Categorieën
Het Parool

Holland Festival 1951 legt nadruk op toneel en opera

(Van onze muziekredacteur)
Het staat thans vast, dat het Concertgebouworkest – zo het tegen die tijd althans de mogelijkheid krijgt weer op te treden – in het van 15 Juni tot 15 Juli te houden Holland Festival in Amsterdam zal concerteren onder Klemperer (met een Mahler-programma), Kubelik (die twee keer zal dirigeren), Stokowski (met een modern Amerikaans werk) en Szell. Ook Eduard van Beinum zal – indien zijn toestand dat toelaat – voor het orkest staan. Solisten zijn o.a. Kathleen Ferrier, Annie Woud, Artur Schnabel. Bovendien zullen volksconcerten plaatsvinden.

Het Residentie Orkest treedt in Scheveningen op onder Antal Dorati (twee keer), Münch, Stokowski en Van Otterloo, die één avond aan Mozart wijdt (o.a. het Requiem) en één aan Ravel (o.a. L’enfant et les Sortilèges). Ook hier worden nog volksconcerten gegeven.

Bijzonder belangwekkend is het opera-programma. De Ned. Opera geeft Gluck’s “Orfeo” met Kathleen Ferrier in de titelrol, Beethoven’s “Fidelio” onder Krips, Verdi’s “Bal-masqué” onder Vittorio Gui van de Scala te Milaan, en Janácek’s “Jenufa”. Martha Lipton treedt als gast op in “Bal-masqué”. Over het programma van de English Opera Groep schreven wij reeds.

Op het gebied van de koorzang kan worden meegedeeld, dat de Bachvereniging haar traditie voortzet met de uitvoering van Bach’s “Hohe Messe” in Naarden. Het Ned. Kamerkoor onder Felix de Nobel zingt werken van o.a. Monteverdi, Janácek, Strawinski en Mozart.

Van de kamermuziek zijn nog geen details bekend; men denkt aan kwintetten. En op de ochtendconcerten wil men vooral aandacht besteden aan vierhandige stukken van Schubert en liederen.

Het toneel wordt vertegenwoordigd door de Franse troep van Marie Bell, die Claudel’s “Le soulier de satin” komt spelen en door de Ned. Comedie, die onder regie van Johan de Meester Euripides’ “Iphigeneia in Taurië” in Nijhoff’s vertaling opvoert in een omgeving, welke aan het Griekse theater herinnert: men denkt daarbij aan de arena van Carré. Verder geeft deze troep Shakespeare’s “Leer om leer” en een herhaling van “Elckerlyc” in Delft.

Onderhandeld wordt nog met het ATG, dat Shakespeare’s “Julius Caesar” onder regie van Van Dalsum zou spelen. De Young Vic komt in het openluchttheater te Bloemendaal met “De koopman van Venetië” of met “The Knight of the Burning Pestle” van Beaumont en Fletcher.

Over ballet wordt nog onderhandeld, o.a. met de Hindostaanse groep van Hima Kesarcodi. Tentoonstellingen, film en openluchtconcerten (in het Vondelpark o.a.) zijn in voorbereiding. De opening van het festival, 14 Juni in de Haagse Ridderzaal, wordt niet opgeluisterd door het Ned. Kamerkoor, zoals het plan was, maar door Haagse musici, die oude Nederlandse composities zullen uitvoeren; de verzameling oude costuums van Cruys Voorbergh zal daarbij worden tentoongesteld.

In deze gegevens, welke gisteren tijdens een persconferentie werden verstrekt, valt bijzonder op, dat er in het geheel geen plaats is ingeruimd aan hedendaagse Nederlandse muziek. Men gaf de verzekering, dat de definitieve programma’s wel Nederlandse werken zullen bevatten. Wij betreuren het, dat dit gebied blijkbaar als een aanvulling der programma’s wordt beschouwd en niet als een onmisbaar bestanddeel, dat veeleer uitgangspunt zou moeten zijn.

Categorieën
Het Parool

Ned. Opera begon Verdi-herdenking

Treffende expositie in Stadsschouwburg

(Van onze muziekredacteur)
Met de opening van een Verdi-tentoonstelling, gistermiddag in de Amsterdamse Stadsschouwburg, is de Nederlandse Opera een herdenking begonnen, die alleszins recht doet wedervaren aan deze 50 jaar geleden gestorven componist.

Men heeft in de eerste plaats een Verdi-abonnement gemaakt, bestaande uit De Troubadour, Traviata, Rigoletto en Bal-masqué. In vrije verkoop was dit opzienbarend snel uitverkocht. Daarna is er nog zo een Verdi-abonnement voor personeelsverenigingen in verkoop gebracht, waarvoor het al even hard storm liep.

De heer Abraham van der Vies, de pas benoemde artistieke directeur der instelling deelde, voor hij de tentoonstelling opende, mee, dat Joan Cross de opera Bal-masqué (Ballo in Maschera) zal regisseren. Joan Cross, ons reeds bekend als lid van Britten’s English Opera Group, is enkele jaren directrice geweest van Sadler’s Wells en heeft thans een operaschool in Londen. Nicolaas Wijnberg ontwerpt décors en costuums, en Charles Bruck is de dirigent.

Op de door de heren Van der Vies en Wijnberg ingerichte Verdi-expositie in één der bovenfoyers krijgt men middels sterk vergrote foto’s van Verdi, in chronologische volgorde opgesteld, een treffende indruk van de ontwikkeling van zijn persoon. Men ziet er o.a. een unieke collectie Verdi-plaquettes uit de verzameling van de heer Joh. A. Alsbach, enkele brieven van de componist en ander interessant materiaal. De tentoonstelling blijft enige weken geopend.

In een speciaal voor de gelegenheid gemaakt programmaboekje beschrijft Max Vredenburg hoe de figuur Verdi in de vijftig jaren na zijn dood in de belangstelling heeft gestaan. De heer S. A. M. Bottenheim heeft materiaal verzameld voor een artikel “Verdi in Nederland”.

Categorieën
Het Parool

Baylé verbonden aan Weense Staatsopera

(Van onze muziekredacteur)
Volgend seizoen zal Theo Baylé niet meer aan de Nederlandse Opera verbonden zijn. Hij gaat met zijn gezin in Wenen wonen waar hij, na gastvoorstellingen in April en Mei, voor de maand September gecontracteerd is bij de Weense Staatsopera. Daarna is hij van December 1951 tot Juni 1952 aan hetzelfde Weense ensemble verbonden. Bovendien zal Baylé in 1952 meewerken aan de Salzburger Festspiele, in Mozart’s “Nozze di Figaro”.

In de maanden October en November van dit jaar gaat hij gastrollen vervullen, o.a. in Barcelona, München en aan de Scala te Milaan.

In de periode dat Baylé aan de Weense Staatsopera verbonden is, zal hij ook de buitenlandse tournée’s van het ensemble meemaken; hij treedt dan o.a. in Zuid-Amerika op.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Roderick Jones was gast bij Nederlandse Opera

Met duidelijke instemming heeft Amsterdam gisteravond in een volle Stadsschouwburg het optreden van de Engelse gast Roderick Jones bij de Nederlandse Opera ontvangen. En terecht, want de manier waarop deze bariton de figuur van Tonio in “Paljas” gestalte gaf, was uiterst overtuigend.

Hij bleek een aangename stem te bezitten, gebruikte die zeer goed en wist vooral als acteur bepaald te imponeren. Zijn bewegingen verraden de geroutineerde operazanger, die zich op elk toneel al gauw thuis voelt. En dit was dan ook hier het geval.

Het feit dat Jones zijn rol in het Engels zong, terwijl de overigen de Italiaanse tekst gebruikten, stoorde in het geheel niet. Zijn succes was groot en zijn partners Louise de Vries (Nedda) en Chris Reumer (Canio) plaatsten hem in het middelpunt van de hulde door de hun aangeboden bloemen aan de Engelse gast te geven.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Holland Festival 1951 gaat zeker door

(Van onze muziekredacteur)
In tegenstelling met publicaties welke suggereren dat het doorgaan van het Holland Festival 1951 niet zeker zou zijn, kan worden meegedeeld dat deze manifestatie ook dit jaar stellig weer zal plaats vinden. Men is weliswaar laat met publicaties, maar dat heeft geheel andere oorzaken.

In de eerste plaats heeft de bestuurswijziging in de Nederlandse Opera beslissingen over het operaprogramma in belangrijke mate vertraagd. Bovendien heeft de ziekte van Eduard van Beinum het Concertgebouw voor moeilijkheden geplaatst welke niet snel op te lossen waren. En ten slotte is er de ernstige internationale situatie die voor problemen zorgde.

Aan die laatste omstandigheid is het bijvoorbeeld toe te schrijven dat het New York City Ballet, waarmee onderhandelingen tot in een beslissend stadium waren gevoerd, thans heeft besloten van een optreden in Nederland af te zien. Men voert thans besprekingen met twee grote Europese balletgroepen.

Op 14 Juni zal het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Felix de Nobel in de Haagse Ridderzaal het festival openen met een concert, dat behalve een plechtig, een naar alle waarschijnlijkheid ook Nederlands karakter zal dragen.

Het Concertgebouworkest zal optreden onder Kubelik en Szell. Met andere dirigenten wordt nog onderhandeld. Het Residentie Orkest zal onder leiding staan van Van Otterloo, Dorati en Stokowski, die ook het Concertgebouworkest zal dirigeren.

De Nederlandse Opera heeft besloten twee nieuwe uitvoeringen uit te brengen: “Jenufa” van Janácek en “Bal-masqué” van Verdi.

Met de “Young Vic” worden onderhandelingen gevoerd over optreden in het openluchttheater te Bloemendaal. Delft krijgt een reprise van “Elckerlyc”, met het ATG wordt onderhandeld over een Shakespeare-opvoering, met de Nederlandse Comedie over een opvoering van een Griekse tragedie.

Categorieën
Het Parool

Amsterdam werkt hard aan plannen voor operagebouw

MEN WIL GEHELE BURGERIJ GELDEN LATEN FOURNEREN

(Van onze muziekredacteur)
Vóór 1 Maart moet er een beslissing zijn genomen over een eventuele zetelverplaatsing van de Nederlandse Opera: op genoemde datum worden immers telkenjare de contracten afgesloten met de leden van het ensemble. Maar daarnaast wordt – zoals ik reeds eerder meedeelde – hard gewerkt aan plannen voor een operagebouw en men is hiermee verder gevorderd dan over het algemeen bekend is.

Enkele jaren geleden is de Stichting Operagebouw opgericht, waarin alle lagen van de Amsterdamse bevolking vertegenwoordigd zijn: burgemeester, wethouders, vakorganisaties. Het nieuwe gebouw zal dus een kwestie van de gehele burgerij worden, dit in tegenstelling met het plan voor een Museumtheater op het Museumplein (uit 1929), dat in de boezem van de Wagnervereniging was ontstaan.

De Stichting Operagebouw droeg de directie van de Nederlandse Opera op een programma op te stellen van eisen waaraan een modern geoutilleerd operagebouw moet voldoen. Geen luxe zou het mogen bezitten, alleen de beslist nodige accommodatie voor het dagelijkse werk van de opera en voor de opleiding van jonge krachten.

Een dergelijk plan kwam inmiddels gereed en werd B. en W. van Amsterdam ter hand gesteld. Vervolgens droeg het gemeentebestuur Publieke Werken op al die gegevens in een schetstekening te verwerken. Daarmee had men geen architectonisch plan voor ogen, maar slechts een basis waarop kon worden geraamd van welke orde van grootte de kosten van de bouw zouden zijn.

Ook dit is gebeurd: de kosten zijn dus bekend. Als men weet dat het bouwen van een Museumtheater in 1929 4,5 millioen zou kosten, dan kan men wel zo ongeveer nagaan hoe hoog die kosten thans zullen zijn.

Aan de hand van de schets van Publieke Werken werkt het gemeentebestuur reeds enige tijd op het allerhoogste niveau de financiering uit. Op het ogenblik is men daarmee vrijwel gereed. Men kan verwachten dat die gelden op andere wijze zullen worden gefourneerd dan gebruikelijk is. Het zal er op neerkomen dat niet slechts de overheid voor de financiering zal zorgen, maar dat bovendien particuliere instellingen zullen worden ingeschakeld, en daarmee zal dan nogmaals de nadruk worden gelegd op de burgerij in haar geheel.

Bovendien heeft het Dagelijks Bestuur van de Stichting Operagebouw opdracht gekregen een exploitatieproject van de nieuwe schouwburg te maken. Men moet dus de vraag beantwoorden: hoe zal het gebouw moeten worden geëxploiteerd? Dat project is al voor een goed deel gereed.

In de komende maanden zullen financieringsplan en exploitatieproject het Stichtingsbestuur worden voorgelegd. Dat neemt er een beslissing over; na goedkeuring zullen deze ontwerpen dan in de vorm van een voordracht aan de Amsterdamse Gemeenteraad worden aangeboden.

Het is mij bekend dat de tekeningen van Publieke Werken zo zijn ontworpen dat zij van toepassing kunnen zijn op alle er voor in aanmerking komende plaatsen. Zoals men weet, wordt hier gedacht aan Frederiksplein en Allebéplein. Dat ook het Museumplein in aanmerking zal komen, lijkt geheel uitgesloten.

Genoemde tekeningen hebben, gelijk gezegd, geen architectonische waarde; wel kan worden meegedeeld dat men heeft gedacht aan een theater dat niet diep, maar hoog is. De zogenaamde bioscoop-techniek heeft men dus van den beginne af aan uitgesloten. Wat de bouw zelf betreft, gedacht wordt aan een meervoudige opdracht, in overleg met de architectenorganisaties. Binnen afzienbare tijd zal men weten hoe alle plannen er uit zien.

De opleiding

Men moet het toejuichen dat met de plannen voor een operagebouw thans werkelijk ernst wordt gemaakt. Want de ontwikkeling van onze muziekdramatische cultuur staat of valt met een eigen gebouw. Zowel artistiek-technisch als sociaal is zulk een theater dringend nodig; reeds meermalen is dat in deze kolommen betoogd.

Dat de huidige situatie in de Amsterdamse Stadsschouwburg verre van gunstig is – men moet het theater delen met toneelgezelschappen, heeft daardoor te weinig repetitie- en werkmogelijkheden – is nu wel genoegzaam bekend.

Maar er is nog een belangrijker bezwaar dat ook met zetelverplaatsing niet te verhelpen is. Dat is de kwestie van de opleiding. Jonge krachten die het voortbestaan van de opera mogelijk moeten maken, zijn uiteraard nodig. Het incidenteel proberen van een nieuwe zanger of zangeres blijft altijd een gok. Noodzakelijk is een stelselmatige, bij de opera gecentraliseerde opleiding, welke men aan de practijk zou moeten koppelen. Er worden inderdaad plannen in die richting uitgewerkt. Maar een volledige realisatie er van kan slechts in een eigen gebouw plaats vinden.

Er moet bijvoorbeeld ongetwijfeld op het toneel kunnen worden gerepeteerd, hetgeen thans meestal onmogelijk is. Dat ook de oudere krachten die repetitie-mogelijkheden moeten hebben, ligt voor de hand.

Als dat eigen gebouw er is, zal men minder behoeven te reizen. En dat dat vele reizen bepaald niet bevorderlijk is, weet iedere ingewijde. Nergens ter wereld kan het voorkomen dat in één week tijd een operagezelschap in vier plaatsen moet optreden, gelijk de Ned. Opera bijvoorbeeld nu moet doen: 1 Januari in Utrecht, 3 Jan. in Rotterdam, 5 Jan. in Eindhoven (!) en 7 jan. in Amsterdam. Een nogal absurde situatie.

Men heeft verder de sociale plicht een zo groot mogelijk publiek van operavoorstellingen te laten profiteren. Mààr: de toegangsprijs is voor velen te hoog en kan in de huidige omstandigheden stellig niet worden verlaagd. En alweer: in eigen gebouw zal dat wel kunnen. Dat gebouw zal dan meer plaatsen moeten bevatten; men zal er meer voorstellingen moeten geven. Enkele dagen per week kan men dan voor het “georganiseerde bezoek” bestemmen; daarmee worden voorstellingen bedoeld voor personeelsverenigingen enz., en voor dat publiek zou men de toegangsprijs lager kunnen stellen.

Dat een operagebouw nodig is, zal nu wel duidelijk zijn. Trouwens, in de loop der jaren heeft Amsterdam acht schouwburgen verloren. De Ned. Opera is er bij gekomen. Men trekke zelf zijn conclusies….

En ten slotte: de noodzaak van een operagebouw wordt overal erkend, zowel door regeringskringen als door de gemeentebesturen, ook dat van Den Haag. Daarover bestaat tenminste geen verschil van mening.

Categorieën
Het Parool

Wethouder De Roos over Ned. Opera: “Verplaatsing naar Den Haag zal onkosten doen stijgen”

(Van onze muziekredacteur)
“De Gemeente Amsterdam is er verre van overtuigd, dat door verplaatsing van de zetel der Nederlandse Opera naar Den Haag de huidige exploitatiemoeilijkheden overwonnen kunnen worden.” Mr. A. de Roos, wethouder voor Kunstzaken van Amsterdam, zegt het met enige nadruk en hij heeft duidelijke motieven om hierin van mening te verschillen met zijn Haagse collega, wethouder J. van Zwijndrecht, die – in Het Parool van twee dagen geleden – beweerde van de noodzaak der reorganisatie overtuigd te zijn.

Opera heeft grootste publiek in Amsterdam

“Die zetelverplaatsing,” meent mr. De Roos, “biedt namelijk geen voldoende waarborgen, financieel niet en evenmin uit een oogpunt van werkgelegenheid, werkbasis. Wat het laatste betreft: de activiteiten van de opera behoren zoveel mogelijk op één plaats te geschieden. Men zal dus moeten repeteren en de zetel moeten hebben in de stad waar men ook het meeste optreedt.

Amsterdam meent dat Den Haag daaraan niet kan voldoen. Ook financieel niet. Bekijkt u deze cijfers maar eens. Voor het seizoen 1950-’51 is het aantal voorstellingen der Nederlandse Opera als volgt geraamd: Amsterdam: 125 voorstellingen Den Haag: 30 voorstellingen Rotterdam: 17 voorstellingen

Amsterdam heeft dus verreweg de grootste behoefte aan opera-opvoeringen. De voorstellingen zijn er steeds geheel of vrijwel uitverkocht. Het publiek is er dus in de hoofdstad, een groter publiek blijkbaar dan in de andere steden.

Die verhouding zal ook in de toekomst zo blijven. Zou de zetel van de opera worden verplaatst naar Den Haag, dan betekent dat automatisch dat het gezelschap bijzonder veelvuldig naar Amsterdam zal moeten reizen. Gevolg: enorme verhoging der onkosten.”

Kan het Haagse Gebouw van Kunsten en Wetenschappen bedrijfsmatig in de volle omvang aan de eisen voldoen? Wethouder Van Zwijndrecht meent van wel. “Amsterdam vreest van niet,” aldus mr. De Roos, “want die schouwburg wordt, evenals de Amsterdamse, door andere gezelschappen bespeeld, zodat de speelgelegenheid in Den Haag ook aan beperkingen is gebonden.

Een dergelijke werkbasis bestaat in Amsterdam in gelijke mate, maar de hoofdstad heeft het grote voordeel dat de Stadsschouwburg van de gemeente is, terwijl het Gebouw van K. en W. eigendom van een N.V. is: alles wat er gebeurd moet dus worden betaald. Ook dat maakt de exploitatie ongunstiger.”

“Bovendien kan ik u wel zeggen, dat in Amsterdam op het ogenblik hard wordt gewerkt aan plannen voor een nieuwe behuizing van de opera,” aldus Wethouder De Roos, “ondanks het feit dat wij ons beramen over de bouw van een IJ-tunnel en een nieuw stadhuis. De exploitatiemogelijkheid van de Stadsschouwburg met zijn 1000 plaatsen is inderdaad te klein, maar in Den Haag zal die nog geringer zijn, ook al kan men er 2000 personen herbergen: het aantal voorstellingen is er immers aanmerkelijk lager.

Reeds nu was het zo dat het Gebouw van K. en W. per opera-opvoering weinig meer opbracht dan de Stadsschouwburg; de voorstellingen waren in Den Haag niet steeds uitverkocht. Volgens onze financiële deskundigen zal de zetelverplaatsing de exploitatie van de opera dan ook stellig ongunstiger maken.

Uitgangspunt moet natuurlijk blijven de instandhouding van de Nederlandse Opera. Daarover zullen allen het eens zijn. Als die instandhouding met cultuurspreiding gebaat is, dan zal Amsterdam daaraan zeker medewerken. Maar indien men denkt dat daarvoor de zetel van de opera door een andere stad moet worden gekocht, dan mengt men er een element in dat met die spreiding niets te maken heeft. Ook de eventuele fusie van het Rotterdams en het Residentie Orkest moet men loszien van de verplaatsing der opera: dat zijn zaken welke niet met elkaar in verband kunnen worden gebracht.

Bij een spreiding van operavoorstellingen zal een nieuwe financieringsbasis moeten worden gevonden, waarbij ook andere steden grotere, gelijkmatig verdeelde, offers zullen moeten brengen, eventueel gepaard gaand met meer invloed in het bestuur in de opera. Het komt er dus op neer: wat willen en kunnen Den Haag en Rotterdam bieden?

Tot nu toe hebben het Rijk en Amsterdam de door hen in het leven geroepen opera met grote subsidies in stand gehouden. Amsterdam gaf vorig seizoen 425.000 gulden, het Rijk een bedrag van dezelfde orde. Den Haag gaf op basis van het aantal voorstellingen aldaar 11.000 gulden, Rotterdam 9300, en Utrecht 5400 gulden.” En hiermee illustreert wethouder De Roos bijzonder duidelijk hoe de situatie ligt.

“Cultuurspreiding? Accoord,” vindt hij, “maar dan met een gelijkmatige verdeling van de offers en zonder het laten meespreken van te grote plaatselijke belangen. De opera moet voortbestaan. Dat is het cardinale punt. En men zal dat met realiteitszin moeten trachten te verwezenlijken.”

Categorieën
Het Parool

Italianen zongen in Arnhem

Optreden bleef artistiek ver beneden de maat

Het met veel opzien gepaard gaande optreden der Italiaanse operazangers over wie de laatste dagen nogal wat artikelen in de Nederlandse pers verschenen, heeft dan gisteravond in de bijna volle zaal van Musis Sacrum in Arnhem plaatsgevonden. Dat het publiek dit concert met geestdrift heeft ontvangen – daarmee wordt de realiteit bepaald ontoereikend gekenschetst: want men heeft de zaal afgebroken, zoals dat heet.

Vanwaar die on-Hollandse, tot fanatisme neigende reacties? Veel aanleiding daartoe kan ik met de beste wil ter wereld niet ontdekken. Maar ja, men schijnt nu eenmaal onartistiek, op sensatie berekend vertoon voor “jé van hét” te nemen zodra het échte Italianen betreft. En dat hier Italianen optraden, was duidelijk: want Zuidelijk temperament bezaten deze zes zangers en zangeressen in hoge mate. In zo hoge mate, dat het mij allemaal wel wat pathetisch en vals in de oren klonk.

Er was een bariton, Antonio Salsedo, die zijn hoge tonen blijkbaar zo graag hoorde, dat hij er af en toe bijna niet mee kon ophouden. Daardoor kon het voorkomen, dat Figaro’s Cavatine uit Rossini’s “Barbier van Sevilla” op een zeer wankele basis kwam te staan, waarin weinig op zijn plaats zat. Men hoorde de tenor Francesco Carrino aan enkele aria’s een schreeuwerige stem besteden, welke achter in de keel bleef steken.

Achille Casartelli demonstreerde zijn té lichte tenor op technisch ontoereikende wijze. Datzelfde deed trouwens ook Luciana Bartoli, die een wel goede sopraan bleek te bezitten, maar niet kon maskeren, dat haar coloraturen onduidelijk waren en haar hoge tonen steeds net iets té hoog, hetgeen beslist onaangenaam klinkt.

Dan waren er nog Anna Surani, die haar vrij goede sopraan ondoeltreffend gebruikte, en Irma Colasanti, die haar ondoeltreffende mezzosopraan vrij goed in de hand had, bij wijze van spreken.

Nee, meegevallen is dit optreden bepaald niet. Wat niet wegneemt, dat na de pauze vrijwel alle nummers van een toegift moesten worden voorzien. De herkenning van bekende melodieën van Puccini, Verdi, Donizetti, schijnt het publiek nu eenmaal zo enorm op te winden, dat al het andere wordt vergeten, de kwaliteit van de uitvoering bijvoorbeeld. En dat die artistiek in alle opzichten onvoldoende was, staat voor mij vast. Er was één lichtpunt: de dirigent Vittorio Gajoni, die het Gelders Orkest uitstekend leidde.

Jan Out had de avond geopend met de ouverture tot Verdi’s “Macht van het noodlot”. Mijn pogingen vertegenwoordigers te spreken van de Italiaanse legatie en pers, die – gelijk dezer dagen was aangekondigd – aanwezig zouden zijn, hadden geen resultaat: ik heb de heren niet gezien.

Men dient één ding niet uit het oog te verliezen: het feit dat hier artistiek te weinig werd gepresteerd, doet niets af aan ons standpunt, dat de overheid het artistieke peil van buitenlandse kunstenaars niet mag laten meetellen bij een beslissing over het al dan niet verlenen van een werkvergunning.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Italiaanse zangers in ons land

Merkwaardige feiten werpen nieuw licht op tournée

Wil men in ITALIË tegenmaatregelen?

(Van onze muziekredacteur)
Dat het departement van Sociale Zaken een aantal Italiaanse operazangers en -zangeressen het optreden in de steden Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam (waarbij ook Hillegersberg) heeft verboden, berichtten wij reeds. Eveneens maakten wij er melding van dat dit besluit is genomen op advies van het departement van O., K. en W., welks adviseurs een dergelijk optreden onverantwoord achtten. Dit gaf men ten departemente vorige week aan onze Haagse redactie te verstaan.

Inmiddels zijn ons enige feiten gebleken die deze kwestie in een merkwaardig daglicht stellen. Hier volgen ze: 1. De werkvergunning van Sociale Zaken draagt de datum 14 October en in deze officiële verklaring worden de vier bovengenoemde grote steden reeds tot verboden gebied verklaard voor deze zangers. Op 6 November vond het eerste optreden plaats. 2. De adviseurs, waarvan ons bericht van vorige Zaterdag sprak, zijn niet anders dan dr. Paul Cronheim, directeur der Nederlandse Opera, zoals het betreffende concertbureau ons uit een correspondentie liet zien. Ten departemente verklaarde men vorige week dat men de Ned. Opera geen monopolie-positie wil bezorgen, maar dat men artistiek gevaarlijke concurrentie zoveel mogelijk wil tegengaan. Het lijkt ons bepaald ongewenst dat in deze zaken advies wordt gevraagd aan de directeur der Ned. Opera. 3. Dat op het ogenblik geen goede Italiaanse krachten naar ons land zouden kunnen komen omdat (zoals werd beweerd) het Italiaanse operaseizoen reeds in volle gang is, wordt wel vreemd als men bedenkt dat dit seizoen op 26 December begint en tot eind April voortduurt, gelijk de heer Rojé, manager der Italianen, ons verklaarde. 4. Ten departemente heeft men verder verklaard dat er reeds belangrijke investeringen waren gedaan om de tournée der Italianen voor te bereiden; daarom zou men hebben toegestaan hen in de provincie te laten optreden. Thans deelt het organiserende concertbureau ons mee slechts provisorische contracten met de verschillende theaters te hebben gesloten. Tijdens een auditie op 25 October in Verviers zou pas worden beslist of men de Italianen zou engageren. De werkvergunning was er toen al! Niettemin kon men toen nog besluiten de tournée niet te laten doorgaan en de contracten met de theaters annuleren. Van investeringen was dus geen sprake. 5. Het betreffende concertbureau heeft een vertegenwoordiger van het departement van O., K. en W. uitgenodigd die auditie in Verviers bij te wonen. Bovendien verzocht men de overheid een expert op operagebied mee te laten gaan naar Verviers. De overheid heeft noch het een noch het ander gedaan, zodat zij zich geen voorstelling kon maken van de artistieke kwaliteiten der Italianen. Wij hebben (in Het Parool van 15 Nov.) reeds betoogd dat het trouwens niet de taak van de overheid is over het artistieke peil te oordelen. 6. In de “Corriere della Sera” (een van de grote Italiaanse kranten) van 14 November maakt een groot opgemaakt bericht melding van deze kwestie. De Italiaanse correspondent van dit blad in ons land heeft van het departement een verklaring gekregen welke (aldus dit blad) geheel verschilt van het standpunt dat O., K. en W. ons vorige week kenbaar maakte. Het Italiaanse blad hoorde ten departemente dat de Nederlandse Opera geprotegeerd dient te worden, om de existentie van de aan deze instelling verbonden krachten te verzekeren. Een sociaal motief dus. Men vraagt zich in Italië thans af of men Nederlandse kunstenaars in de toekomst ook het optreden in de grote steden van Italië moet gaan verbieden, aldus de heer Rojé, die bovendien meedeelt dat de gehele Italiaanse pers over Nederlands “ongastvrije houding” schrijft. 7. Dezer dagen heeft de Nederlandse Bond van Theaterdirecteuren over deze gang van zaken vergaderd. In deze bijeenkomst bleek men zich met de houding van het departement niet te kunnen verenigen. Men heeft dit aan de overheid kenbaar gemaakt, en die schijnt thans te menen dat in de toekomst alle Nederlandse steden vrijgegeven moeten worden voor optreden van buitenlandse krachten. De beslissing was nu echter reeds genomen en men wilde daarop niet terugkomen. Aldus deelde ons een vertegenwoordiger van het betreffende concertbureau mee.

Categorieën
Het Parool

COPLAND op de gramofoon

Zes opera-aria’s van Mozart

VAN de hedendaagse Amerikaanse muziek kent het Nederlandse publiek nagenoeg niets. Wij hebben op dit punt een achterstand in te halen en His Master’s Voice trachtte hieraan mee te helpen door een werk van Aaron Copland op de plaat vast te leggen. Copland is immers één van de belangrijkste componisten in de Verenigde Staten en neemt een vooraanstaande plaats in Amerika’s muziekleven in.

Zijn uit 1936 stammend orkestwerk “El Salón México” moge dan stellig lang niet zijn sterkste zijden tonen, toch kan men er het beheerste vakmanschap en de bijna naïeve natuurlijkheid van de componist in bewonderen. Het schijnt op oorspronkelijke volksmuziek te zijn gebaseerd, maar met zekerheid is dat niet te zeggen.

Copland zelf maakt het moeilijk tot welomlijnde conclusies te komen, want een tiental jaren geleden schreef hij, dat hij er geen behoefte aan gevoelde bewust van “amerikanismen” gebruik te maken. “Aangezien wij hier leven en werken, kunnen wij verwachten dat onze muziek, eenmaal tot rijpheid gekomen, ook Amerikaans van karakter zal zijn. Amerikaanse burgers zullen een Amerikaanse muziek scheppen”. Dat hij als bij intuïtie een folkloristische, nationale muziek zou kunnen scheppen, suggereert hij hiermee duidelijk.

Dat toch uiterlijke invloeden een rol hebben gespeeld, geeft de titel reeds aan. Hoe het ook zij, uit dit levendige, meeslepende, maar weinig diepgaande orkestwerk leert men, dat Copland een uitmuntend instrumentator is, en de invloeden van de gecompliceerde rhythmiek (van bijvoorbeeld de jazz) op persoonlijke wijze heeft verwerkt.

Het Boston Symphonie Orkest gaf er onder leiding van Koessewitski een voorbeeldige uitvoering van en de reproductie munt uit door vlekkeloze helderheid en glans (HMV, DB 3812-13). Verrassend is de vierde zijde, die een arrangement door Strawinski bevat van het lied “De Wolgaslepers”: een merkwaardig-somber, maar interessant specimen van Strawinski’s orkestratiekunst.

Prachtige zang

Mozart is dit keer bij drie gramofoonmaatschappijen vertegenwoordigd. Columbia komt met een voorbeeldige opname voor de dag van twee aria’s uit “De Toverfluit” en “De Bruiloft van Figaro” met onvergetelijk prachtige stem gezongen door de bariton Erich Kunz, zeer mooi ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest onder Rudolf Moralt (Col. LX 1123). Uit diezelfde opera’s zong de sopraan Irmgard Seefried twee aria’s ideaal van techniek en opvatting; even ideaal is de orkestpartij van het Philharmonia Orkest o.l.v. Josef Krips (Col. LX 1145).

Nóg meer Mozart kwam in de handel, dank zij Decca, die Suzanne Danco’s prachtige omvangrijke sopraan vastlegde in twee aria’s uit “De Bruiloft van Figaro” en “Così fan tutte”. Een zeer goede opname, waarin het orkest van de Scala in Milaan onder Perlea’s leiding af en toe wat zorgeloos speelt (Decca K 1732).

Een symphonie van Mozart nam His Master’s Voice op: de zgn. “Praagse”, KV 504, ook wel de symphonie zonder menuet genoemd, hetgeen méér zegt. Het is zijn laatste symphonie vóór de drie grote symphonieën uit 1788 (de werkelijk laatste vóór zijn dood): een volmaakt, merkwaardig “menselijk” en indrukwekkend stuk, waarin men het ontbreken van een menuet volstrekt niet als een gemis voelt. Men kent Bruno Walter’s opvattingen van Mozart en die werden door het Weens Philharmonisch Orkest natuurlijk ideaal gerealiseerd. De opname is zeer goed, maar niet recent, lijkt mij (HMV, DB 8302-04).

Decca bracht ten slotte twee concerten uit. Liszt’s eerste pianoconcert heeft ons eigenlijk nog maar weinig te zeggen en alleen virtuositeit van de vertolker kan het nog enigermate verteerbaar maken. Moura Lympany bezit daartoe alle capaciteiten en boekte hier een duidelijk persoonlijk succes. Royalton Kisch stond haar met het National Symphony Orchestra uitstekend ter zijde. De zesde plaatkant is besteed om onze geringe kennis omtrent de merkwaardige persoonlijkheid van de Engelse componist Delius aan te vullen: zijn voorspel tot “Irmelin” werd door Sydney Beer gedirigeerd (Decca, AK 1834-36).

Bruch’s vioolconcert bevat zoveel onvervalst echt sentiment, dat het nog steeds indruk blijft maken. Georg Kulenkampff speelde het zoals men dat van hem kon verwachten: maar heel middelmatig. Het Tonhalle Orkest van Zürich is evenmin van bijzondere klasse; dat kon zelfs een dirigent als Schuricht niet verbloemen (Decca, AK 1603-05). Alle hier besproken platen kosten f 6,50 per stuk.

LEX VAN DELDEN