Het recital dat de pianist Johan van den Boogert Vrijdagavond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal gaf, bracht een Nederlandse noviteit. Dat is op zichzelf niet zo heel erg bijzonder. In dit geval echter was het de gebeurtenis van de avond. Want het stuk in kwestie – een suite van E. W. Mulder – ontlokte sommige toehoorders afkeurend gefluit en een enkele zelfs de uitroep: Schande!
Deze reacties zijn alleszins begrijpelijk; want nimmer hoorde ik een compositie met een zo weinig persoonlijke inhoud. De programmatoelichting betoogde, dat verschillende stijlkenmerken van allerlei grootmeesters uit vroeger tijden er in werden belicht. Dit mag nochtans niet als een excuus beschouwd worden voor de ontstellende banaliteit van deze filmmuziekachtige, langdradige en geestloze “cocktail” van plagiaten.
Van den Boogert had moeilijk een slechtere keuze kunnen doen. Jammer, dat hij zijn grote technische capaciteiten en zijn bewogen muzikaliteit niet aan iets beters had besteed. Dat hij in staat is met goede muziek tot prachtige prestaties te komen, bewees hij duidelijk in zijn voortreffelijke vertolkingen van Moessorgski’s “Schilderijententoonstelling” en Ravel’s “Alborada del Gracioso”.
LEX VAN DELDEN