concerten en zijn vrouw, de zangeres Lily Pons, zal daarbij als soliste optreden.

“U moet mijn vrouw excuseren, zij is al naar bed gegaan,” zegt hij, “want het was een vermoeiende dag. Wij zijn juist terug van Soestdijk, waar wij ontvangen zijn door uw Koningin en Prins Bernhard. Dat bezoek heeft diepe indruk op ons gemaakt: het was alles zo hartelijk en democratisch. Een ware climax van ons verblijf in Holland.”

We lopen in de Vijzelstraat. “Ik wil graag een paar huizen aan de Herengracht zien,” zegt Kostelanetz, en het blijkt natuurlijk “de bocht” van de Herengracht te zijn. “Die zie ik liever des avonds, als het stil is op straat.” Met kennersblik monstert hij, bedachtzaam aan zijn pijp trekkend, de regelmatige architectuur van ons stadsschoon. “Wat een historie, wat een sfeer ademt dat alles,” is zijn commentaar. Hij geniet er kennelijk van.

Hij blijkt ook van onze schilderijen te houden, want in die enkele dagen dat hij hier was, heeft hij niet alleen het Rijks- en Stedelijk Museum van de hoofdstad bezichtigd, maar ook het Frans Hals Museum in Haarlem en het Mauritshuis in Den Haag. “Eindelijk heb ik dan al die prachtige Rembrandts, Frans Halsen en Jan Steens gezien, die ik alleen maar van reproducties kende. In drie dagen heb ik meer kunnen bewonderen dan in de hele rest van mijn leven,” zegt hij enthousiast.

Hij is voor het eerst in ons land, maar in 1945 heeft het weinig gescheeld of hij had in Maastricht gedirigeerd. “Dat zit zo,” verklaart hij. “Mijn vrouw en ik traden voor de Amerikaanse troepen op, overal aan de fronten. In Februari 1945 concerteerden we in Birma, op korte afstand van de Japanse legers. Op een goede dag werden wij per vliegtuig naar België gestuurd. Er werd een soldatenorkest gevormd en wij zouden naar Maastricht gaan. Op het laatste ogenblik werd het veranderd in Keulen, waar wij optraden terwijl de Duitsers drie mijl van ons verwijderd zaten te vuren. Heel gevaarlijk maar inspirerend.

Misschien dirigeer ik volgend jaar ‘t Concertgebouworkest, met mijn vrouw als soliste. Wij zijn het ten minste van plan,” verklapt hij. Hij spreekt met bewondering over het Amerikaanse concertleven, over de meer dan 130 orkesten die daar zijn, over de componisten, vooral over Copland en Creston, die werken aan hem hebben opgedragen. Over de enorme ontwikkeling die het culturele leven in de Verenigde Staten doormaakt. Over zijn vriend Pierre Monteux die hij helaas niet in zijn hotel in Amsterdam aantrof, omdat hij enige dagen in Parijs was.

Hij vertelt van een concert in Chicago. “Daar speelde ik voor 325.000 mensen, die via luidsprekers in de straten naar het concert luisterden. Ik dirigeer ook televisieconcerten; die zijn erg in de mode in Amerika.”

U kent Kostelanetz natuurlijk van de gramofoonplaten, die de radio regelmatig uitzendt. Maar wist u, dat hij in Sint Petersburg is geboren en 25 jaar geleden Amerikaan werd? Bijna had hij eens een Van Gogh gekocht – een valse of echte, dat laten wij in het midden -, maar toen hij in Honolulu moest optreden, en een kijkje in het museum ging nemen, hing het schilderij daar al. Net voor zijn neus verkocht. Pech of misschien juist niet, wie zal het zeggen…?

Categorieën
Het Parool

Helen Kwalwasser, een geboren viooltalent

Ongeveer de helft van het programma, dat de jeugdige Amerikaanse violiste Helen Kwalwasser Woensdagavond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam speelde, bestond uit bewerkingen; en dat zou er op kunnen wijzen, dat zij weinig smaak of stijlgevoel zou bezitten. Hoe geheel anders was de werkelijkheid! Want één van de kwaliteiten van dit vioolspel was juist de voorname adel van stijl, de van persoonlijkheid getuigende, wat vrouwelijke gratie.

Maar er was meer te bewonderen: volstrekt zekere techniek, bijzonder mooie stokvoering, nobele, glanzende toonvorming, kortom, al die eigenschappen die een geboren violist bezit.

Zowel in Vivaldi als in Brahms en Françaix maakte Helen Kwalwasser duidelijk, dat zij een uitermate begaafd violiste is, zo begaafd, dat het mij niet zou verwonderen als zij in de toekomst tot de belangrijkste figuren van het internationale podium zou gaan behoren.

Gerard Hengeveld bereikte in zijn begeleidingen het hoge niveau van dit verrassende recital.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Concours voor nieuwe violen

Max Möller Jr. laat een viool “ontstaan”

(Van onze muziekredacteur)
Van 3 tot 14 Juni wordt in het Haagse Gemeentemuseum het “Concours Hendrik Jacobsz.” gehouden, een concours voor vioolbouwers. Het initiatief is uitgegaan van de heer C. H. I. Smits uit Schiedam en voor de organisatie heeft vooral de heer Dirk J. Halfoort gezorgd.

Wat daar allemaal gaat gebeuren? Wel, bijna alle landen ter wereld hebben nieuw gebouwde strijkinstrumenten ingezonden, en dat zijn de eigenlijke deelnemers aan het concours. Er zullen drie eerste prijswinnaars zijn: een viool, een altviool en een cello. Die zullen aan het slot op een concert in Diligentia in het openbaar worden bespeeld. Bovendien is er aan dit concours een congres voor vioolbouwers verbonden.

“Het geheel belooft een bijzondere gebeurtenis te worden”, zegt de heer Max Möller Jr., Amsterdams vioolbouwer en expert op dit gebied. “Nooit is er voordien een soortgelijk concours gehouden en de inzending overtreft dan ook alle verwachtingen. Er zijn meer dan vierhonderd instrumenten ingestuurd, zelfs een viertal contrabassen.”

“Hoe de beoordeling plaatsvindt? Daarvoor zijn twee jury’s, één die de klank, en één die de bouw van de instrumenten beoordeelt. Elke inzending krijgt dus twee cijfers. Voor de “klankjury” worden de instrumenten bespeeld door enkele bekende kunstenaars, die zich achter een gordijn bevinden, dus onzichtbaar voor de jury zijn.”

“Zijn oude violen niet beter, klinken ze niet mooier dan nieuwe?” vragen wij. En dan komt de heer Möller kennelijk op zijn stokpaardje, want, zegt hij, “een goed gebouwde nieuwe viool heeft een bijzonder aantrekkelijke frisheid, die een oude niet heeft. Oude instrumenten hebben natuurlijk wel andere kwaliteiten, maar in het algemeen behoeven nieuwe principieel niet slechter te zijn. Ik weet, dat er een vooroordeel bestaat tegen nieuwe violen, maar ik hoop, dat dit concours dit zal wegnemen, of althans verminderen. Vergeet niet, dat er vele beroemde musici zijn, die nieuwe instrumenten bespelen en er overgelukkig mee zijn”.

De onderdelen

De heer Möller heeft een aantal modellen vervaardigd, die alle stadia tonen in het ontstaan van een viool.

“Het bovenblad”, zegt hij, “is uit vurenhout gemaakt. Het wordt niet gebogen, maar uit een dikke plak gesneden en geschaafd, met kleine schaafjes en beitels. Daarin komen dan de beide f-gaten. Het achterblad wordt uit esdoornhout gemaakt, precies zoals het bovenblad, dat in het midden, de borst, het dikst is. Daar is n.l. de spanning het grootst.

Ook de opstaande randen, ongeveer 2 mm dik, worden uit esdoornhout gemaakt. Die worden wel gebogen in een vorm. Dat hout moet natuurlijk volkomen “uitgewerkt” zijn; dit hier is ongeveer honderd jaar oud. De minimum leeftijd van het gebruikt hout mag niet lager dan veertig jaar zijn. Jonger hout is nog niet uitgewerkt.

Onder tegen het bovenblad, over de gehele lengte, komt een dunne lat, de “zangbalk”, aan de kant van de lage snaren. Die vertraagt de trillingen er van, zodat het geluid lager wordt. Tussen boven- en achterblad wordt bij de hoge snaren een paaltje aangebracht, vlak bij het f-gat. Dat paaltje, dat de trillingen direct op het achterblad overbrengt, heet in Frankrijk “l’âme du violon”, dus de ziel van de viool. Wij noemen het de “stapel”. Daarmee kan de kwaliteit van de klank geregeld worden. Sommige, altijd ontevreden violisten verplaatsen die stapel voortdurend. Bij een slechte viool verbetert dat natuurlijk niets. Misschien, dat het woord “stapelgek” hier zijn oorsprong vindt.

Dan worden achter- en bovenblad en randen op elkaar gelijmd: de klankkast is klaar. Nu wordt de uit massief esdoornhout gesneden hals plus kop aangebracht vóór aan de klankkast, en de viool is “in het wit” gereed, zoals wij dat noemen”, zegt de heer Möller. “Dan komt het lakken, een belangrijk werk, want de samenstelling van de lak is van veel invloed. Na het drogen volgt ten slotte de montage. In de kop komen de vier schroeven, die van palissander- of ebbenhout zijn. Dan wordt de ebbenhouten “toets” op de hals gelijmd. Dat is het lange zwarte hout, waarover de snaren komen. Het ebbenhouten staartstuk er op en nu kunnen de snaren worden aangebracht. Ten slotte wordt op de borst de esdoornhouten kam onder de snaren geplaatst en klaar is Kees. Veertien dagen inspelen en de viool kan worden gebruikt als volwaardig instrument.”

Hij zegt het alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, maar wie met eigen ogen heeft gezien, hoe uit enkele ruwe stukken hout een viool ontstaat, heeft de grootste bewondering voor hen, die dit ambacht honderden jaren geleden reeds uitoefenden. Maar ook zij, die dit handwerk thans nog beoefenen, verdienen meer aandacht dan men gemeenlijk aan hen besteedt. Het komende concours in Den Haag kan daartoe het zijne bijdragen.

Categorieën
Het Parool

Van Beinum dirigeerde prachtig Volksconcert

Het Concertgebouw-Orkest heeft Vrijdagavond van Amsterdam afscheid genomen vóór zijn tournée door Engeland en tevens het seizoen besloten met een volksconcert onder leiding van de voor deze gelegenheid uit Londen overgekomen Eduard van Beinum. Het is een verrassend besluit geworden van de dit jaar gegeven reeks concerten; verrassend, omdat deze avond zo overrompelend fris en vitaal is gemusiceerd als niet te verwachten was na een zo druk seizoen met zijn vele gastdirigenten.

Ook in een ander opzicht heeft dit slotconcert getroffen: dat was het programma, dat onconventioneel was samengesteld. Weber’s ouverture “Euryanthe” was al dadelijk een prachtig afgewogen en jeugdig klinkende inzet en in Schubert’s veel te zelden gespeelde Negende Symphonie, het indrukwekkendste bewijs van het meesterschap en de rijke melodische inventie van de, ook als symphonicus geniale, Weense componist, hoorde men orkestspel van uitzonderlijke kwaliteit.

Diepenbrock’s doorzichtig-feeërieke “Marsyas-suite” en Strawinski’s “Vuurvogel” vulden het programmadeel na de pauze; Van Beinum gaf er geladen vertolkingen van, die het publiek wel tot geestdrift moesten brengen.

LEX VAN DELDEN