Categorieën
Het Parool

Holland Festival 1951 legt nadruk op toneel en opera

(Van onze muziekredacteur)
Het staat thans vast, dat het Concertgebouworkest – zo het tegen die tijd althans de mogelijkheid krijgt weer op te treden – in het van 15 Juni tot 15 Juli te houden Holland Festival in Amsterdam zal concerteren onder Klemperer (met een Mahler-programma), Kubelik (die twee keer zal dirigeren), Stokowski (met een modern Amerikaans werk) en Szell. Ook Eduard van Beinum zal – indien zijn toestand dat toelaat – voor het orkest staan. Solisten zijn o.a. Kathleen Ferrier, Annie Woud, Artur Schnabel. Bovendien zullen volksconcerten plaatsvinden.

Het Residentie Orkest treedt in Scheveningen op onder Antal Dorati (twee keer), Münch, Stokowski en Van Otterloo, die één avond aan Mozart wijdt (o.a. het Requiem) en één aan Ravel (o.a. L’enfant et les Sortilèges). Ook hier worden nog volksconcerten gegeven.

Bijzonder belangwekkend is het opera-programma. De Ned. Opera geeft Gluck’s “Orfeo” met Kathleen Ferrier in de titelrol, Beethoven’s “Fidelio” onder Krips, Verdi’s “Bal-masqué” onder Vittorio Gui van de Scala te Milaan, en Janácek’s “Jenufa”. Martha Lipton treedt als gast op in “Bal-masqué”. Over het programma van de English Opera Groep schreven wij reeds.

Op het gebied van de koorzang kan worden meegedeeld, dat de Bachvereniging haar traditie voortzet met de uitvoering van Bach’s “Hohe Messe” in Naarden. Het Ned. Kamerkoor onder Felix de Nobel zingt werken van o.a. Monteverdi, Janácek, Strawinski en Mozart.

Van de kamermuziek zijn nog geen details bekend; men denkt aan kwintetten. En op de ochtendconcerten wil men vooral aandacht besteden aan vierhandige stukken van Schubert en liederen.

Het toneel wordt vertegenwoordigd door de Franse troep van Marie Bell, die Claudel’s “Le soulier de satin” komt spelen en door de Ned. Comedie, die onder regie van Johan de Meester Euripides’ “Iphigeneia in Taurië” in Nijhoff’s vertaling opvoert in een omgeving, welke aan het Griekse theater herinnert: men denkt daarbij aan de arena van Carré. Verder geeft deze troep Shakespeare’s “Leer om leer” en een herhaling van “Elckerlyc” in Delft.

Onderhandeld wordt nog met het ATG, dat Shakespeare’s “Julius Caesar” onder regie van Van Dalsum zou spelen. De Young Vic komt in het openluchttheater te Bloemendaal met “De koopman van Venetië” of met “The Knight of the Burning Pestle” van Beaumont en Fletcher.

Over ballet wordt nog onderhandeld, o.a. met de Hindostaanse groep van Hima Kesarcodi. Tentoonstellingen, film en openluchtconcerten (in het Vondelpark o.a.) zijn in voorbereiding. De opening van het festival, 14 Juni in de Haagse Ridderzaal, wordt niet opgeluisterd door het Ned. Kamerkoor, zoals het plan was, maar door Haagse musici, die oude Nederlandse composities zullen uitvoeren; de verzameling oude costuums van Cruys Voorbergh zal daarbij worden tentoongesteld.

In deze gegevens, welke gisteren tijdens een persconferentie werden verstrekt, valt bijzonder op, dat er in het geheel geen plaats is ingeruimd aan hedendaagse Nederlandse muziek. Men gaf de verzekering, dat de definitieve programma’s wel Nederlandse werken zullen bevatten. Wij betreuren het, dat dit gebied blijkbaar als een aanvulling der programma’s wordt beschouwd en niet als een onmisbaar bestanddeel, dat veeleer uitgangspunt zou moeten zijn.

Categorieën
Het Parool

Holland Festival 1951 gaat zeker door

(Van onze muziekredacteur)
In tegenstelling met publicaties welke suggereren dat het doorgaan van het Holland Festival 1951 niet zeker zou zijn, kan worden meegedeeld dat deze manifestatie ook dit jaar stellig weer zal plaats vinden. Men is weliswaar laat met publicaties, maar dat heeft geheel andere oorzaken.

In de eerste plaats heeft de bestuurswijziging in de Nederlandse Opera beslissingen over het operaprogramma in belangrijke mate vertraagd. Bovendien heeft de ziekte van Eduard van Beinum het Concertgebouw voor moeilijkheden geplaatst welke niet snel op te lossen waren. En ten slotte is er de ernstige internationale situatie die voor problemen zorgde.

Aan die laatste omstandigheid is het bijvoorbeeld toe te schrijven dat het New York City Ballet, waarmee onderhandelingen tot in een beslissend stadium waren gevoerd, thans heeft besloten van een optreden in Nederland af te zien. Men voert thans besprekingen met twee grote Europese balletgroepen.

Op 14 Juni zal het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Felix de Nobel in de Haagse Ridderzaal het festival openen met een concert, dat behalve een plechtig, een naar alle waarschijnlijkheid ook Nederlands karakter zal dragen.

Het Concertgebouworkest zal optreden onder Kubelik en Szell. Met andere dirigenten wordt nog onderhandeld. Het Residentie Orkest zal onder leiding staan van Van Otterloo, Dorati en Stokowski, die ook het Concertgebouworkest zal dirigeren.

De Nederlandse Opera heeft besloten twee nieuwe uitvoeringen uit te brengen: “Jenufa” van Janácek en “Bal-masqué” van Verdi.

Met de “Young Vic” worden onderhandelingen gevoerd over optreden in het openluchttheater te Bloemendaal. Delft krijgt een reprise van “Elckerlyc”, met het ATG wordt onderhandeld over een Shakespeare-opvoering, met de Nederlandse Comedie over een opvoering van een Griekse tragedie.

Categorieën
Het Parool

Pierre Monteux weer naar huis

Twee Nederlandse werken gaan in San Francisco

(Van onze muziekredacteur)
Als u deze regels leest, is Pierre Monteux alweer zijn koffers aan het pakken; nog vanavond keert hij weer naar huis terug, naar San Francisco.

Men kan hem niet aanzien, dat hij in nog geen vier weken ongeveer twintig concerten heeft gedirigeerd. Hij blijft vitaal en vol energie.

“Op 19 November beginnen de repetities weer in San Francisco en de 22ste vindt het eerste concert van het nieuwe seizoen plaats. Ik breng er de Amerikaanse première van Koetsier’s Eerste Symphonie en van Badings’ Tweede. Alle noviteiten staan dit jaar in het teken van de symphonie.

Zo geef ik o.a. de premières van een symphonietta van Poulenc, van symphonieën van Marcel Landowski, Hindemith, Copland, Creston en Morton Gould. Gemiddeld dirigeer ik er vier concerten per week.

Van Bach gaat het Magnificat – dit ter gelegenheid van het Bach-jaar – en zoals elk jaar wordt het seizoen besloten met Beethoven’s Negende Symphonie. Met een uit studenten samengesteld koor.

Natuurlijk heeft hij gehoord van het Ravel-feest dat het Concertgebouw binnenkort geeft. Of hij veel herinneringen aan Ravel heeft? “Maar natuurlijk, wij waren heel goede vrienden. Vergeet niet dat wij beiden in 1875 zijn geboren. Ik heb dus veel voor zijn werk kunnen doen. Zo heb ik nog de volledige “Daphnis en Chloë” gecreëerd”.

Wanneer Monteux terug komt in Amsterdam, hij weet het niet. In het Holland Festival? Dat is niet waarschijnlijk. Meer kan hij er niet van zeggen.

Categorieën
Het Parool

Concert in Londen voor het HOLLAND FESTIVAL

(Van onze muziekredacteur)
Op 1 December organiseert de Holland Festival Society in Londen een concert, waarbij het ensemble Alma Musica en Peter Pears zullen optreden. Men zal zich herinneren dat genoemde vereniging is opgericht met het doel het Engelse bezoek aan het Holland Festival te stimuleren.

Categorieën
Het Parool

Gluck’s opera “Orfeo” op de gramofoonplaat

Kathleen Ferrier in de titelrol

HET gebeurt zelden dat gramofoonmaatschappijen er toe overgaan volledige opera’s op de plaat vast te leggen; en mochten ze dit fiere besluit nemen dan was er in negen en negentig van de honderd gevallen sprake van een geliefd exemplaar uit het repertoire, om een voorbeeld te geven: “Faust” of “Paljas”. Met des te meer verrassing (èn goedkeuring) begroet men de opname die Decca onlangs uitbracht van Gluck’s opera “Orfeo”. En al is hier dan wel geen volledige reproductie het resultaat geweest, met een gecomprimeerde weergave op 14 plaatkanten kan men toch ruimschoots een gefundeerd oordeel vellen over de betekenis van deze muziek. Veertien plaatzijden, besteed aan een niet zo heel erg bekende opera, – dat getuigt van initiatief en bereidheid risico van financiële tegenvallers te durven dragen.

Sinds vorig jaar, toen de Nederlandse Opera de “Orfeo” in het Holland Festival ten tonele voerde met Kathleen Ferrier in de titelrol – en het plan bestaat in de toekomst weer voorstellingen er van te geven – kent men deze op het Griekse verhaal gebaseerde opera. De geschiedenis heeft Gluck enige ongelukkige veranderingen laten ondergaan en met name het optreden van Amor, die na Eurydice’s “tweede” dood voor een feestelijk slot zorgt, is dramatisch bepaald ridicuul. Toch bevat het werk fragmenten van ongehoorde schoonheid die vooral muzikaal indruk maken door de nobele expressie en sereniteit van sfeer: dit is het duidelijkste het geval in de tweede acte waar Orfeo de Elyzeese Velden betreedt.

Hij wie dit alles nog niet voldoende mocht zijn, bedenke dat de uitvoering boven elke lof verheven is en dat alleen daarom al het bezit van deze unieke opname de moeite waard is. Hoe kon het ook anders? Kathleen Ferrier immers gaf aan de titelrol haar onovertrefbare vocale capaciteiten en een aangrijpende menselijkheid mee, en dat betekende een vertolking, die geen ogenblik ook maar iets te wensen overlaat.

Eurydice en Amor waren bij Anne Ayars en Zoë Vlachopoulos in uitnemende handen. Maar wat verrassender is: de moeilijke instrumentale partij werd ideaal gespeeld door het Southern Philharmonic Orchestra onder leiding van Fritz Stiedry die hier vrijwel geheel onbekend is en met deze uitvoering bewees met een orkest te kunnen omgaan en een maximale dosis goede smaak te bezitten. Het Glyndebourne Festival Koor leverde ten slotte een alleszins passende bijdrage (Decca AK 1656-62, f 6.50 per plaat).

Bach-cantate

Van niet minder belang is de vlekkeloze opname die Columbia wijdde aan cantate nr. 82 van Bach, getiteld “Ich habe genug” en gecomponeerd voor Maria-Lichtmis. Evenals in vele andere werken geeft Bach hier blijk van een voor zijn tijd kenmerkende berusting in en zelfs verlangen naar de dood. Van de drie aria’s die in deze cantate voorkomen valt het zwaartepunt op de middelste “Schlummert ein, ihr matten Augen; fallet sanft und selig zu!”: een indrukwekkende, devote en van een oneindige gemoedsrust getuigende muziek die tot het schoonste uit Bach’s gehele oeuvre behoort. De bariton Hans Hotter zong haar met prachtige stem en volledige overgave, hetgeen trouwens ook voor de openingsaria “Ich habe genug” en de opgewekte, aartslastige slotaria “Ich freue mich auf meinen Tod” (een echte finale!) geldt. Anthony Bernard en het Philharmonia Orkest zorgden voor een volmaakte orkestpartij (Columbia, LX 8719-21, f 6.50 per plaat).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Monteverdi’s “ORFEO” maakte diepe indruk

Conservatoire Orkest werd overbelast

Het derde internationale muziekfeest in Aix-en-Provence is voorbij. Met twee concerten, gewijd aan werken van Bach, Mozart en Bartók heeft het Parijse Conservatoire Orkest het festival besloten. Belangrijker dan deze laatste uitvoeringen waren voor ons, Nederlanders, twee concerten die aan dit – voor verwende oren nogal conventionele – slot vooraf gingen: één van gewijde muziek en één dat was ingeruimd aan Monteverdi’s opera “Orfeo”.

Het was vooral het laatste werk, dat diepe indruk maakte. Bijna 350 jaar geleden gecomponeerd kan het als het eerste meesterwerk van de Italiaanse opera worden beschouwd. Het is merkwaardig, dat vrijwel geen componist het aandurfde de consequenties van het oorspronkelijke Orfeo-verhaal ten volle te realiseren: de wanhoop waaraan Orfeo ten prooi valt als hij zijn geliefde Eurydice, na haar verlossing uit de onderwereld ten tweeden male naar het rijk der doden ziet vertrekken, levert inderdaad een situatie op die als slot van een opera weinig bevrediging kon schenken aan een publiek, dat opgelucht en tevredengesteld met prettige gewaarwordingen de schouwburg wenste te verlaten.

Ook Monteverdi onttrok zich niet aan de conventies van zijn tijd: onder de opgewekte klanken van een alle tragiek opzij zettende apotheose laat hij Orfeo de onsterfelijkheid binnentreden. Dat is de enige zwakheid van deze opera, die overigens met verbijsterende duidelijkheid een pleidooi hield voor de renaissance van Monteverdi’s kunst. Zeker, hij schrijft in wezen in de recitatief-stijl van zijn tijd, maar hij weet er door bijna onmerkbare, maar niettemin belangrijke, veranderingen melodische accenten aan te verlenen, die echte Italiaanse aria’s doen ontstaan, zelfs af en toe een duet.

Het is echter een andere eigenschap, die deze muziek zo overrompelend overtuigend maakt: dat is het realisme in de schildering van gemoedstoestanden en situaties. De hevigste smart vindt een even indrukwekkende realisatie als de uitgelatenste vreugde, de landelijke vredigheid van de herdersfeesten, een even realistische “verbeelding” als de verschrikkingen van de onderwereld.

Dat deze “Orfeo” hier een volledige concertuitvoering kreeg was een daad van niet geringe betekenis. Men deed dat in een bewerking van Iris Panzani, die van veel smaak en kennis van zaken getuigde. En de uitvoering? Als men moet afgaan op de exuberant-opgewonden uitroepen, waarmee het publiek aan deze vertolking zijn goedkeuring hechtte, dan zou men heel wat denken. Voor een deel was die uitvoering dan ook wel op peil: met name Renato Capecchi (van de Scala) wist aan de titelrol een dramatische overtuigingskracht van ongewone en nooit verminderende allure te geven. Suzanne Danco was een aandoenlijke Eurydice, van de overigen muntte de alt Luisa Ribacchi uit door een onverdraaglijke onzuiverheid. Charles Holland, een jeugdige Amerikaanse neger-tenor, maakte zijn debuut als een herder: een lichte lyrische, zuivere stem, die men nog wel vaker te horen zal krijgen. Vooral als zijn expressie aan diepte zal winnen.

De uitvoering

Wat het instrumentale gedeelte van de “Orfeo” betreft, moet men minder geestdriftig zijn. Want wat het Conservatoire Orkest onder Ernest Bour hier presteerde was nauwelijks de openbaarheid waard. Er werd zo stuntelig en met zoveel onvergefelijke fouten gemusiceerd, dat er slechts één conclusie mogelijk is: Bour is een slecht dirigent, die boven dien niet in staat is naar behoren te repeteren. Men mag immers aannemen, dat een van de beste Europese orkesten als het Parijse na voldoende voorbereiding beter voor de dag zou komen dan thans het geval was.

Stellig is ook een andere omstandigheid hier van invloed geweest: het festival heeft het orkest een te zware last op de schouders geladen. Behalve de twee uitgevoerde opera’s van Mozart heeft het ook moeten meewerken aan zeven concerten met verschillende programma’s, en dat alles in het korte tijdsbestek van enkele weken. Dat is veel, teveel naar het mij voorkomt. De gevolgen hiervan konden niet uitblijven.

Dit moge dan wel het enige bezwaar zijn tegen de gang van zaken in dit muziekfeest, het is niettemin een bezwaar van principiële aard, dat in den vervolge zal dienen te worden verholpen. Want het uitzonderlijke repertoire, dat ten gehore werd gebracht, verdient ten volle, dat men ook een perfectie in de vertolking nastreeft.

Het repertoire zelf? – moet ik daarover nog veel zeggen? Men heeft in de gepubliceerde artikelen kunnen lezen, dat de programma’s vrijwel zonder uitzondering alledaagsheid vermeden; alleen daarom al heeft Aix-en-Provence een bijzondere plaats verworven onder de huidige Europese festivals.

Nog een voorbeeld hiervan gaf het concert van gewijde muziek in de hooggewelfde Saint Sauveur-kathedraal, waar het voorbeeldige koor van de Accademia di Santa Cecilia uit Rome onder Bonaventura Somma een Missa brevis van Palestrina en een Requiem-mis van Pizzetti uitvoerde.

Een met meesterschap gecomponeerd koorwerk, dat van Pizzetti, dat muzikaal lang niet zo overtuigend was als technisch, ondanks de aanwezigheid van enkele sublieme, aangrijpende fragmenten, die op het Gregoriaans gebaseerd zijn. Met name de inzet van het 8-stemmige “Dies irae” was bepaald indrukwekkend. Maar veelvuldig werd men geconfronteerd met de wat wufte nalatenschap van Franse operacomponisten als Massenet en Gounod, die een merkwaardig oppervlakkige en banale stempel op het “Libera me” en het “Sanctus” drukten. Een bijzonderheid welke vooral in deze omgeving – met de prachtige oude wandtapijten en drieluiken – ontnuchterend werkte.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Conclusies van Holland Festival

Hoopvolle verwachtingen gingen grotendeels in vervulling

(Van onze muziekredacteur)
Wat een maand geleden nog slechts hoopvolle verwachtingen schenen te zijn, is inderdaad werkelijkheid gebleken. Nu het Holland Festival ten einde is, kan men dat zonder overdrijving vaststellen.

Vóór die maand culturele manifestaties begonnen, concludeerden wij uit de op schrift gestelde programma’s dat het Festival-bestuur dit jaar op de goede weg was. Wij juichten het toe, dat er een geraamte was gevonden, een basis waarop men de rest kon bouwen. Die grondslag droeg de naam Bach en als wij die naam noemen, komen als vanzelf al die ensembles in de gedachte, die onvergetelijke bijdragen leverden aan dit Bachjaar: het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel, de Nederlandse Bachvereniging, het Festival Kamerorkest o.l.v. Szymon Goldberg, en Alma Musica, dat met de uitvoering van “Das musikalische Opfer” het Festival een van de bijzondere facetten verleende.

Dat deed ook het A’dams Kamermuziek Gezelschap, vooral met Schönberg’s “Verklärte Nacht” en Ravel’s “Introductie en Allegro”. Een zeer karakteristiek visitekaartje gaf De Nobel’s Kamerkoor af door Dallapiccola’s “Zangen van de Gevangenschap” uit te voeren op een avond, die verder uitsluitend Nederlandse werken bracht!

De noviteit van dit jaar – een serie ochtendconcerten – had een zo duidelijk succes, dat herhaling in volgende jaren stellig aanbeveling verdient. Van de orkest concerten bleken niet in de eerste plaats de première’s van belang, maar eerder de vertolking van werken welke in het normale seizoen nauwelijks aan bod komen: Berlioz’ “Romeo en Julia” onder Monteux, Beethoven’s “Missa Solemnis” onder Schuricht en Mahler’s Tweede Symphonie onder Bernstein. Een vingerwijzing voor de toekomst?

Hoe men ook over de artistieke waarde van “Oberon” en “Philomela” moge denken, toch was de opvoering er van door de Ned. Opera stellig juist. “Oberon” vond zijn motivering in het feit, dat dit werk vrijwel nergens ten tonele wordt gebracht, en “Philomela” wel, de omstandigheid dat er eindelijk een Nederlandse opera voor opvoering geschikt was, lijkt voldoende om het uitbrengen er van te rechtvaardigen.

Over het ballet kan ik kort zijn: Rosario en Antonio en het Monte Carlo Ballet lieten over het algemeen indrukken achter die elk festival waardig zijn. Voor toneel geldt dat in gelijke mate; het leeuwendeel namen de Old en Young Vic voor hun rekening en ook het Nederlandse toneel (Comedia) kreeg zijn kans met “Elckerlyc”.

Suggesties

Het hoofdstuk film – minder goed verzorgd dan vorig jaar – behoeft in den vervolge grondiger voorbereiding.

En dan was er voor het eerst plaats ingeruimd aan de koorzang: Scheveningen hoorde enkele mannenkoren en Die Haghe Sanghers zongen Diepenbrock’s “Missa in Die Festo”. Toch, cultureel ligt hier een uit te breiden taak voor het Holland Festival. De dilettantenkoorzang is van zo integrerend belang voor onze cultuur, dat er stellig meer aandacht aan besteed dient te worden. Het lijkt mij bijvoorbeeld nodig, volgend jaar een of meer concerten te wijden aan Nederlandse kerkmuziek.

Een ander programmapunt dat veel aantrekkelijks kan bieden ligt op het terrein der harmoniemuziek. Nederland bezit enkele voortreffelijke harmonie-orkesten en met name de gemeente Amsterdam heeft de laatste jaren getracht het repertoire er voor te verbeteren door opdrachten te verstrekken. De resultaten van die opdrachten zou men (spoedig) willen horen. Het Holland Festival zou dat beter dan wie ook kunnen bewerken door het organiseren van openluchtconcerten met een gemengd programma: een harmonie zou de boven bedoelde composities kunnen uitvoeren, in hetzelfde concert zouden een aantal mannenkoren wereldlijke Nederlandse werken kunnen zingen. Het geheel is karakteristiek voor ons land, onderscheidt zich van het alledaagse en betekent bovendien een uitstekende propaganda voor de goede Nederlandse muziek.

Eén opmerking moet mij ten slotte nog van het hart: hoezeer ik mij ook in grote trekken kan verenigen met het afgelopen Festival, met sommige details kan ik het niet eens zijn. Die bezwaren gelden voornamelijk de samenstelling van de programma’s der orkestconcerten. Ik neem aan, dat hier gebrek aan repetitietijd een rol heeft gespeeld. Toch kan deze omstandigheid het programma dat Furtwängler dirigeerde evenmin aanvaardbaar maken als dat van Charles Münch: beide bezaten niets dat ze van het alledaagse onderscheidde.

Mocht men er in slagen deze zwakke punten in de toekomst weg te nemen en daarvoor in de plaats meer Nederlandse muziek te doen uitvoeren, dan kan men verzekerd zijn van een Holland Festival dat zich een eigen, waardevolle plaats heeft veroverd naast andere Europese culturele manifestaties van naam. Dat dit in enkele jaren reeds tot stand is gebracht, bewijst de aanwezigheid van inzicht en doorzettingsvermogen bij de organisatoren.

Categorieën
Het Parool

Holland Festival

Organist Vollenweider herdacht Bach

Het Holland Festival loopt ten einde en zo werd gisteravond de in deze kunstmaand opgenomen Bachherdenking van de Ned. Bachvereniging in de Oude Kerk van Amsterdam besloten met een orgelconcert door Hans Vollenweider uit Zürich. Ook ditmaal is men weer diep onder de indruk gekomen van de veelzijdige eenheid in het werk van de 200 jaar geleden gestorven componist.

Het grootse Praeludium en Fuga in D (met een merkwaardig grillig fugathema), waarmee Vollenweider het concert begon, registreerde hij soms wat vaag en ondoorzichtig, maar langzamerhand scheen de organist het contact met het prachtige instrument beter tot stand te kunnen brengen. En zo werden de Trio-Sonate in e en de magistrale Passacaglia in c (beide uit Band I der Petersuitgave) tot onvergetelijke gebeurtenissen, dank zij Bach’s monumentaal en grandioos meesterschap, dank zij ook de hier uitmuntende, logische helderheid van Vollenweider’s knap orgelspel.

Nog drie orgelconcerten organiseert de Bachvereniging ter gelegenheid van dit Bachjaar, na het Holland Festival: op 11 Augustus, 15 September en 6 October.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Furtwängler deed voor-oorlogse stijl van musiceren herleven

Het concert van gisteravond in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw bood een programma, dat op zichzelf in het Holland Festival weinig zin had. Want noch Beethoven’s eerste symphonie (die we onlangs ook van Kleiber hoorden), noch de 3de Leonore Ouverture en de eerste symphonie van Brahms – en allerminst deze drie stukken in combinatie – zouden treffend kunnen heten voor het door dit festival beoogde doel. Hier was veeleer het “ster”-principe gehuldigd: in dit geval de dirigent Wilhelm Furtwängler. En zo werd het bijzondere van dit concert, dat wij Furtwängler’s Beethoven en Furtwängler’s Brahms konden horen.

Dat Furtwängler een groot dirigent is, behoef ik hier niet te vertellen. Niet voor niets heeft hij een wereldnaam. Voor velen echter was dit de eerste keer, dat zij kennis maakten met dit in zekere zin ouderwetse dirigeren. Ouderwets voor zover in dit muziekmaken een gevoelsleven regeert, dat wel eens globaal en ook ten onrechte “romantisch” is genoemd, maar dat in feite sneller veroudert dan de romantiek zelf. Hoe men daarover ook moge denken – de macht er van is onweerstaanbaar wanneer een Furtwängler de vertolker is.

Hij weet enorme spanningen op te bouwen en ontladingen te bewerken. Zijn grootste kracht ligt daarbij in zijn macht over melodische energieën, waarvan hij geen enkele mogelijkheid onbenut laat en elke welving modelleert naar een maximum aan expressie. In de hevigheid daarvan is een hang naar het mateloze, die – vertragend of versnellend al naar het te pas komt – enerzijds weinig past bij het toch nog klassieke evenwicht van Beethoven, anderzijds echter in Brahms tot magistrale resultaten leidt.

Het Duitse muziekleven van vóór de oorlog herleefde hier nog éénmaal in al zijn glorie. Juichende ovaties werden aan Furtwängler en het Concertgebouworkest ten slotte gebracht door het publiek, dat een hier nog niet vergeten stijl van musiceren had herkend, waaraan vooral velen van een oudere generatie nu eenmaal van jongsaf zijn gehecht.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Bach’s “Musikalisches Opfer” in onovertrefbare uitvoering

“Alma Musica” speelde in de Kleine Zaal

Op 7 mei 1747 bezocht Bach Frederik de Grote in Potsdam en 7 juli – dus twee maanden later – liet hij ten paleize het werk aanbieden, dat thans de naam “Das Musikalische Opfer” draagt en waarmee “Alma Musica” gisteravond een stampvolle kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam tot zo geestdriftige reacties bracht, dat het slotdeel (een zesstemmige fuga) herhaald moest worden. Nochtans heeft dit verbijsterend meesterlijke werk de naam ontdaan te zijn van “inspiratie en poëtische inhoud”, zoals Albert Schweitzer in zijn boek over Bach nog meende.

Toch, ondanks Schweitzer’s opmerking, dat “Das Musikalische Opfer” niet bevredigt, maakte het gisteren een diepe indruk.

Ik geloof, dat dit aan twee omstandigheden is toe te schrijven. In de eerste plaats kende Schweitzer de reconstructie niet, die de Amerikaanse musicoloog Hans T. David na een diepgaand onderzoek er van maakte. Een reconstructie en bewerking, die, naar mijn gevoel, volledig aantoonden, dat er wel degelijk musische overtuigingskracht, duidelijke eenheid en bezieling in dit grandioze werk huizen.

De tweede oorzaak van het doorslaande succes is stellig te zoeken in de sublieme uitvoering door “Alma Musica”, dat hiermee een bijdrage aan het Holland Festival leverde, die nergens ter wereld overtroffen zou kunnen worden. Met name het gebruik van pedaal-clavecymbel in de slotfuga leek mij een geslaagde oplossing. Everard van Royen (fluit), Haakon Stotijn (hobo, Engelse hoorn en oboe d’amore), Paul Godwin (viool), Johan van Helden (viool en alt), Carel van Leeuwen Boomkamp (cello) en Gusta van Royen (clavecymbel) zorgden voor deze volstrekt unieke gebeurtenis.

Vóór de pauze speelden zij werken van Bach’s zonen Carl Philipp Emanuel en Johann Christian.

LEX VAN DELDEN