Categorieën
Het Parool

COPLAND op de gramofoon

Zes opera-aria’s van Mozart

VAN de hedendaagse Amerikaanse muziek kent het Nederlandse publiek nagenoeg niets. Wij hebben op dit punt een achterstand in te halen en His Master’s Voice trachtte hieraan mee te helpen door een werk van Aaron Copland op de plaat vast te leggen. Copland is immers één van de belangrijkste componisten in de Verenigde Staten en neemt een vooraanstaande plaats in Amerika’s muziekleven in.

Zijn uit 1936 stammend orkestwerk “El Salón México” moge dan stellig lang niet zijn sterkste zijden tonen, toch kan men er het beheerste vakmanschap en de bijna naïeve natuurlijkheid van de componist in bewonderen. Het schijnt op oorspronkelijke volksmuziek te zijn gebaseerd, maar met zekerheid is dat niet te zeggen.

Copland zelf maakt het moeilijk tot welomlijnde conclusies te komen, want een tiental jaren geleden schreef hij, dat hij er geen behoefte aan gevoelde bewust van “amerikanismen” gebruik te maken. “Aangezien wij hier leven en werken, kunnen wij verwachten dat onze muziek, eenmaal tot rijpheid gekomen, ook Amerikaans van karakter zal zijn. Amerikaanse burgers zullen een Amerikaanse muziek scheppen”. Dat hij als bij intuïtie een folkloristische, nationale muziek zou kunnen scheppen, suggereert hij hiermee duidelijk.

Dat toch uiterlijke invloeden een rol hebben gespeeld, geeft de titel reeds aan. Hoe het ook zij, uit dit levendige, meeslepende, maar weinig diepgaande orkestwerk leert men, dat Copland een uitmuntend instrumentator is, en de invloeden van de gecompliceerde rhythmiek (van bijvoorbeeld de jazz) op persoonlijke wijze heeft verwerkt.

Het Boston Symphonie Orkest gaf er onder leiding van Koessewitski een voorbeeldige uitvoering van en de reproductie munt uit door vlekkeloze helderheid en glans (HMV, DB 3812-13). Verrassend is de vierde zijde, die een arrangement door Strawinski bevat van het lied “De Wolgaslepers”: een merkwaardig-somber, maar interessant specimen van Strawinski’s orkestratiekunst.

Prachtige zang

Mozart is dit keer bij drie gramofoonmaatschappijen vertegenwoordigd. Columbia komt met een voorbeeldige opname voor de dag van twee aria’s uit “De Toverfluit” en “De Bruiloft van Figaro” met onvergetelijk prachtige stem gezongen door de bariton Erich Kunz, zeer mooi ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest onder Rudolf Moralt (Col. LX 1123). Uit diezelfde opera’s zong de sopraan Irmgard Seefried twee aria’s ideaal van techniek en opvatting; even ideaal is de orkestpartij van het Philharmonia Orkest o.l.v. Josef Krips (Col. LX 1145).

Nóg meer Mozart kwam in de handel, dank zij Decca, die Suzanne Danco’s prachtige omvangrijke sopraan vastlegde in twee aria’s uit “De Bruiloft van Figaro” en “Così fan tutte”. Een zeer goede opname, waarin het orkest van de Scala in Milaan onder Perlea’s leiding af en toe wat zorgeloos speelt (Decca K 1732).

Een symphonie van Mozart nam His Master’s Voice op: de zgn. “Praagse”, KV 504, ook wel de symphonie zonder menuet genoemd, hetgeen méér zegt. Het is zijn laatste symphonie vóór de drie grote symphonieën uit 1788 (de werkelijk laatste vóór zijn dood): een volmaakt, merkwaardig “menselijk” en indrukwekkend stuk, waarin men het ontbreken van een menuet volstrekt niet als een gemis voelt. Men kent Bruno Walter’s opvattingen van Mozart en die werden door het Weens Philharmonisch Orkest natuurlijk ideaal gerealiseerd. De opname is zeer goed, maar niet recent, lijkt mij (HMV, DB 8302-04).

Decca bracht ten slotte twee concerten uit. Liszt’s eerste pianoconcert heeft ons eigenlijk nog maar weinig te zeggen en alleen virtuositeit van de vertolker kan het nog enigermate verteerbaar maken. Moura Lympany bezit daartoe alle capaciteiten en boekte hier een duidelijk persoonlijk succes. Royalton Kisch stond haar met het National Symphony Orchestra uitstekend ter zijde. De zesde plaatkant is besteed om onze geringe kennis omtrent de merkwaardige persoonlijkheid van de Engelse componist Delius aan te vullen: zijn voorspel tot “Irmelin” werd door Sydney Beer gedirigeerd (Decca, AK 1834-36).

Bruch’s vioolconcert bevat zoveel onvervalst echt sentiment, dat het nog steeds indruk blijft maken. Georg Kulenkampff speelde het zoals men dat van hem kon verwachten: maar heel middelmatig. Het Tonhalle Orkest van Zürich is evenmin van bijzondere klasse; dat kon zelfs een dirigent als Schuricht niet verbloemen (Decca, AK 1603-05). Alle hier besproken platen kosten f 6,50 per stuk.

LEX VAN DELDEN