Categorieën
Het Parool

Gramofoonplaten

Thans ook liederen en koorwerken

DE liedkunst schijnt het stiefkind te zijn van de gramofoonindustrie: het is tenminste een niet te miskennen feit dat slechts bij hoge uitzondering een opname verschijnt van een lied. Datzelfde geldt trouwens ook voor de koorzang. Of Decca deze toestand als onaanvaardbaar beschouwt, weet ik niet; in ieder geval heeft deze maatschappij onlangs aan beide genoemde gebieden een plaat gewijd.

De bariton Heinrich Schlusnus zong met prachtig geluid en treffende expressie twee van Schumann’s overtuigendste liederen, beide kenmerkende specimina van romantische kunst: de romance “Flutenreicher Ebro” en “Der Hidalgo”. Sebastian Peschkó zorgde voor een volmaakte begeleiding en Decca voor een uitnemende reproductie (X 313, f 6.50).

Ook de koorzang kwam uitstekend voor de dag. Hij werd vertegenwoordigd door een Nederlands mannenkoor: de Maastreechter Staar, die o.l.v. Martin Koekelkoren een evenwichtig, sonoor geluid liet horen in het Russische volkslied “De twaalf Rovers” (met een goede baritonsolo van Jo Bannier) en Burleigh’s wat sentimentele bewerking van de negro-spiritual “Deep River”. Het is een uitmuntend staal geworden van het best, dat ons land op dit terrein presteert. Alleen: gaarne een volgende maal een oorspronkelijker gekozen, althans beter repertoire waarin ook aandacht wordt besteed aan hedendaagse Nederlandse werken! Men mag deze opname – hoop ik – toch wel als een begin zien? (XP 6042, f 5.10).

Nóg meer zang: Rina Gigli bleek ongeveer alles van haar beroemde vader Beniamino te hebben geleerd: in de His Master’s Voice-plaat van Grieg’s “Solveig’s Lied” en Reger’s “Maria-wiegelied” kan men haar prachtige sopraan bewonderen, haar schitterende techniek, die alle geraffineerde vocale trucjes kan hanteren, en ook het gebrek aan smaak, dat haar vader in gelijke mate bezit. (HMV, DB 6931, f 6.50). Het Royal Opera House Orkest van Covent Garden o.l.v. Hugo Rignold begeleidde haar.

Een prachtige opname bracht Columbia in de handel van de sopraan Irmgard Seefried, die het recitatief en de aria “Nun beut die Flur” uit Haydn’s “Die Schöpfung” volmaakt zong, op gelijk niveau begeleid door Josef Krips en het Weens Philharmonisch Orkest. (LX 1011, f 6.50).

Wie nog meer van Haydn wil horen, heeft – dank zij Decca – nu de gelegenheid zijn Londense symphonie in D (nr. 104) te draaien. Op en top de Oostenrijkse folklorist Haydn, in een onverbeterlijke, al even Oostenrijkse uitvoering door Josef Krips met het Londens Philharmonisch Orkest, dat de Weense charme alle mogelijke nuances en doorzichtigheid meegaf. (AX 287-89, f 6.50 per plaat).

Mozart en Schubert

Eén van de hoogtepunten uit Mozart’s werk is de Symphonie Concertante voor viool, altviool en orkest: een muziek die Mozart’s rijkdom aan invallen op afdoende wijze demonstreert. Albert Sammons (viool), Lionel Tertis (alt) en het Londens Philharmonisch Orkest onder Sir Hamilton Harty hebben er veel zorg aan besteed, maar dat moet reeds lang geleden gebeurd zijn, want zowel het spel als de opnametechniek zijn sterk verouderd. (Columbia DX 8041-44, f 5.10 per plaat).

Al even Oostenrijks, en lyrisch als weinig andere muziek, is Schubert’s Vijfde Symphonie: een ideaal werk met een volmaakt evenwicht tussen inhoud en vorm, tussen geest en materie. Beecham bezit een duidelijke affiniteit tot de romantische, vloeiende melodiek van deze compositie en hij liet het Londens Philharmonisch Orkest dan ook een levende, in alle opzichten “echte” Schubert spelen. (Columbia, LX 8424-28, f 6.50 per plaat).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Van Bach tot Rachmaninow

Vijf concerten op de gramofoon: drie pianisten, twee violisten

HET soloconcert neemt nog steeds een belangrijke plaats in ons concertleven in; het is geen geheim dat een instelling als bijvoorbeeld het Concertgebouw een orkestuitvoering slechts uitverkocht meent te krijgen, als er op het betreffende concert ook een solist optreedt. Een solist met een pakkende naam liefst. Overal ter wereld schijnt dat zo te zijn en de publieke belangstelling begint daaronder nog steeds niet te verminderen. In dit licht bezien is het alleszins begrijpelijk dat ook de gramofoonmaatschappijen zich met toewijding en vaak bij voorkeur op dit gebied der muziek begeven. Deze maand waren hiervan duidelijk de resultaten te bespeuren: drie maatschappijen brachten maar liefst vijf concerten in de handel, te beginnen met de dit jaar herdachte Bach en eindigend met Rachmaninow.

Van het pianoconcert in f kl. t. van Bach bracht His Master’s Voice een goede reproductie uit onder nummer DB-4679-80. Evenals bij de meeste andere pianoconcerten van Bach is ook hier sprake van een bewerking van een vioolconcert, dat in g kl. t., dat verloren is gegaan. Die afkomst is in de huidige versie voor piano duidelijk merkbaar.

Edwin Fischer speelde het met zijn naar mijn smaak te uitgebreide kamerorkest; hij deed het virtuoos, te virtuoos en te solistisch ook. In Bach’s concerten vereisen nl. ook de orkestpartijen afzonderlijke en gelijkwaardige aandacht, in een hecht verband met de obligate partij. Met name het Presto lijkt mij te snel uitgevoerd, waardoor de nadruk ten onrechte op de virtuositeit kwam te liggen. Afgezien van enkele oneffenheden in de orkestpartij, is het geheel acoustisch een goede realisatie geworden. Aan de vierde plaatkant een vrijwel onbekende contradans van Mozart: “Das Donnerwetter” (KV 534). Prijs per plaat f 6.50.

Romantiek

Nóg twee pianoconcerten kwamen op de markt, beide de romantiek vertegenwoordigend. Dat gebeurde dank zij Columbia, die Liszt’s eerste en Rachmaninow’s derde concert opnam.

Het eerste pianoconcert van Liszt, dat een niet te miskennen invloed heeft uitgeoefend op de pianotechniek, voor het eerst in 1855 ten gehore gebracht met de componist aan de vleugel en Hector Berlioz als dirigent, vertoont menige interessante vondst op het gebied der instrumentatie. De merkwaardigste is wel het solistische, maar wat triviale gebruik van de triangel in het derde deel, hetgeen het concert de bijnaam van “de ijscoman” bezorgde. Het is geen recente, maar niettemin toch een goede heldere opname geworden, waarin Walter Gieseking’s (wat zwevende) spel volledig tot zijn recht komt. Met sommige opvallend eigengereide tempi van de pianist zullen velen het niet eens zijn, maar de partij die Sir Henry Wood het Londens Philharmonisch Orkest liet spelen, is uitstekend. (Col. LX 181-82, f 6.50 per plaat).

Van Rachmaninow is het tweede pianoconcert verreweg het bekendste. Het derde doet er weinig voor onder en herinnert in thematiek, instrumentatie en vorm bijzonder veel aan zijn voorganger. De even brillante als Slavisch-temperamentvolle pianopartij was bij Malkoezinski in voortreffelijke handen en Paul Kletzki liet de orkestbegeleiding (door het Philharmonia Orkest) alle recht wedervaren. Op enkele fragmenten na, die niet voldoende doorzichtig klinken, is de geluidsproductie uitmuntend. (Col. LHX 8016-20, f 6.50 per plaat).

Ideale uitvoeringen

Twee van de meesterlijkste concerten uit de vioolliteratuur, die van Mendelssohn en Beethoven, kregen niet slechts een ideale reproductietechniek toegemeten, maar bovendien een ideale uitvoering.

In het concert van Mendelssohn herkent men de componist van de Lieder ohne Worte (Andante) en van de muziek bij Shakespeare’s Midzomernachtdroom (Finale). Gratie, lyriek, sprankelende fantasie en ruiterlijkheid, al die eigenschappen hoort men in het meeslepende, gloedvolle, technisch volmaakte spel van de violist Campoli terug en het Londens Philharmonisch Orkest o.l.v. Van Beinum zorgde voor een vrijwel vlekkeloze begeleiding. De geluidsreproductie van Decca is uniek: in alle registers fraai van sonore klank. (AK 290-92, f 6.50 per plaat).

Van het volmaaktste, evenwichtigste vioolconcert, dat van Beethoven, verzorgde Columbia een al even schitterende opname. Mannelijke kracht en tedere sierlijkheid zijn hier in een onovertrefbare harmonie van vorm en inhoud samengebracht. En diezelfde harmonie kenmerkt het sterk verinnerlijkte spel van Joseph Szigeti, wiens prachtige viooltoon geheel in dienst wordt gesteld van een nobele expressie. Bruno Walter en het New Yorks Philharmonisch Orkest stonden Szigeti op dit zelfde hoge niveau volmaakt terzijde. (Col. LHX 8007-11, f 6.50 per plaat).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

De draaiende schijf: Twee ouvertures

CARL MARIA VON WEBER is de eerste componist na Mozart geweest, die een typisch Duitse operakunst nastreefde en inderdaad de grondslagen er voor heeft gelegd. Zonder zijn kunst zijn Wagner’s muziekdrama’s ondenkbaar en het was dan ook Wagner zelf, die dit onomwonden heeft erkend. De “Leitmotiv”-techniek is al duidelijk bij Weber te herkennen en de ouverture’s tot de opera’s “Freischütz” en “Oberon” leggen daarvan getuigenis af.

Alle elementen, zowel van de handeling als van de sfeer, zijn in de ouverture “Freischütz” in gecomprimeerde vorm aanwezig. Het verloop van onheilspellend begin tot triomfantelijk slot hoort men reeds in de ouverture van deze typisch nationale opera.

Niet anders is het gesteld met het voorspel tot Weber’s laatste, vlak voor zijn dood voltooide opera “Oberon”. Ook hier een gelukkige afloop, slechts de sfeer is anders. Want deze “Oberon” beweegt zich in feeëriek milieu, vol van Shakespeareaanse bekoring en gratie.

Sir Thomas Beecham bezit de verbeeldingskracht voor deze “fantastische” muziek en zijn vertolking, met het Londen’s Philharmonisch Orkest, van beide ouverture’s is dan ook doordrenkt van een illusie-scheppende overtuigingskracht. Even schitterend is de reproductie van Columbia. (LX 601 en LX 746, f 6.50 per plaat.)

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

De draaiende schijf: Le Bourgeois Gentilhomme

Wie Richard Strauss’ virtuoos vakmanschap wil leren kennen, draaie de nieuwe opname, die His Master’s Voice heeft gemaakt van “Le Bourgeois Gentilhomme” of – zoals Strauss het noemde – “Der Bürger als Edelmann”. (DB 9416-18).

Oorspronkelijk ontstond deze muziek in 1912 als opera naar Molière’s gelijknamige spel, met een intermezzo “Ariadne auf Naxos”. Vier jaren later was er – na een grondige bewerking – slechts “Ariadne” over: opera in één bedrijf met een voorspel. De op de plaat vastgelegde orkestsuite stelde Strauss samen uit de oorspronkelijke muziek van “Der Bürger als Edelmann”.

Bij een zo Frans gegeven, vol van sprankelende dartelheid en lichte gratie kon Molière zich geen beter componist wensen dan zijn land- en tijdgenoot Lully. Ook Strauss moet dit hebben beseft, zijn muziek wijst er althans voortdurend op dat hij dit voorbeeld voor ogen heeft gehad. Het is een typische suite à la Lully, compleet met menuet en andere hoofse dansen, maar de spirituele frisheid van Molière zal men er tevergeefs in zoeken. Daarvoor is Struass te zeer behept met een Duitse gedegenheid en zelfs banaliteit is niet vreemd aan zijn wezen.

Compositorisch vernuft en meesterlijke virtuositeit in de behandeling van de solistisch optredende instrumenten bewijzen duidelijk zijn enorme vakmanschap en wie daarin behagen schept, luistere naar het voortreffelijke spel van het Royal Philharmonic Orchestra o.l.v. Beecham op deze even voortreffelijke opname. (f 6.50 p. plaat).

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

De draaiende schijf: Metropole-Orkest

LAAT niemand beweren, dat Nederland niet zijn eigen gramofoonplaten kan maken. Mocht er iemand zijn, die toch alles uit het buitenland wil betrekken wijl het beter zou zijn, dan draaie men hem onverwijld Decca’s opname voor, die onder nummer XP 6125 en voor de prijs van f 5.10 in de handel is.

Hij zal dan een Nederlands ensemble horen: het Metropole-Orkest o.l.v. Dolf van der Linden, die twee eigen bewerkingen dirigeert. Ten eerste: “Guaracha” van Morton Gould, de Amerikaanse “uitvinder” van nieuwe vormen als concertette en symphonette; een fris, levendig stuk muziek in een geraffineerd arrangement, vol van verrassende rhythmische en harmonische vondsten.

En aan de keerzijde: een even geslaagde bewerking (met aardige middenstemmen van het koper) van Gade’s tango “Jalousie”. Beide werkjes zijn door Dolf van der Linden bewerkt op een wijze die bewijst, dat hij de bijzondere effecten van de microfoon volledig kent en vooral door deze omstandigheid “klinkt” deze uitstekende amusementsmuziek van begin tot eind. Nederland bezit in dit ensemble stellig één van de beste ter wereld.

De opname, die in de AVRO-studio plaats vond, toont aan, dat ook de geluidstechniek in ons land niet hoeft onder te doen voor die in het buitenland. Acoustisch is het geheel subliem.

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

Schumann’s “Dichterliebe” op de gramofoonplaat

(met Felix de Nobel, piano)

(Van onze muziekredacteur)
De pianist Felix de Nobel vertrekt Maandag a.s. naar Parijs, waar hij samen met de Zwitserse zanger Max Meili Schumann’s cyclus “Dichterliebe” in zijn geheel zal spelen voor de gramofoon. Dat gebeurt voor “Discophiles Français”, die het werk op langspelende platen opneemt.

Categorieën
Het Parool

De draaiende schijf: Mozart’s Adagio en Fuga

WIE Mozart’s Adagio en Fuga (K.V. 456) voor strijkorkest hoort, beseft, dat de componist een meer dan gewone bewondering voor Bach en diens werken moet hebben gehad. Nog duidelijker wordt dit als men weet, dat Mozart het eerste de fuga schreef, een vorm, waarvan alleen de naam al onmiddellijk aan de figuur van Bach doet denken. Die fuga ontstond in 1783, oorspronkelijk voor twee piano’s (K.V. 426): een treffend bewijs voor Mozart’s beheersing der contrapuntiek.

Hij is nog aan een praeludium er bij begonnen, maar dat is nooit voltooid. Wel arrangeerde hij de Fuga in 1788 voor strijkkwartet of -orkest en hij componeerde een “kort Adagio voor de Fuga, die ik reeds lang geleden voor twee piano’s schreef”, zoals hij het zelf uitdrukt. Een aangrijpend werk, dat Mozart op zijn hoogtepunt toont, in de tijd van zijn drie grote symphonieën.

Men hoort het maar zelden en des te meer verheugt het, dat Columbia er een prachtige opname van maakte. De onvergelijkelijke strijkers van het Weens Philharmonisch Orkest o.l.v. Herbert von Karajan kent men; over hun spel hoeft men niets meer te zeggen dan: ideaal. Slechts dit: ik had gaarne een kleiner ensemble gehoord, minder strijkers dus. Het resultaat zou aan helderheid stellig gewonnen hebben. (Col. L X 1076, f 6.50).

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

Drie keer Beethoven op de gramafoon

Twee symphonieën en een concert

BEETHOVEN heeft zich lang en diepgaand beziggehouden met de problemen, die het begrip “programma-muziek” in zich bergt. Zijn schetsboeken getuigen er van. En als hij eindelijk tot de opzet en uitwerking van zijn Zesde Symphonie komt, dan schrijft hij er uitdrukkelijk bij, dat elke schildering tot mislukking is gedoemd, als zij te realistisch wil zijn. Een literair of picturaal programma mag dan ook, aldus Beethoven, geenszins doel zijn van een compositie, maar niet meer dan een impuls tot indrukken voor de componisten.

In de schetsboeken komt men o.a. de volgende passage tegen, die verklaart waarom Beethoven zijn Zesde de naam gaf van Pastorale Symphonie. “Geen schildering, maar iets, waarin de gevoelens zijn uitgedrukt die worden opgewekt door de liefelijke aanblik van het landschap.”

Het is merkwaardig de opname, die Bruno Walter met het Philadelphia Symphonie Orkest van deze symphonie maakte, te vergelijken met Kleiber’s vertolking onlangs in Amsterdam. Kleiber’s persoonlijkheid legde de nadruk op de realistische weergave van de partituur, getrouw aan het notenbeeld. Maar Walter doet aanmerkelijk meer; hij is tolk van de indrukken, die de natuur de beschouwer (i.e. Beethoven) bood. Men kan in zijn uitvoering schijnbaar verwaarloosbare vrijheden ontdekken: bijna onhoorbare versnellingen en vertragingen, die in deze gradatie en genuanceerdheid stellig te motiveren zijn.

Belangrijk is echter, dat Walter deze pastorale muziek doorstraalt met de gevoelens, die de natuur oproept en daardoor een aanmerkelijk emotionelere uitvoering bewerkstelligt dan Kleiber. Levender, menselijker, vibrerender, minder reëel, ziehier enige termen die Walter’s resultaat omschrijven. Columbia deed aan deze unieke prestatie alle recht wedervaren en zorgde voor een ideale reproductie (LX 8677-80).

Nóg meer Beethoven

Dezelfde maatschappij legde nog meer Beethoven op de plaat vast: de Achtste en het Vierde Pianoconcert. Wat de Achtste Symphonie betreft: zij is hét bewijs van Beethoven’s gevoel voor humor. Want hier steekt hij de gek met de critici, die hem onorthodoxe behandeling van de klassieke vormen voor de voeten wierpen. Van de orthodoxe schema’s uitgaande komt Beethoven echter tot verrassende en daardoor nog schokkender resultaten. Geen langzaam deel, waarop men ongetwijfeld met ongeduld zat te wachten, maar in de plaats daarvan een onvervalst menuet, geheel volgens de regels: één van de weinige menuetten die Beethoven componeerde. Men hoort er de parodist in.

Trouwens, daarvan getuigt ook het Allegretto Scherzando, waarvan het thema oorspronkelijk als canon werd gezongen ter ere van Maelzel, de uitvinder van de metronoom. De tekst luidde: “ta-ta-ta-ta-ta, lieber, lieber Maelzel, ta…. Ta, leben Sie wohl, sehr wohl”. En de tikjes, die men op de lettergrepen ta-ta-ta zong, wijzen dan ook duidelijk op het geluid, dat de metronoom produceert. Ze zijn ook in de symphonie nog te horen….

De Weense Philharmonie onder Von Karajan zorgde voor een prachtige uitvoering van deze Achtste, waarvan het menuet juist door de logheid aan parodistische kracht wint. Acoustisch vooral een uitnemende opname (Col. LX 8557-59).

Het Vierde Pianoconcert, het eerste concert dat meer symphonie dan typisch solostuk is (en daarmee voorloper van Brahms’ werken voor deze combinatie), werd ook al opvallend mooi vertolkt. Robert Casadesus als solist wedijvert in voortvarendheid met het Philadelphia Orkest onder Ormandy. Beide partijen treffen door helderheid en afkerigheid van sentimentaliteit. Met name het laatste deel klinkt gespierder en feestelijker dan gewoonlijk (Col. LX 8677-80).

Nog steeds Bachjaar

Het is nog steeds 1950 en dat betekent in de muziek het Bachjaar. Voor Decca was dit terecht een aanleiding om een voortreffelijke opname op de markt te brengen van het Vijfde Brandenburgse Concert (AK 1889-91). Het is van de zes Brandenburgse concerten een duidelijk voorbeeld van de concerto-grosso-stijl, waarin enkele solo-instrumenten tegenover een begeleidend apparaat (tuttigroep) staan.

Solopartijen spelen hier viool, fluit en piano en bijzonder is dat de tuttigroep uit het strijkorkest zonder tweede violen bestaat. Overigens is de pianopartij opvallend virtuozer behandelt dan die van fluit en viool, zó zelfs dat men bijna van een pianoconcert kan spreken.

Het strijkorkest van Boyd Neel speelde het zeer doorzichtig en de solopartijen waren bij Frederick Grinke (viool), Gareth Morris (fluit) en Kathleen Long (piano) in kundige handen. Alleen: de pianiste leek mij een te lyrische aanleg te bezitten voor deze een grotere soberheid verlangende muziek.

Tot slot een sprong naar Brahms, wiens Altrhapsodie nauwelijks indrukwekkender gezongen zal kunnen worden dan Kathleen Ferrier het deed op Decca AK 1847-48. Ongemeen schoon van stem en aangrijpend van expressie, Clemens Kraus zorgde voor de rest door het Londens Philharmonisch Orkest en mannenkoor een evenwichtige en prachtig klinkende begeleiding te laten spelen en zingen. De opname treft vooral door een bijzonder geslaagd acoustisch perspectief.

Prijs per plaat f 6.50.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Nieuwe gramofoonplaten

Walter dirigeerde Mahler

MEN kan geenszins beweren, dat Mahler’s symphonieën thans populair genoeg zijn om van een eventuele gramofoonopname een “best-seller” te maken. Commercieel gesproken is “Mahler-op-eboniet” dan ook een riskant geval. Des te meer hulde verdient Columbia voor haar initiatief om twee van zijn symphonieën: de 4e en de 5e, tegelijkertijd op de markt te brengen, in niet te overtreffen uitvoeringen door het New Yorks Philharmonisch Orkest o.l.v. Bruno Walter.

Juist deze symphonieën werpen een duidelijk licht op de merkwaardig-romantische gedachtenwereld, die aan Mahler’s werk ten grondslag ligt. Voortdurend treft men er een ontwikkeling in aan van aards lijden via religieus beleven naar verlossing in de dood en opstanding. Heel deze gang legt Mahler af van zijn eerste grote werk “Das klagende Lied” (waarvan het leed grondmotief is) tot zijn 4e symphonie, die de heerlijkheid van het opstandings-beleven beschrijft. Het is niet meer dan natuurlijk, dat deze compositie wordt besloten met “Das himmlische Leben”, waarin een sopraansolo van de hemelse zaligheden en vreugden zingt. (Col. LX 8522-27, f 6.50 per plaat). Die solo wordt gezongen door Desi Halban, wat zwak, maar met veel begrip. De opname is zeer goed, hoewel niet vlekkeloos.

Van recentere datum leek mij de ideale reproductie van Mahler’s 5e symphonie, waarin de boven geschetste ontwikkelingsgang opnieuw begint. Hier gaat Mahler weer van de aardse smarten uit, van het schrijnende gevoel van eenzaamheid, dat de romantische éénling steeds vervult. Dit alles hoort men gecomprimeerd in het eerste deel: een aangrijpende, grandioos geïnstrumenteerde treurmars. Het tweede deel, van een stormachtige kracht, is niet anders dan een vervolg op de treurmars. Via een uitgebreid scherzo begint de stemming in het Adagietto milder te worden en de Finale (een rondo met een ingewikkelde fuga) vindt haar climax in een jubelend, hymnisch slot: een overwinning op de aardse kwellingen. (Col. LCX 8019-26, f 6.50 per plaat).

Van geheel andere aard is Händel’s “Water-Music”: vorstelijke muziek van een glanzende pracht, voorbeeldig gespeeld door het Londens Philharmonisch Orkest o.l.v. Basil Cameron en even voortreffelijk opgenomen door Decca (AK 1582-83, f 6.50 per plaat). Dezelfde maatschappij verzorgde nóg een Händel-plaat: het bekende Largo (Ombra mai fu uit “Xerxes”), dat de volmaakt-zingende Kathleen Ferrier voor haar rekening nam, en aan de andere zijde “Where’er you walk” (uit “Semele”), uitmuntend vertolkt door de tenor Richard Lewis. Voor de begeleiding zorgt het Londens Symphonie Orkest o.l.v. Sir Malcolm Sargent (K 2135, f 6.50).

Parlophone leverde een prachtige bijdrage in de dit jaar overal plaats vindende Bach-herdenking: zes Praeludia en Fuga’s uit het “Wohltemperierte Clavier”, stuk voor stuk voorbeelden van Bach’s enorme meesterschap. Rosalyn Tureck (piano) speelde ze met een feilloze techniek en de opnamen zijn vlekkeloos. Uit deel I werden de praeludia en Fuga’s no.’s 1, 2, 3 en 8 opgenomen (PXO 1048-49-50) en uit deel II de no.’s 15 en 20 (PXO 1057, f 6.50 per plaat).

De Falla’s “Nuits dans les Jardins d’Espagne”, vol van Zuidelijke gloed en charme, werd door Jacqueline Blancard (piano) samen met het orkest van de Suisse Romande onder Ansermet prachtig van klank en techniek uitgevoerd, maar men zou er gaarne wat meer temperament in wensen. (Parlophone, PXO 7003-5, f 6.50 per plaat).

Ook Ravel’s meeslepende rijk-geïnstrumenteerde “La Valse” door het Parijse Orkest van de Concerts du Conservatoire, eveneens onder Ansermet, klinkt voortreffelijk, maar de uitvoering leek mij te onbewogen en lang niet opwindend genoeg. (Decca, AK 1867-68, f 6.50 per plaat).

Ronduit onverbeterlijk is de opname van Saint-Saëns’ Derde Symphonie, volmaat gecomponeerde muziek van een indrukwekkende lyrische ontroeringskracht. Het New York’s Phil. Orkest onder Charles Münch speelde haar bijzonder virtuoos, naar mijn smaak nét iets te opgewonden. (Col. LHX 8003-6, f 6.50 per plaat). En met bruisend Slavisch élan leidde Alceo Galliera het Philharmonia Orkest in Dvorák’s hulde aan Amerika, de “Symphonie uit de Nieuwe Wereld”. Een prachtige reproductie. (Col. DX 8275-79, f 5.10 per plaat).

Voor pianoliefhebbers ten slotte nog: Beethoven’s te zelden gespeelde Rondo in G, opus 51 no. 2, dat Denis Matthews heel gevoelig en genuanceerd van expressie vertolkte op Col. DX 1595 (f 5.10). En Louis Kentner leverde een uitnemende prestatie in de “Appassionata-Sonate”, eveneens van Beethoven (Col. DX 8325-27, f 5.10 per plaat). Beide opnamen zijn, hoewel goed van kwaliteit, toch niet volledig geslaagd: met name de piano-klank blijft wat mechanisch en vlak.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

de lopende band

In Februari verscheen bij “Ballet Publications” in Londen het eerste nummer van een nieuw Engels maandblad over opera, dat dan ook “Opera” heet. Redacteur van het tijdschrift is de Earl of Harewood, de neef van de Engelse koning, die vorig jaar in het huwelijk trad met de Oostenrijkse pianiste Marion Stein. Weet U nog?

Het is een voorbeeldig blad geworden, dat met grote zorgvuldigheid en veel liefde is samengesteld. Talloze schitterende foto’s maken van de deskundige inhoud een levendig en alleszins aantrekkelijk geheel. Het wordt geopend met een voortreffelijk artikel over “Salome” door de redacteur zelf. Interessant zijn ook de vier meningen over Bliss’ opera “The Olympians”, de bijdrage over Britten’s opera’s, om een greep te doen.

Een goede gramofoonplatenrubriek en een rubriek “Nieuws” maken het tijdschrift nog aantrekkelijker. Bijzonder verheugend is, dat ook enige aankondigingen over het aanstaande Holland Festival werden opgenomen. Prijs per nummer twee shilling.

LEX VAN DELDEN