Categorieën
Het Parool

Orkesten van Brussel, Parijsen Londen hebben onafhankelijke exploitatie

Medezeggenschap der musici bijna altijd aanwezig

(Van onze muziekredacteur)
Hoe het Concertgebouworkest wordt bestuurd, dat er een N.V. Het Concertgebouw bestaat, die een gebouw én een orkest exploiteert, daarover heeft men in deze kolommen meer dan eens kunnen lezen. Hoe staat het met de belangrijkste Belgische, Franse en Engelse orkesten? Kunnen hun bestuursvormen ons wellicht tot lering strekken? Het antwoord op deze vragen kan in de eerste plaats luiden, dat al deze orkesten een structuur hebben welke stellig minder onbevredigend is dan de huidige situatie in het Concertgebouw. Want deze buitenlandse ensembles kennen zonder uitzondering een eigen, onafhankelijke exploitatie, zoals uit het onderstaande zal blijken. Uiteraard betekent dit niet, dat er bij deze orkesten in het geheel geen aanleiding tot critiek zou bestaan.

In Brussel

Het belangrijkste Belgische orkest, “L’Orchestre National de Belgique”, is geheel onafhankelijk van welke particuliere muziekinstelling ook en in 1936 opgericht op initiatief van de toenmalige minister van Onderwijs. Het staat onder patronaat van Koningin Elizabeth en wordt gecontroleerd door de regering. Het wordt bestuurd als een stichting met een Raad van Beheer, die voor de dagelijkse leiding zorgt. Van deze Raad van Beheer maakt een vaste contactpersoon der afdeling Muziek van het departement van Onderwijs deel uit. Verder hebben er zitting in vertegenwoordigers van de verenigingen en instellingen, die van het orkest gebruik maken. De raad wordt door de minster benoemd, die dus in geval van geschillen de opperste beroepsinstantie is.

De vaste kern van 62 orkestleden is lid van de vakbond van musici; in overleg met deze bond is een contract opgesteld, waarin de arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. En aan deze voorwaarden heeft de Raad van Beheer zich te houden. Een collectief ontslag op staande voet zou dan ook niet mogelijk zijn.

De voornaamste reeks concerten van het orkest – abonnementsconcerten zouden wij die noemen – wordt gegeven in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, een private instelling met een aparte onderafdeling voor muziek, de “Société Philharmonique de Bruxelles”. Deze heeft slechts een huurcontract met het orkest en heeft uiteraard zitting in de Raad van Beheer.

Voor de artistieke leiding heeft het orkest een vaste contactpersoon, die regisseur wordt genoemd. De huidige regeling voldoet, volgens alle betrokkenen, uitstekend en verhinderd o.a. dat de artistieke belangen van het orkest worden opgeofferd aan eventuele financiële belangen van het Paleis voor Schone Kunsten. Kans op concurrentie van het tweede Belgische orkest, dat van de Nationale Radio Omroep, is uitgesloten, omdat dit ensemble onder toezicht staat van het omroepinstituut, waarin de regering eveneens een belangrijke stem heeft.

In Parijs

De grote Parijse orkesten – Conservatoire, Pasdeloup, Lamoureux en Colonne – zijn alle coöperatieve organisaties. De vergadering van orkestleden kiest het directorium, dat bestaat uit directeur, secretaris, penningmeester en enkele commissarissen. Deze worden in principe uit het orkest gekozen, dat zelf zijn dirigent kiest en meespreekt over de samenstelling der programma’s.

Elk orkest heeft zijn vaste zaal, die regelmatig gehuurd moet worden. De financiële positie der orkesten is niet sterk, fondsen heeft men niet. De subsidies zijn gering en vaste salarissen worden niet gegeven: men verdeelt de winsten. Vele musici maken bovendien deel uit van de orkesten van Opéra of Opéra Comique, werken mee aan radio-uitzendingen of spelen voor gramofoon en film.

De eisen voor toelating – dat geschiedt na een concours – zijn zeer hoog. Dat merkt men trouwens wel aan het hoge artistieke en technische niveau der orkesten. De sociale verhoudingen lijken ons niet navolgenswaard..

Het Orchestre National verkeert in een uitzonderingspositie: het is in dienst van de radio en wordt door de omroep gefinancierd. Deze orkestleden hebben wél een vast salaris.

En in Londen

Behalve het B.B.C.-orkest, dat in dienst van de Engelse radio is, bezit Londen vier grote orkesten: Royal Philharmonic, Philharmonia, London Philharmonic en London Symphony Orchestra. Het Philharmonia Orkest wordt gecontroleerd en gefinancierd door de gramofoonmaatschappijen His Master’s Voice en Columbia. Zowel bij dit ensemble als bij het Royal Philharmonic Orkest is er van enige invloed van de orkestleden op het bestuur nauwelijks sprake.

Anders is het geregeld bij het Londens Philharmonisch en het Londens Symphonie Orkest (L.P.O. en L.S.O.). Beide hebben de vorm van een N.V., waarvan de musici zelf de aandeelhouders zijn. De orkestleden kiezen uit hun midden een raad van commissarissen, die het orkest beheert en het leiding geeft.

Bij het L.P.O. worden alle belangrijke beslissingen door deze raad genomen na overleg met de orkestleden, bij het L.S.O. is deze raad van beheer zelfstandiger. Beide ensembles hebben dus invloed op de benoeming van de dirigenten.

De orkestleden van het L.P.O. hebben een vast contract, maar bij het L.S.O. worden de musici betaald naar gelang van de opbrengst der concerten. Vooral dáárdoor is de toestand zo, dat het L.P.O. een eigen zelfstandig bestaan kan leiden, terwijl het L.S.O. zich aan een muziekinstelling moet verhuren, die het financiële risico draagt en ook voor de dirigent kan zorgen. Tot voor korte tijd kreeg het L.P.O. een subsidie van de Londense graafschapsraad. Thans is die subsidie ingetrokken en daarvoor heeft men een garantie van een aantal concerten in de plaats gesteld.

De managing director (zakelijk leider) van het L.P.O. en de secretaris van het L.S.O. zijn vroeger actieve orkestleden geweest. Zij kennen dus het gebied, dat zij moeten bestrijken, ook van de kant der musici.

Ook in Parijs komt iets dergelijks veelvuldig voor: zo is bijvoorbeeld de administrateur van het Lamoureux Orkest tevens cellist in dit ensemble.

Categorieën
Het Parool

Musicoloog Gerhard Krause: “Kunstenaars zullen brug slaan van land tot land”

(Van onze muziekredacteur)
“De kunstenaars zullen de brug van land tot land bouwen welke de politici al zo lang trachten te slaan”. Dat is de stellige overtuiging van de heer Gerhard Krause, een oorspronkelijk uit Danzig stammende, thans statenloze musicoloog, die dezer dagen naar Nederland kwam, op uitnodiging van de Nederlandse afdeling van de UNESCO.

Hij is een hartstochtelijk idealist, die zijn opvattingen met daden kracht bijzet. “Kunst is de pleister op de oorlogswonden”, meent de heer Krause. En dat hij zelf de dupe is van de oorlog niet alleen, maar ook van het nazi-regime, daarvan is reeds voldoende bewijs het feit, dat hij zijn gehele discotheek van 13.000 gramofoonplaten en een uitgebreid, zeldzaam, musicologisch archief heeft verloren.

“Een onherstelbaar verlies”, zegt hij, “want het door mij verzamelde folkloristische materiaal, uit de Baltische en Slavische landen vooral, is nergens meer te vinden”.

Zijn specialiteit is Poolse, Joegoslavische en Finse muziek, en eind Mei komt hij weer naar Nederland om lezingen te houden over deze en Scandinavische muziek. Daarvóór, ook in Mei, zal hij in Israël over Nederlandse kunst spreken. En die Nederlandse muziek, dat is het doel van zijn bezoek aan ons land.

“Zoveel mogelijk hedendaagse Nederlandse composities wil ik meenemen in partituur en op plaat”, vertelt hij, “en dan zal ik o.a. in Zweden, Finland, Polen, Duitsland de interesse er voor wakker trachten te maken. Eerst komt Wiesbaden aan de beurt. Daar zal ik trouwens ook over uw toneel spreken, met lichtbeelden. Ik heb Sartre’s “Eerbiedwaardige lichtekooi” nu in tien talen horen en zien spelen; de Nederlandse opvoering vond ik een der allerbeste”.

Op zijn vele reizen maakt de heer Krause vaak opmerkelijke dingen mee. Zo zag hij in Januari hoe de oudste acteur van de wereld zijn 96ste verjaardag op de planken van een Warschaus theater vierde. Ludink Solski heet deze krasse toneelspeler, die nog elke avond optreedt en zelfs geen matinée overslaat!

Categorieën
Het Parool

Mendelssohn’s sprookjesmuziek “Midzomernachtsdroom” voor het eerst op de plaat

OM verschillende redenen is Mendelssohn een onsterfelijke figuur geworden. Daar zijn natuurlijk in de eerste plaats zijn composities: zijn vioolconcert, zijn Italiaanse Symphonie en zijn muziek bij Shakespeare’s “Midzomernachtsdroom”, om zijn bekendste werken te noemen. Daarnaast is zijn naam onverbrekelijk verbonden met de Bach-renaissance; want hij was het die Bach’s Mattheus Passie na honderd jaar weer tot uitvoering bracht en daarmee het begin inluidde van een traditie.

Dat Mendelssohn compositorisch van uitzonderlijke begaafdheid was en een wonderkind bijna van Mozart’s allure scheen te zullen worden, bleek reeds op zijn zeventiende jaar toen hij de ouverture tot “Een Midzomernachtsdroom” schreef: een meesterlijke muziek welke een romantisch-fantastische sprookjeswereld volmaakt gestalte gaf. Een wereld die voor Oberon en Titania een natuurlijke omlijsting leverde.

Het is niet toevallig dat men in deze feeërieke muziek een thema uit een ander sprookjesachtig werk hoort: uit de opera “Oberon” van Weber die juist was gestorven toen Mendelssohn zijn ouverture schreef (1826). Men zal hierin een posthume hulde moeten zien.

Pas 17 jaar later componeerde Mendelssohn, op aandringen van de toneelliefhebber Koning Frederik IV, de rest van de muziek bij Shakespeare’s toneelspel. En dat waren niet alleen de instrumentale stukken welke men uit de concertzaal kent, zoals het virtuoos-schalkse scherzo, de betoverende nocturne en de feestelijke bruiloftsmars. Mendelssohn’s toneelmuziek bevat méér en is aanmerkelijk omvangrijker dan een uitvoering in de concertzaal ons gewoonlijk wil doen geloven.

De Deutsche Grammophon Gesellschaft komt de eer toe voor het eerst deze scène-muziek volledig op platen te hebben gebracht, op vier langspeelplaten van het variabele micrograde-type (waarover ik onlangs schreef). Dat betekent in de practijk dat men deze opnamen op een gewone gramofoon kan draaien (LVM 2013-16, f 9.- per plaat).

Vooral de vocale delen verhogen de sprookjessfeer in sterke mate en het elfenlied met koor, bijvoorbeeld, is een juweeltje van gratie en stemming. De elfenmars doet daarvoor vrijwel niet onder, en het geheel is een indrukwekkend getuigenis geworden van Mendelssohn’s persoonlijke kunst.

De uitvoering door het Berlijns Philharmonisch Orkest, het Rias Kamerkoor, de elfen Rita Streich en Diana Eustrati onder directie van Ferenc Friscay is subliem en de reproductie feilloos.

Nóg meer sprookjes

Eveneens sprookjes vertelt Moeder de Gans, en Ravel heeft ze uit haar mond onvergetelijk in noten opgetekend in zijn suite “Ma mère l’Oye”, welke oorspronkelijk voor vierhandig piano is gecomponeerd en later pas georkestreerd.

Men hoort hier Ravel op zijn best: als de componist, die een wonderlijk klankenparadijs wilde betreden, waarin exotische geluiden merkwaardig suggestief een ongebreidelde fantasie demonstreren; daarnaast als de vernuftige vakman die zijn onovertroffen instrumentatiekunst in dienst stelde van deze onwezenlijke droomwereld.

Het Nationaal Symphonie Orkest onder Sidney Bee? gaf van deze muziek een stemmingsvolle vertolking op Decca (AK 1342-43, f 6.50 per plaat). De opname voldoet aan hoge eisen.

Kamermuziek wordt zelden op de plaat opgenomen en Columbia verdient dan ook hulde voor zijn registratie van Haydn’s eerste pianotrio in G: een stuk dat vooral bij amateurs geliefd is. Het laat de levendige, luimige Haydn aan het woord, die zich uitbundig vrolijk kon maken met volkswijsjes. Het rondo all’ ongarese is daarvan een duidelijk voorbeeld: quasi Hongaarse muziek, volgens de mode van die tijd om uitheemse dansen te gebruiken. (Zo schreven veel componisten – o.m. Beethoven en Mozart – Turkse marsen en dansen alla pollacca!).

Eileen Joyce (piano), Henry Holst (viool) en Anthony Pini (cello) zetten Haydn’s trio in een voortreffelijk instrumentaal kleed. (Col. DHX 7004-05, f 5.10 per plaat). Nóg meer aandacht verdient de vierde plaatkant, die Eileen Joyce de kans gaf twee vrijwel volledig onbekende werkjes van Mozart te spelen: de kleine Gigue KV 574 en het Menuet KV 355. Beide heel bijzondere muziekjes, welke fijnproevers zich niet mogen laten ontgaan, temeer daar de pianiste ze prachtig uitvoert.

In het kort

Aanbeveling verdienen verder: Schubert’s zangerige Impromptu opus 90, no. 3, gespeeld door de pianist Cyril Smith (Col. DX 1669, f 5.10) – Brahms’ Haydn-variaties, welke Eduard van Beinum door het Londens Philharmonisch Orkest gloedvol liet uitvoeren (Decca, XP 6146-47, f 5.10 per plaat) – Franck’s Variations Symphoniques, uitmuntend vertolkd door Eileen Joyce en het Conservatoire Orkest onder Charles Münch (Decca, AK 1587-88, f 6.50 per plaat).

Zeer speciale vermelding verdient Columbia’s opname van twee aria’s uit Mozart’s “Entführung”, met fenomenale stem gezongen door de bas Ludwig Weber en goed ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest (LB 96, f 5.10).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

COPLAND op de gramofoon

Zes opera-aria’s van Mozart

VAN de hedendaagse Amerikaanse muziek kent het Nederlandse publiek nagenoeg niets. Wij hebben op dit punt een achterstand in te halen en His Master’s Voice trachtte hieraan mee te helpen door een werk van Aaron Copland op de plaat vast te leggen. Copland is immers één van de belangrijkste componisten in de Verenigde Staten en neemt een vooraanstaande plaats in Amerika’s muziekleven in.

Zijn uit 1936 stammend orkestwerk “El Salón México” moge dan stellig lang niet zijn sterkste zijden tonen, toch kan men er het beheerste vakmanschap en de bijna naïeve natuurlijkheid van de componist in bewonderen. Het schijnt op oorspronkelijke volksmuziek te zijn gebaseerd, maar met zekerheid is dat niet te zeggen.

Copland zelf maakt het moeilijk tot welomlijnde conclusies te komen, want een tiental jaren geleden schreef hij, dat hij er geen behoefte aan gevoelde bewust van “amerikanismen” gebruik te maken. “Aangezien wij hier leven en werken, kunnen wij verwachten dat onze muziek, eenmaal tot rijpheid gekomen, ook Amerikaans van karakter zal zijn. Amerikaanse burgers zullen een Amerikaanse muziek scheppen”. Dat hij als bij intuïtie een folkloristische, nationale muziek zou kunnen scheppen, suggereert hij hiermee duidelijk.

Dat toch uiterlijke invloeden een rol hebben gespeeld, geeft de titel reeds aan. Hoe het ook zij, uit dit levendige, meeslepende, maar weinig diepgaande orkestwerk leert men, dat Copland een uitmuntend instrumentator is, en de invloeden van de gecompliceerde rhythmiek (van bijvoorbeeld de jazz) op persoonlijke wijze heeft verwerkt.

Het Boston Symphonie Orkest gaf er onder leiding van Koessewitski een voorbeeldige uitvoering van en de reproductie munt uit door vlekkeloze helderheid en glans (HMV, DB 3812-13). Verrassend is de vierde zijde, die een arrangement door Strawinski bevat van het lied “De Wolgaslepers”: een merkwaardig-somber, maar interessant specimen van Strawinski’s orkestratiekunst.

Prachtige zang

Mozart is dit keer bij drie gramofoonmaatschappijen vertegenwoordigd. Columbia komt met een voorbeeldige opname voor de dag van twee aria’s uit “De Toverfluit” en “De Bruiloft van Figaro” met onvergetelijk prachtige stem gezongen door de bariton Erich Kunz, zeer mooi ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest onder Rudolf Moralt (Col. LX 1123). Uit diezelfde opera’s zong de sopraan Irmgard Seefried twee aria’s ideaal van techniek en opvatting; even ideaal is de orkestpartij van het Philharmonia Orkest o.l.v. Josef Krips (Col. LX 1145).

Nóg meer Mozart kwam in de handel, dank zij Decca, die Suzanne Danco’s prachtige omvangrijke sopraan vastlegde in twee aria’s uit “De Bruiloft van Figaro” en “Così fan tutte”. Een zeer goede opname, waarin het orkest van de Scala in Milaan onder Perlea’s leiding af en toe wat zorgeloos speelt (Decca K 1732).

Een symphonie van Mozart nam His Master’s Voice op: de zgn. “Praagse”, KV 504, ook wel de symphonie zonder menuet genoemd, hetgeen méér zegt. Het is zijn laatste symphonie vóór de drie grote symphonieën uit 1788 (de werkelijk laatste vóór zijn dood): een volmaakt, merkwaardig “menselijk” en indrukwekkend stuk, waarin men het ontbreken van een menuet volstrekt niet als een gemis voelt. Men kent Bruno Walter’s opvattingen van Mozart en die werden door het Weens Philharmonisch Orkest natuurlijk ideaal gerealiseerd. De opname is zeer goed, maar niet recent, lijkt mij (HMV, DB 8302-04).

Decca bracht ten slotte twee concerten uit. Liszt’s eerste pianoconcert heeft ons eigenlijk nog maar weinig te zeggen en alleen virtuositeit van de vertolker kan het nog enigermate verteerbaar maken. Moura Lympany bezit daartoe alle capaciteiten en boekte hier een duidelijk persoonlijk succes. Royalton Kisch stond haar met het National Symphony Orchestra uitstekend ter zijde. De zesde plaatkant is besteed om onze geringe kennis omtrent de merkwaardige persoonlijkheid van de Engelse componist Delius aan te vullen: zijn voorspel tot “Irmelin” werd door Sydney Beer gedirigeerd (Decca, AK 1834-36).

Bruch’s vioolconcert bevat zoveel onvervalst echt sentiment, dat het nog steeds indruk blijft maken. Georg Kulenkampff speelde het zoals men dat van hem kon verwachten: maar heel middelmatig. Het Tonhalle Orkest van Zürich is evenmin van bijzondere klasse; dat kon zelfs een dirigent als Schuricht niet verbloemen (Decca, AK 1603-05). Alle hier besproken platen kosten f 6,50 per stuk.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Nieuwe vinding: Langspeelplaten voor gewone gramofoon

(Van onze muziekredacteur)
DEZER dagen is alweer een nieuw soort langspeelplaat op de markt gebracht, en naar het resultaat te oordelen dat ik hoorde, is hier een bijzonder geslaagde oplossing van het probleem gevonden, hoe men het veelvuldig onderbreken van op platen vastgelegde muziek kan verminderen.

De Deutsche Grammophon Gesellschaft komt de eer toe die even vernuftige als voor de hand liggende oplossing te hebben gerealiseerd. Men ging er van uit dat de normale plaat groeven bevat op ongeveer gelijke afstanden; en daar de plekken met de luidste klank de breedste groef moeten hebben, waren er eigenlijk voor een groot deel van de plaat (voor de zachtere passages nl.) te brede groeven.

Zo waren er in totaal minder groeven op een plaatzijde dan mogelijk is. De nieuwe vinding berust nu op het volgende: men laat de breedte van de groef variëren, gebruikt bij zachte passages zeer smalle en in luide fragmenten bredere groeven. Hierdoor kon men het totale aantal groeven opvoeren en het resultaat is dat één plaatkant thans 8 minuten muziek kan bevatten in plaats van 4 minuten gelijk vroeger het geval was.

Voor de meeste werken betekent dit een groot voordeel: een deel van een normale klassieke symphonie kan nu op één plaatzijde worden opgenomen. Bovendien draaien deze gramofoonplaten 78 toeren, zodat ze op een normale gramofoon gespeeld kunnen worden. Het naaldgeruis is minder geworden. De kwaliteit van het geluid is volkomen gelijk aan die van de normale gramofoonplaat.

Het repertoire van deze “Variabele Micrograde 78”, zoals dit nieuwe systeem heet, is nog beperkt; twee werken er van heb ik gehoord. Beethoven’s Serenade voor strijktrio, opus 8 nr. 2, een bijzonder aantrekkelijk jeugdwerk dat de componist later voor altviool en piano bewerkte, kreeg een glasheldere reproductie op twee platen (72006/07) en het spel van Erich Röhn (viool), Reinhard Wolf (alt) en Arthur Troster (cello) voldoet aan de hoogste eisen.

Ook een vocaal werk bracht de Deutsche Grammophon Gesellschaft uit: Schumann’s “Frauenliebe und -leben” (72009/10). Alweer een opmerkelijk heldere opname, die de prachtige altstem van Elisabeth Höngen ideaal doet uitkomen. De pianopartij was bij Ferdinand Leitner in uitstekende handen. De prijs per plaat bedraagt f 9.-.

Categorieën
Het Parool

Tsjaikowski’s Vioolconcert op één langspeelplaat

Nap de Klijn en Alice Heksch speelden Mozart en Brahms

OVER enkele dagen kunnen de een gramofoon bezittende muziekliefhebbers dan eindelijk de langspeelplaten kopen die – naar ik reeds meldde – Decca 15 October in de handel brengt. Vier opnamen heb ik kunnen horen, en de voordelen van de nieuwe platen waren frappant. Stel U voor: het hele vioolconcert van Tsjaikowski op 1 plaat! Het complete eerste deel aan 1 plaatkant, de rest aan de keerzijde. Men krijgt een indruk van die voordelen als men in aanmerking neemt dat hetzelfde werk tot nu toe vier gramofoonplaten in beslag nam. Dat betekende dus 8 keer een plaatkant opzetten: een bezigheid die de intensiteit van het luisteren stellig ernstig beïnvloedde.

Ook de kwaliteit van de klank is in dit geval vrijwel ideaal. De verschillende orkestgroepen zijn van timbre uitmuntend tegen elkaar afgewogen, het naaldgeruis is verdwenen en de koperen blazers en violen hebben niet de scherpe bijklank welke op normale platen nog wel eens voorkomt.

De vertolking door Ruggiero Ricci met het New Symphony Orchestra onder Sir Malcolm Sargent, is voortreffelijk en de prijs is f 27. (LXT 2509). Ter vergelijking geef ik hierbij de prijs van dit concert op normale platen: 4 maal f 6.50 = f 26. Het verschil van één gulden valt in het niet bij de genoemde voordelen, waarbij nog komt de geringe ruimte die een dergelijk groot werk op 1 langspeelplaat inneemt.Dezelfde kwaliteiten bezit de LP-opname van Brahms’ pianosonate in f (opus 5), virtuoos gespeeld door Julius Katchen (LK 4012, f 24). Bijzonder zijn nog de aantrekkelijke beschrijvingen van de uitgevoerde werken op de hoes.

Wat minder geslaagd vond ik de LP-plaat van Haydn’s Symphonie “De Klok”, nr. 101. Met name de violen hebben hier in de hoogte een onnatuurlijke scherpte die de overigens goede opname ontsiert. De uitvoering van het prachtige Orchestre de la Suisse Romande onder Ansermet is te harteloos om de milde sfeer van Haydn’s muziek recht te doen wedervaren. (LX 3009, f 19.50, één kleine plaat!).

Ook Bach’s Derde Suite in D, met de bekende Air, werd af en toe wat scherp gereproduceerd, maar de vertolking door het Kamer Orkest van Stuttgart o.l.v. Karl Münchinger bezit de onsentimentele kloekheid die tot Bach’s wezen behoort (LX 3002, f 19.50).

Ideale Mozart

Bijzonder verheugend is dat twee Nederlandse kunstenaars door de Zwitserse maatschappij Elite in de gelegenheid zijn gesteld voor de plaat op te treden. En dit temeer omdat het hier het viool-pianoduo Nap de Klijn-Alice Heksch betrof: een ensemble dat zonder twijfel op het hoogste internationale niveau thuishoort. Met name in de onverbeterlijke vertolking van Mozart’s sonate in A (KV 526). Zelden heb ik deze muziek zo puur en met zoveel begrip horen uitvoeren, zelden ook heb ik twee musici een zo volmaakte eenheid horen bereiken. De opname is jammer genoeg niet ideaal, maar toch alleszins voldoende om van het sublieme spel te kunnen genieten (Elite 7069-70 f 5.10 per plaat).

Hetzelfde geldt voor de opname van Brahms’ derde vioolsonate (op. 108), eveneens door genoemd duo gespeeld (Elite 7071-72-73, f 5.10 per plaat).

Men kent én bewondert terecht het gevoel voor klanknuances en het inzicht in poëtisch-romantische waarden van de dirigent Sir Thomas Beecham. Deze eigenschappen komen volmaakt tot haar recht in de uitvoering onder zijn leiding van de Nocturne en de Bruiloftsmars uit Mendelssohn’s “Midzomernachtsdroom”-muziek, door het Londens Philharmonisch orkest. Ook de opname van Columbia voldoet aan de hoogste eisen (LX 574, f 6.50).

Hetzelfde orkest onder dezelfde dirigent bracht Mendelssohn’s “Hebriden”-ouverture doorzichtig en meeslepend tot klinken en Columbia’s reproductie is zeer goed, hoewel zij mij niet recent leek. (LX 747, f 6.50). Deze maatschappij zorgde nog voor een gloedvolle opname van Händel’s Orgelconcert in D, in een exuberante bewerking van Sir Hamilton Harty, die zelf het Londens Symphonie Orkest dirigeerde. Harold Dawber speelde de orgelpartij zo duidelijk als maar mogelijk was (Col. LX 341, f 6.50).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

De langspeelplaten zijn er!

15 Oct. brengt Decca ze in de handel

(Van onze muziekredacteur)
Zoals reeds enige tijd geleden gemeld, brengt de Engelse Decca binnenkort de lang verwachte onbreekbare langspeelplaten in de handel. Dat gebeurt op 15 October. Vanmorgen heeft de Decca de platen voor het eerst gedemonstreerd en voorzover dat na een vluchtige kennismaking te zeggen valt, moet ik bekennen, dat de kwaliteit er van voortreffelijk is en niet onderdoet voor die van de oude gramofoonplaten.

Zowel in Bach’s Vierde Brandenburgs Concert als in het Sylvia-ballet van Delibes bleek de klank ruimte en sonoriteit te bezitten. Wellicht vertonen de violen in de hoogte nog een scherpe bijklank, die niet tot de natuur van het instrument behoort, maar insiders weten, dat dit een moeilijkheid is, waarmee ook de normale gramofoontechniek steeds te kampen heeft.

Over het algemeen kan men zeggen dat vrijwel het gehele trillingsgebied opgenomen is, zodat de verschillende timbres normaal klinken. Dit vooral dank zij het ffrr-opnamesysteem, dat thans ook bij de langspeelplaten wordt toegepast. Dat de Decca ook toestellen in de handel brengt die te gebruiken zijn voor gewone langspeelplaten deelde ik reeds mee. Nieuw is, dat het gelukt is, een naald te construeren die voor beide platen bruikbaar is. Verwisselen van naalden is dus niet meer nodig.

Een belangrijk feit is verder, dat naast de uit Engeland geïmporteerde langspeelplaten in de toekomst ook exemplaren van Nederlands fabrikaat in de handel zullen komen. Philips heeft nl. reeds enige tijd er mee geëxperimenteerd en het resultaat dat ik hoorde, was voortreffelijk: een langspeelplaat waarop Dolf van der Linden’s Metropole Orkest een uitstekend arrangement ten gehore bracht van Rimski-Korsakow’s “Flight of the bumble bee”.

Voor de verstokte liefhebbers van de normale platen kan worden meegedeeld, dat de oude platen van 78 omwentelingen in de handel blijven. Vooral voor “lichte” composities, die meestal niet langer dan ongeveer 3½ minuut duren, heeft het geen zin de nieuwe langspeelplaten te gebruiken. Er komen twee soorten l.p. in de handel: de ene van 25 cm bevat 15 minuten muziek, de andere van 30 cm 22½ minuut per plaatkant. Zij zijn verpakt in stevige kartonnen hoezen, die van een beschrijving zijn voorzien.

(sic)

Categorieën
Het Parool

Keukenpan als solo-instrument in uitzending van VARA

“Concrete muziek” een Franse vinding

(Van onze muziekredacteur)
Hebt u bij het zoeken naar een of ander station op uw radiotoestel wel eens het geluid van een reeks toevallig gepasseerde stations gehoord? Stel u nu voor, dat al die stations bezig waren met het uitzenden van gramofoonplaten, die alle barsten bezaten.

Aan een dergelijk hypothetisch geluid moest ik denken toen ik gistermiddag luisterde naar de “Symphonie pour un homme seul”, welke de lezing illustreerde, die Frank Onnen voor de VARA (over Hilversum I) hield over “concrete muziek”. Een verbijsterend samenstel van allerzonderlingste klanken, maar ondanks het ontbreken van welke aesthetische betekenis dan ook, toch fascinerend.

Componist, of beter constructeur van genoemd werk is de Franse ingenieur Pierre Schaeffer, die in het technisch laboratorium van de Franse radio-omroep jarenlang heeft geëxperimenteerd met allerlei acoustische middelen. Het resultaat was zijn “concrete muziek”.

Geruchten, die men in het dagelijkse leven ontmoet, soms zelfs in het geheel niet afkomstig van muziekinstrumenten maar van gebruiksvoorwerpen bijvoorbeeld, stelt Schaeffer samen tot een geheel. Zo ontstond – om één van de gisteren uitgezonden illustraties te noemen – de “Etude pathétique”, waarin de solopartij is toevertrouwd aan een keukenpan, een doodgewone keukenpan! Toch kost het moeite dit “instrument” te herkennen en dat komt omdat Schaeffer door middel van de moderne electro-acoustische apparatuur allerlei kunstgrepen toepast.

Dat gaat zo: een klap op een keukenpan veroorzaakt geluid. Laat nu eens de klap zélf, de aanslag weg, verleng de echo en verplaats bij het opnemen de microfoon, dan resulteert een “ingeblikt” geluid waarvan men niet meer herkent, dat het van een keukenpan afkomstig is. De keukenpan is dus niet meer dan een middel. Een middel waarvan nauwelijks enige eigenschap in het klinkende resultaat overblijft.

En dát lijkt mij een zwak punt in de theorieën van de heer Schaeffer. Hij is nl. tot de conclusie gekomen, dat de huidige muziekbeoefening op een dood punt is geraakt en tracht nu een nieuwe muziek (de “concrete muziek”) te vinden. Voorlopig heeft hij slechts het technische materiaal er voor gevonden. Maar – zo vraag ik mij af – zijn de door hem “geschapen” geluiden inderdaad kenmerkend voor keukenpannen?

Het is stellig mogelijk een zelfde resultaat langs geheel andere wegen te bereiken, met electrische geluidsbronnen bijvoorbeeld. Wél essentieel in dit “systeem” zijn de electro-acoustische kunstgrepen, zoals het verkorten of verlengen van echo’s. Maar of dit middel zal kunnen leiden tot een nieuwe aesthetiek, lijkt mij bijzonder twijfelachtig. Immers, vooralsnog is een zo bij uitstek onmechanische zaak als de menselijke ziel met al haar emoties volstrekt onmisbaar bij het tot stand komen van wat men “muziek” pleegt te noemen. Zodra de heer Schaeffer er in geslaagd is dit element “ziel” in zijn laboratorium te construeren, moet hij mij waarschuwen. Dán kom ik luisteren.

Categorieën
Het Parool

Gluck’s opera “Orfeo” op de gramofoonplaat

Kathleen Ferrier in de titelrol

HET gebeurt zelden dat gramofoonmaatschappijen er toe overgaan volledige opera’s op de plaat vast te leggen; en mochten ze dit fiere besluit nemen dan was er in negen en negentig van de honderd gevallen sprake van een geliefd exemplaar uit het repertoire, om een voorbeeld te geven: “Faust” of “Paljas”. Met des te meer verrassing (èn goedkeuring) begroet men de opname die Decca onlangs uitbracht van Gluck’s opera “Orfeo”. En al is hier dan wel geen volledige reproductie het resultaat geweest, met een gecomprimeerde weergave op 14 plaatkanten kan men toch ruimschoots een gefundeerd oordeel vellen over de betekenis van deze muziek. Veertien plaatzijden, besteed aan een niet zo heel erg bekende opera, – dat getuigt van initiatief en bereidheid risico van financiële tegenvallers te durven dragen.

Sinds vorig jaar, toen de Nederlandse Opera de “Orfeo” in het Holland Festival ten tonele voerde met Kathleen Ferrier in de titelrol – en het plan bestaat in de toekomst weer voorstellingen er van te geven – kent men deze op het Griekse verhaal gebaseerde opera. De geschiedenis heeft Gluck enige ongelukkige veranderingen laten ondergaan en met name het optreden van Amor, die na Eurydice’s “tweede” dood voor een feestelijk slot zorgt, is dramatisch bepaald ridicuul. Toch bevat het werk fragmenten van ongehoorde schoonheid die vooral muzikaal indruk maken door de nobele expressie en sereniteit van sfeer: dit is het duidelijkste het geval in de tweede acte waar Orfeo de Elyzeese Velden betreedt.

Hij wie dit alles nog niet voldoende mocht zijn, bedenke dat de uitvoering boven elke lof verheven is en dat alleen daarom al het bezit van deze unieke opname de moeite waard is. Hoe kon het ook anders? Kathleen Ferrier immers gaf aan de titelrol haar onovertrefbare vocale capaciteiten en een aangrijpende menselijkheid mee, en dat betekende een vertolking, die geen ogenblik ook maar iets te wensen overlaat.

Eurydice en Amor waren bij Anne Ayars en Zoë Vlachopoulos in uitnemende handen. Maar wat verrassender is: de moeilijke instrumentale partij werd ideaal gespeeld door het Southern Philharmonic Orchestra onder leiding van Fritz Stiedry die hier vrijwel geheel onbekend is en met deze uitvoering bewees met een orkest te kunnen omgaan en een maximale dosis goede smaak te bezitten. Het Glyndebourne Festival Koor leverde ten slotte een alleszins passende bijdrage (Decca AK 1656-62, f 6.50 per plaat).

Bach-cantate

Van niet minder belang is de vlekkeloze opname die Columbia wijdde aan cantate nr. 82 van Bach, getiteld “Ich habe genug” en gecomponeerd voor Maria-Lichtmis. Evenals in vele andere werken geeft Bach hier blijk van een voor zijn tijd kenmerkende berusting in en zelfs verlangen naar de dood. Van de drie aria’s die in deze cantate voorkomen valt het zwaartepunt op de middelste “Schlummert ein, ihr matten Augen; fallet sanft und selig zu!”: een indrukwekkende, devote en van een oneindige gemoedsrust getuigende muziek die tot het schoonste uit Bach’s gehele oeuvre behoort. De bariton Hans Hotter zong haar met prachtige stem en volledige overgave, hetgeen trouwens ook voor de openingsaria “Ich habe genug” en de opgewekte, aartslastige slotaria “Ich freue mich auf meinen Tod” (een echte finale!) geldt. Anthony Bernard en het Philharmonia Orkest zorgden voor een volmaakte orkestpartij (Columbia, LX 8719-21, f 6.50 per plaat).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Decca” komt binnenkort met langspeelplaten

(Van onze muziekredacteur)
Binnen enkele weken zal de Engelse Decca voor het eerst in Europa langspeelplaten in de handel brengen, ook in Nederland.

De platen van 30 cm middellijn bevatten 45 minuten muziek, de kleine van 25 cm spelen 30 minuten. Dat betekent in de practijk dat een gehele symphonie van Haydn, Mozart of Mendelssohn op één kleine langspeelplaat opgenomen kan worden. Men zal de voordelen begrijpen: weinig wisselen van platen, ruimtebesparing, en dan komt er nog bij, dat de platen van onbreekbaar materiaal zijn.

Tegelijkertijd wordt er een klein gramofoontoestel bij in de handel gebracht, waarop men behalve langspeelplaten ook normale opnamen kan spelen. Het zal f 115 kosten.