Categorieën
Het Parool

A’dams Trio speelde werk van Dresden

Het concert dat het Amsterdamse Trio Dinsdagavond in de Kleine Zaal van het hoofdstedelijke Concertgebouw voor de Sectie Holland der I.S.C.M. gaf, heeft twee dingen ten duidelijkste doen uitkomen. Ten eerste, dat Nederland zijn eigen uitvoerende kunstenaars schromelijk verwaarloost, en ten tweede, dat het stelselmatig verzuimd heeft voldoende propaganda te maken voor de muziek van eigen land.

Want, om met het laatste te beginnen, hoe is het anders mogelijk, dat Sem Dresden internationaal zo weinig bekend is, terwijl de namen van de stellig minder begaafde Frank Martin en Sjostakowitsj regelmatig op de programma’s van alle buitenlandse concertcentra verschijnen? Het hier gespeelde Trio van Sem Dresden immers is in alle opzichten een meesterwerk, knap van vorm, uitmuntend voor de instrumenten geschreven, maar bovenal van een zeldzaam sterke persoonlijkheid getuigend, indrukwekkend in de langzame delen, overrompelend geestig in de snelle.

Het “Trio over Ierse volksliedjes” van de in Amsterdam wonende Zwitser Frank Martin bleek een kundig gecomponeerd werkstuk in de weinig persoonlijke stijl, die populariteit waarborgt. En Sjostakowitsj’ Trio was nòg minder waard: gebrekkig van vorm, met name veel te lang en daardoor langademig en vaak van een banaliteit, die het best kan omschreven worden met “Russische volkstoon”.

Dat Nederland zijn reproducerende kunstenaars evenzeer ten onrechte verwaarloost als zijn scheppende, zal iedereen duidelijk zijn, die het ongehoord schone musiceren van het Amsterdams Trio heeft gehoord. Want deze voortreffelijke kunstenaars, Jo Goudsmit (piano), Jo Hekster (viool) en Samuel Brill (cello) vormen een ensemble, dat uniek is en waarop ons land trots mag en moet zijn. Dat men dit prachtige trio zo zelden hoort, is een van de vele absurditeiten van ons concertleven. Zou dat niet anders zijn, als het een buitenlands ensemble was?

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Mendelssohn’s “Elias” in Concertgebouw

Mendelssohn’s oratorium “Elias” is, in tegenstelling met vele andere in dezelfde tijd ontstane, gelijksoortige werken, nog springlevend. Dat bleek mij Dinsdagavond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam, waar “Die Catholycke Sanghers” het uitvoerden. Hoe meesterlijk is deze werkelijk geïnspireerde muziek gerealiseerd! En hoe voortreffelijk is zij voor de koren geschreven, die er niet alleen muzikaal een dankbare taak aan hebben, maar bovendien een leerschool. Want deze koortechniek is uitermate geschikt om de zangcultuur te ontwikkelen.

Zoals gezegd: “Elias” kan de aandacht nog steeds gespannen houden. Maar voortdurend boeien deed deze uitvoering toch niet en dat vond zijn oorzaak in de gebrekkige en slappe directie van Jan de Jong, die bewees niet voldoende thuis te zijn in de koorzang en met een orkest in het geheel niet te kunnen omgaan. Overigens deed het Amsterdams Symfonie Orkest wat het kon. Solisten waren Corrie Bijster, Leny Kooning-Pool, Wiebe Drayer en Herman Schey.

Mary Bothwell

Ik herinner mij niet ooit een scène uit een opera van Wagner op een recital te hebben gehoord, onttrokken dus aan de theatersfeer. Mary Bothwell, Canadese sopraan, had de slechte smaak dit wel te doen. Zij zong de Liebestod uit “Tristan”, Dinsdagavond in de Kleine Zaal, en zij demonstreerde er voornamelijk haar krachtig geluid mee. In liederen van Schubert en Brahms was dat beslist onvoldoende. Bovendien stoorden felle dramatische accenten, valse pathetiek en theatraliteit, die deden vermoeden hier met een operazangeres te doen te hebben.

Zuiverheid van stijl en expressie ontbraken ten enenmale in dit, ook technisch lang niet volmaakte, zingen, waarin voortdurend noten te laag werden ingezet, alweer een operagewoonte. Felix de Nobel, die begeleidde, voelde zich kennelijk niet op zijn gemak in dit voor hem ongewone recital.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Zang en Vriendschap” gaf jubileumconcert

De oratoriumvereniging “Zang en Vriendschap” heeft Zaterdagavond in de Grote Zaal van het Amsterdams Concertgebouw haar 45-jarig bestaan gevierd met een concert, dat de eerste uitvoering bracht van Nico van der Linden’s aan het jubilerende koor opgedragen Mis in d, die een hele avond lang duurt. Dat is veel. De componist heeft er duidelijk zijn capaciteiten mee overschat; anders zou hij het niet hebben gewaagd een zo uitvoerig werkstuk te schrijven. Want zelfs van de grote meesters zijn het er maar weinigen, wier muziek een ganse avond een publiek vermag te boeien. Dat deed deze mis dan ook niet; daarvoor had de componist te weinig eigens te zeggen.

Van der Linden mag dan zelf menen, dat hij nieuwe harmonische principes heeft toegepast, in werkelijkheid was daarvan niets merkbaar. Integendeel, deze muziek wortelt in de romantiek, en zonder veel moeite herkent men dan ook als geestelijke vaders o.a. Franck, Wagner en zelfs een zoetsappige Gounod.

Het moet een heel werk zijn geweest een zo omvangrijke partituur te schrijven, voor koor, orkest, solisten. Zelfs een knapenkoor komt er aan te pas. Men kan dan ook respect hebben voor de werklust, waarmee Van der Linden deze mis moet hebben gecomponeerd. Minder eerbied dwingt de onvoldoende wijze af, waarop de orkestpartij is gerealiseerd, en ook de tekstbehandeling is gebrekkig en soms in strijd met de geest van de mis.

De uitvoering onder leiding van de componist was lang niet volmaakt. De koren klonken vaak grof, onevenwichtig en ook de zuiverheid liet te wensen over. Slechts de sopranen, in wier midden men mevrouw Cato Engelen-Sewing zag, waren van opmerkelijke kwaliteit. Maartje Kliffen (sopraan), Han le Fèvre (tenor) en Herman Hülsmann (bas) waren goede solisten en de Haarlemse Orkestvereniging deed wat zij kon. Burgemeester d’Ailly woonde het concert bij.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Uniek musiceren door duo Salomon-Hall

Voor 1940 kende het concertleven slechts één vast viool-pianoduo: Goldberg-Kraus; in de oorlog viel het uiteen en sindsdien heeft geen ander ensemble hun plaats ingenomen. Ten minste, dat was zo tot voor korte tijd. Want enkele maanden geleden besloten de Nederlandse violist Herman Salomon en de Australische pianiste Elsie Hall een duo te vormen en Dinsdagavond heeft Amsterdam in de goed gevulde kleine Concertgebouwzaal er kennis mee kunnen maken.

Die kennismaking was een bijzonder grote verrassing. Want een ensemble van zulk uitzonderlijk formaat heb ik na Goldberg-Kraus nimmer meer gehoord. Salomon, wiens nieuwe Stradivarius men hier voor het eerste kon bewonderen, is een kamermuziekspeler van de allereerste rang, en Elsie Hall een uitnemend pianiste van ongewone technische en muzikale capaciteiten. Het is onbegrijpelijk, dat zij, die reeds jarenlang in alle muziekcentra optrad, voor Amsterdam totaal onbekend bleef.

Maar meer nog dan van het uitmuntende individuele spel van deze musici heeft men kunnen genieten van het unieke musiceren door een waar ensemble, dat slechts de pure schoonheid van de muziek nastreeft. Zo was het in sonates van Haydn, Henkemans en Mozart, zo was het vooral ook in Brahms’ Sonate opus 108, die een gans nieuwe gestalte kreeg, frisser, jeugdiger dan we gewend zijn.

Het publiek heeft dit verrassend onalledaagse en voortdurend bezielde spel ademloos ondergaan. Dat bewees het geestdriftige applaus aan het slot.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Kunst en Strijd” zong in Concertgebouw

“Das Paradies und die Peri”

Er is ten aanzien van de muziek geen nauwkeuriger graadmeter dan de tijd. Die laat werken met onbetwistbare eeuwigheidswaarde ongemoeid en composities, die een onzer omroepverenigingen tot de categorie “vergeelde partituren” zou rekenen, bedekken de jaren onverbiddelijk met een ondoordringbare laag stof, waarin voortbestaan onmogelijk is. Tot de laatste groep behoort zonder enige twijfel Schumann’s wereldlijke oratorium “Das Paradies und die Peri”, naar Thomas Moore’s epische gedicht Lalla Rookh. De uitvoering van dit werk, Woensdagavond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam door de Arbeiders Zangvereniging “Kunst en Strijd” heeft dit duidelijk bewezen.

De keuze van dit over-romantische oratorium lijkt mij onjuist; want niet alleen vertoont het vele gebreken, maar bovendien heeft het onze generatie zo weinig te zeggen, dat het de koorzangers geen enkele culturele scholing geeft en een publiek niet vermag te boeien. Wat die gebreken betreft: opmerkelijk is het hoeveel fouten er in voorkomen op het gebied van de muzikale declamatie. Voortdurend moeten woorden op de meest onnatuurlijke manier worden gezongen. De partijen van de solisten zijn bovendien niet in een oratoriumstijl geschreven, maar vertonen veeleer eigenschappen van de liedstijl.

Dat dirigent Hans Lichtenstein er niet in kon slagen dit verouderde werk leven in te blazen, is dan ook niet in de eerste plaats zijn schuld. Overigens bleek hij de partituur voortreffelijk te beheersen, maar zijn directietechniek bleef toch gebrekkig. Solisten waren Corrie Bijster, Corry Pereboom (een opmerkelijk goede sopraan), Annie Hermes, Paula Lindberg, Anny van Es, Wiebe Drayer, Reinhardt van Randwijck en Herman Schey. De instrumentale begeleiding werd verzorgd door de Haarlemse Orkest Vereniging.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Formidabel pianospel van Andor Földes

Van de twee uit Amerika afkomstige pianisten, die ik dit weekend in Amsterdam hoorde, heeft Andor Földes, van geboorte Hongaar, verreweg de sterkste indrukken achtergelaten. In een programma van hedendaagse werken, dat hij Zondagmiddag in het Paviljoen Vondelpark voor de Sectie Holland der I.S.C.M. en de Ned. Ver. Voor Hedendaagse Muziek speelde, bewees hij tot de allerbeste pianisten van deze tijd te behoren.

Een formidabele techniek en een zeldzaam begrip voor de structuur en het wezen van de muziek, die hij uitvoerde, zorgden voor vertolkingen, die het helaas weinig talrijke publiek tot zulk een enthousiasme brachten, dat zelfs twee toegiften moesten volgen. Een opzienbarende prestatie, als men bedenkt, dat het hier uitsluitend moderne muziek betrof: Bartók’s meesterlijke, fascinerende sonate voorop, en verder sonates van Copland, Ruyneman, een sonatine van De Menasse, alle werken van opmerkelijke kwaliteit, en tot slot Kodály’s bekoorlijke Maroszeker dansen.

Het is onbegrijpelijk, dat een pianist van Földes’ kwaliteiten vrijwel onbekend voor Amsterdam is. Iemand, die zo moderne muziek weet te spelen, verdient het met het Concertgebouworkest op te treden.

Het tweede pianorecital, dat ik hoorde, werd Zaterdagavond in de kleine Concertgebouwzaal gegeven door Janet Graham. Een pianiste met een perfecte techniek, zo perfect, dat men geneigd is aan een foutloze machine te denken. Meer heb ik in dit spel niet kunnen ontdekken; bewogenheid of bezieling waren er vreemd aan. Het bleef automatisch, onpersoonlijk en nergens boeide het.

Smakeloos was ook het programma: voor de pauze o.a. een bewerking van een door Bach bewerkt concert van Vivaldi, er na enkele korte stukken, waarbij alweer arrangementen waren, van Prokofiew ditmaal.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Johannes Passie in het Concertgebouw

Van Bach’s beide nog bestaande passies: de Johannes- en de Mattheus-Passie, is de laatste het bekendst geworden. Of dit te recht is gebeurd, laat ik in het midden. Begrijpelijk is het stellig. Dat heeft de uitvoering, die de Koninklijke Christelijke Oratorium Vereniging van de Johannes-passie Woensdagavond in de volle grote Concertgebouwzaal van Amsterdam gaf, duidelijk aangetoond.

Want Bach’s passie naar het evangelie van Johannes bezit een dramatiek, die aanmerkelijk minder direct aanspreekt dan de Mattheus-Passie. De oorzaak hiervan moet men zoeken in de tekst. Johannes was een visser, Mattheus een tollenaar. Het evangelie van de eerste is daardoor onbehouwener van taal en vorm, boerser dan die van de tweede. De rest van de tekst, die door Brockes is geschreven, is eveneens bepaald onhandiger dan die van de Mattheus-Passie, waarvoor Picander zorgde.

Niettemin: ook de Johannes-Passie is een meesterwerk, misschien zelfs religieuzer, devoter, ingetogener dan de Mattheus-Passie.

André Rieu dirigeerde het geheel beheerst, maar wat vlak. Zo klonk het koor dan ook wat grof en weinig genuanceerd, evenals de instrumentale begeleiding van het Utrechts Stedelijk Orkest. Voortreffelijk, zowel vocaal als dramatisch, was Han le Fèvre als Evangelist. Hem ook de andere tenorpartijen te laten zingen, leek mij onjuist. Hiervoor moet bepaald een tweede tenor worden gebruikt.

Ernst Bjelke als Christus was niet overtuigend. Dat hij consequent door het orgel (Meindert Boekel) werd begeleid, was zeer aannemelijk. De overige solisten, Corrie Bijster, Roos Boelsma, Henk Driessen, voldeden allen.

Slechts het eerste deel heb ik gehoord; na de pauze was ik in de Kleine Zaal, waar de pianiste Delia Calapai een sinfonia introduceerde van de jeugdige Amerikaanse componiste Dika Newlin. Een werk, waaruit talent sprak, dat echter nog ongeordend en oneconomisch wordt gebruikt. De expressionistische stijl er van, zoals die in het Duitsland van na 1900 gemeengoed was, kon mij maar matig bekoren.

De pianiste bleek wel muzikaliteit te bezitten, maar technisch schoot zij in alle opzichten te kort. Haar spel was grof, onbeheerst en onduidelijk door een overmatig pedaalgebruik.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Een treurig piano-recital

Als iemand een klein beetje piano kan spelen en hij krijgt er zin in zijn spel in het openbaar te demonstreren, dan kan niemand hem dat verbieden. Onze concertpractijk biedt zo aan iedereen gelegenheid zijn kunsten te tonen. Het gevolg is, dat er recitals kunnen plaatsvinden, die men op z’n zachtst uitgedrukt dilettantisch zou kunnen noemen.

Zo was het Dinsdagavond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam, waar de pianist Hans Meihuizen kwam bewijzen, dat hij zijn bijzonder beperkte capaciteiten sterk overschat. Want zijn spel was zo onbeholpen en stuntelig, dat het leveren van detail-critiek volmaakt zonder zin is. Wie of wat hem ertoe bewogen heeft een openbaar recital te geven, is mij een raadsel.

Dat ons door impresario’s beheerste concertleven dit optreden mogelijk maakte, bewijst slechts, dat zakelijke belangen de artistieke vaak op funeste wijze beïnvloeden. Jammer, dat juist deze avond zovele jeugdige toehoorders aanwezig waren. Zij verdienen iets beters.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Matthäeus Passion van Bach in Amsterdam

Minuut stilte voor mevrouw A. Noordewier-Reddingius

Zaterdag, op de avond van de dag dat het stoffelijk overschot van mevrouw A. Noordewier-Reddingius ten grave is gedragen heeft Amsterdam haar nagedachtenis geëend door in het Concertgebouw een minuut stilte in acht te nemen vóór de uitvoering van Bach’s Matthäeus Passion, waaraan zij jarenlang haar medewerking heeft verleend. Het was een eerbiedige hulde, die ogenblikken van stilte, die bij menigeen herinneringen zullen hebben opgeroepen aan een van Nederlands grootste zangeressen.

De uitvoering van Bach’s meesterwerk onder leiding van Eduard van Beinum week niet af van die van vorig jaar, die volledig brak met die van Mengelberg. Ik meen dat Van Beinum er in geslaagd is ons te laten kennismaken met de werkelijke waarden van deze passie-muziek, nu niets meer over is van de door romantisering mistekende interpretatie. Eindelijk zijn dan ook in Amsterdam alle coupures en van wanbegrip getuigende dramatische accenten en tempovertragingen voorgoed verdwenen.

Slechts één bezwaar bleef bestaan: dat is de omvang van het koor. En al heb ik de grootste bewondering voor de volmaakte beheersing waarmee “Toonkunst” de moeilijke koorpartijen zong, het feit blijft dat dit massale koor veel te groot is waardoor allerlei details van het orkest worden bedolven en verloren gaan.

Van de solisten maakte vooral Peter Pears als Evangelist diepe indruk. Ook Laurens Bogtman als Christus overtuigde voortdurend, al meen ik dat zijn voordracht soms té vrij was, zó vrij dat het haast onmogelijk werd de instrumentale begeleiding geheel met de zangstem te laten kloppen. Verrassend mooi waren de tenoraria’s van Ernst Häfliger. De overige partijen waren bij Jo Vincent, Annie Woud, Willem Ravelli en Leo Rommerts in goede handen. Voor de vele instrumentale solisten, leden van het Concertgebouworkest, alle lof.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Johan van den Boogert gaf pianorecital

Het recital dat de pianist Johan van den Boogert Vrijdagavond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal gaf, bracht een Nederlandse noviteit. Dat is op zichzelf niet zo heel erg bijzonder. In dit geval echter was het de gebeurtenis van de avond. Want het stuk in kwestie – een suite van E. W. Mulder – ontlokte sommige toehoorders afkeurend gefluit en een enkele zelfs de uitroep: Schande!

Deze reacties zijn alleszins begrijpelijk; want nimmer hoorde ik een compositie met een zo weinig persoonlijke inhoud. De programmatoelichting betoogde, dat verschillende stijlkenmerken van allerlei grootmeesters uit vroeger tijden er in werden belicht. Dit mag nochtans niet als een excuus beschouwd worden voor de ontstellende banaliteit van deze filmmuziekachtige, langdradige en geestloze “cocktail” van plagiaten.

Van den Boogert had moeilijk een slechtere keuze kunnen doen. Jammer, dat hij zijn grote technische capaciteiten en zijn bewogen muzikaliteit niet aan iets beters had besteed. Dat hij in staat is met goede muziek tot prachtige prestaties te komen, bewees hij duidelijk in zijn voortreffelijke vertolkingen van Moessorgski’s “Schilderijententoonstelling” en Ravel’s “Alborada del Gracioso”.

LEX VAN DELDEN