Medezeggenschap der musici bijna altijd aanwezig
(Van onze muziekredacteur)
Hoe het Concertgebouworkest wordt bestuurd, dat er een N.V. Het Concertgebouw bestaat, die een gebouw én een orkest exploiteert, daarover heeft men in deze kolommen meer dan eens kunnen lezen. Hoe staat het met de belangrijkste Belgische, Franse en Engelse orkesten? Kunnen hun bestuursvormen ons wellicht tot lering strekken? Het antwoord op deze vragen kan in de eerste plaats luiden, dat al deze orkesten een structuur hebben welke stellig minder onbevredigend is dan de huidige situatie in het Concertgebouw. Want deze buitenlandse ensembles kennen zonder uitzondering een eigen, onafhankelijke exploitatie, zoals uit het onderstaande zal blijken. Uiteraard betekent dit niet, dat er bij deze orkesten in het geheel geen aanleiding tot critiek zou bestaan.
In Brussel
Het belangrijkste Belgische orkest, “L’Orchestre National de Belgique”, is geheel onafhankelijk van welke particuliere muziekinstelling ook en in 1936 opgericht op initiatief van de toenmalige minister van Onderwijs. Het staat onder patronaat van Koningin Elizabeth en wordt gecontroleerd door de regering. Het wordt bestuurd als een stichting met een Raad van Beheer, die voor de dagelijkse leiding zorgt. Van deze Raad van Beheer maakt een vaste contactpersoon der afdeling Muziek van het departement van Onderwijs deel uit. Verder hebben er zitting in vertegenwoordigers van de verenigingen en instellingen, die van het orkest gebruik maken. De raad wordt door de minster benoemd, die dus in geval van geschillen de opperste beroepsinstantie is.
De vaste kern van 62 orkestleden is lid van de vakbond van musici; in overleg met deze bond is een contract opgesteld, waarin de arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. En aan deze voorwaarden heeft de Raad van Beheer zich te houden. Een collectief ontslag op staande voet zou dan ook niet mogelijk zijn.
De voornaamste reeks concerten van het orkest – abonnementsconcerten zouden wij die noemen – wordt gegeven in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, een private instelling met een aparte onderafdeling voor muziek, de “Société Philharmonique de Bruxelles”. Deze heeft slechts een huurcontract met het orkest en heeft uiteraard zitting in de Raad van Beheer.
Voor de artistieke leiding heeft het orkest een vaste contactpersoon, die regisseur wordt genoemd. De huidige regeling voldoet, volgens alle betrokkenen, uitstekend en verhinderd o.a. dat de artistieke belangen van het orkest worden opgeofferd aan eventuele financiële belangen van het Paleis voor Schone Kunsten. Kans op concurrentie van het tweede Belgische orkest, dat van de Nationale Radio Omroep, is uitgesloten, omdat dit ensemble onder toezicht staat van het omroepinstituut, waarin de regering eveneens een belangrijke stem heeft.
In Parijs
De grote Parijse orkesten – Conservatoire, Pasdeloup, Lamoureux en Colonne – zijn alle coöperatieve organisaties. De vergadering van orkestleden kiest het directorium, dat bestaat uit directeur, secretaris, penningmeester en enkele commissarissen. Deze worden in principe uit het orkest gekozen, dat zelf zijn dirigent kiest en meespreekt over de samenstelling der programma’s.
Elk orkest heeft zijn vaste zaal, die regelmatig gehuurd moet worden. De financiële positie der orkesten is niet sterk, fondsen heeft men niet. De subsidies zijn gering en vaste salarissen worden niet gegeven: men verdeelt de winsten. Vele musici maken bovendien deel uit van de orkesten van Opéra of Opéra Comique, werken mee aan radio-uitzendingen of spelen voor gramofoon en film.
De eisen voor toelating – dat geschiedt na een concours – zijn zeer hoog. Dat merkt men trouwens wel aan het hoge artistieke en technische niveau der orkesten. De sociale verhoudingen lijken ons niet navolgenswaard..
Het Orchestre National verkeert in een uitzonderingspositie: het is in dienst van de radio en wordt door de omroep gefinancierd. Deze orkestleden hebben wél een vast salaris.
En in Londen
Behalve het B.B.C.-orkest, dat in dienst van de Engelse radio is, bezit Londen vier grote orkesten: Royal Philharmonic, Philharmonia, London Philharmonic en London Symphony Orchestra. Het Philharmonia Orkest wordt gecontroleerd en gefinancierd door de gramofoonmaatschappijen His Master’s Voice en Columbia. Zowel bij dit ensemble als bij het Royal Philharmonic Orkest is er van enige invloed van de orkestleden op het bestuur nauwelijks sprake.
Anders is het geregeld bij het Londens Philharmonisch en het Londens Symphonie Orkest (L.P.O. en L.S.O.). Beide hebben de vorm van een N.V., waarvan de musici zelf de aandeelhouders zijn. De orkestleden kiezen uit hun midden een raad van commissarissen, die het orkest beheert en het leiding geeft.
Bij het L.P.O. worden alle belangrijke beslissingen door deze raad genomen na overleg met de orkestleden, bij het L.S.O. is deze raad van beheer zelfstandiger. Beide ensembles hebben dus invloed op de benoeming van de dirigenten.
De orkestleden van het L.P.O. hebben een vast contract, maar bij het L.S.O. worden de musici betaald naar gelang van de opbrengst der concerten. Vooral dáárdoor is de toestand zo, dat het L.P.O. een eigen zelfstandig bestaan kan leiden, terwijl het L.S.O. zich aan een muziekinstelling moet verhuren, die het financiële risico draagt en ook voor de dirigent kan zorgen. Tot voor korte tijd kreeg het L.P.O. een subsidie van de Londense graafschapsraad. Thans is die subsidie ingetrokken en daarvoor heeft men een garantie van een aantal concerten in de plaats gesteld.
De managing director (zakelijk leider) van het L.P.O. en de secretaris van het L.S.O. zijn vroeger actieve orkestleden geweest. Zij kennen dus het gebied, dat zij moeten bestrijken, ook van de kant der musici.
Ook in Parijs komt iets dergelijks veelvuldig voor: zo is bijvoorbeeld de administrateur van het Lamoureux Orkest tevens cellist in dit ensemble.