Categorieën
Het Parool

Concerten van filmmuziek in Den Haag en Amsterdam

(Van onze muziekredacteur)
Het Haags Symphonie Orkest geeft – aangevuld met leden van het Concertgebouworkest – op 16 October in de Haagse Houtrusthal een concert van muziek uit films; 23 October wordt het programma in het Amsterdamse Concertgebouw herhaald.

Het initiatief tot deze uitvoeringen is van Jac. Moolenijzer, de dirigent van bovengenoemd orkest. Gespeeld worden Walton’s muziek bij de films “Hamlet” en “Henry V”, die bij “Louisiana Story” van Thompson, Feher’s “Rovers Symphonie” en bij “Things to come” en “Men of two worlds” van Arthur Bliss. Ook een Nederlandse filmmuziek wordt uitgevoerd: Max Vredenburg’s “Walvis in zicht”. Solisten zijn Géza Frid (piano) en Mimi Erb en Chris Reumer (zang). Het koor van de Nederlandse Opera werkt ook mee.

Categorieën
Het Parool

de lopende band

Jaap van Ginneken bewijst in zijn bij Brusse te Rotterdam uitgegeven boek “Toekomstmuziek”, dat hij intelligent is en met oorspronkelijkheid over de vernieuwing der muziek heeft gedacht. Want in zijn frisse ideeën schuilen vaak kernachtige en juist-geobserveerde waarheden. Hoe men ook over Van Ginneken’s conclusies mag denken, welke bezwaren men ook kan hebben tegen zijn dikwijls niet logisch doordachte redeneringen, tegen zijn wat brutale en jongensachtige wijze van uitdrukken ook, – het boek is het lezen alleszins waard. Het kost f 9.-.

In “Concertgebouworkest in Diamant”, door Van Munster’s Uitgevers Mij. ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van Nederlands eerste muziekinstelling uitgegeven, heeft G. K. Krop heel wat interessant historisch materiaal verzameld. Meer moet men in deze journalistiek niet zoeken. Menigeen zal het verwonderen, op welk een – zacht uitgedrukt – weinig elegante wijze de auteur het over Willem Mengelberg’s zuivering heeft. Prijs f 3.90.

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

Oud-leden Concertgebouworkest kregen beloofde pensioenverhoging niet

(Van onze muziekredacteur)
Onlangs behandelde de Amsterdamse gemeenteraad een voordracht van B. en W. tot het verlenen van een extra-subsidie voor het seizoen 1947-’48 aan de N.V. Het Concertgebouw. Over die voordracht zullen wij het hier niet hebben; zij werd goedgekeurd. Maar er kwam een zaak ter sprake, die een merkwaardig licht werpt op de gedragingen van het bestuur der N.V. Het Concertgebouw. En het is deze zaak, die wij u niet willen onthouden.

De oud-orkestleden, aan wie het orkest zoveel te danken heeft, krijgen pensioen uitgekeerd op de voet van de oude, voor-oorlogse salarissen. De orkestleden, die thans of in de toekomst worden gepensionneerd, krijgen een pensioen op basis van de verhoogde, na-oorlogse salarissen. In dergelijke gevallen plegen de pensioenen van eerstgenoemde groep, in verband met de gestegen kosten van levensonderhoud, te worden verhoogd. Dat gebeurt ook bij andere bedrijfsgroepen.

Nu is er in het subsidie voor 1948-’49 in de door het Concertgebouw overgelegde exploitatierekening een bedrag van f 20.500 opgenomen voor de verhoging van deze pensioenen. Maar deze verhoging is nooit uitbetaald. Die 20.500 gulden is voor andere doeleinden gebruikt, met name voor verbouwingen.

En het gevolg is, dat de meeste oud-orkestleden zijn aangewezen op een pensioen van f 100 per maand. Het allerhoogste pensioen bedraagt f 200. Het behoeft o.i. geen betoog, dat deze bedragen in de thans heersende levensomstandigheden aanmerkelijk te laag zijn. Het verlangen naar verhoging van die pensioenen is, op zijn zachtst uitgedrukt, gerechtvaardigd. En wij sluiten ons dan ook aan bij de raadsleden, die het nodig oordelen, dat de gemeente toeziet op welke manier bepaalde posten van de exploitatie-rekening worden besteed. Een bedrag, dat bedoeld is ter verhoging van pensioenen, dient voor dat doel te worden gebruikt en voor geen ander.

Categorieën
Het Parool

“Het Hooglied” van Bertus van Lier

Koningin aanwezig bij première in Oude Kerk

Een verheugend volle Oude Kerk van Amsterdam heeft gisteravond in het Holland Festival de eerste uitvoering gehoord van “Het Hooglied” van Bertus van Lier onder leiding van de componist. Een uitvoering, die ook vorstelijke belangstelling ondervond: Koningin Juliana luisterde met duidelijke aandacht naar dit nieuwe Nederlandse werk. Verder zagen wij o.a. nog mr. H. J. Reinink, secretaris-generaal van het departement van O., K. en W. en wethouder De Roos.

De indruk, die men er van kreeg, was lang niet volledig, daarvoor waren de acoustische verhoudingen van de hooggewelfde Oude Kerk met haar alles vervagende nagalm te ongunstig. Vooral in de dynamisch bewogen fragmenten maakte dit bezwaar het werkelijk precies horen van wat bedoeld was en daarmee het leveren van een gefundeerde critiek onmogelijk.

Als ik toch mijn indrukken geef, dan gelden die voornamelijk de rustiger lyrische gedeelten. En daaruit leerde men een muziek kennen, die – als ik mij niet vergis – in sommige opzichten voor de toekomst van ons Europese componeren wel eens van het grootste belang zou kunnen worden: een volstrekt eigen en nieuw soort poly-melodiek, waarvan de verschillende stemmen een schoon-klinkend en diep-overtuigend geheel vormen, dat een bijzonder persoonlijke kunstenaarsnatuur verraadt.

Een werk, dat ook in de ongewone behandeling van het slagwerk verrassende gezichtspunten opent. Een bijzonderheid is verder nog de ver doorgevoerde, steeds knap gerealiseerde solistische behandeling van het instrumentale apparaat, dat bij dertien leden van het Concertgebouworkest in voortreffelijke handen was.

Van de solisten leverde vooral de stralende sopraan Dora van Doorn-Lindeman een prachtige prestatie in haar ongemeen veeleisende partij. Minder gelukkig leken mij de tenor Peter Pears en de bas Herman Schey. Het Ned. Vocalisten-ensemble, dat vóór “Het Hooglied” onder leiding van Max van Doorn drie koren van Verdi had gezongen, was door bovengenoemde omstandigheden lang niet steeds hoorbaar.

Waarom deze première van een belangrijk Nederlands werk, die oorspronkelijk in het Concertgebouw zou plaats vinden (waar men het moet horen om een volledige indruk te krijgen) in de zo ongunstige Oude Kerk werd uitgevoerd, is mij een raadsel. Heeft het Holland Festival Comité daarvoor een verklaring?

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Het Concertgebouworkest speelde Bruckner’s Zevende Symphonie voor de gramofoon

NIEUWE ORKESTPLATEN

GEEN componist neemt in de muziekgeschiedenis een zo merkwaardige plaats in als Anton Bruckner. Want levend van 1824 tot 1896, dus in een tijd, dat de Romantiek hoogtij vierde, componeerde hij werken, die van stijl en inhoud direct aansluiten op de barokke kerkmuziek van de 17de en 18de eeuw. Onze tijd begint eigenlijk pas goed de uitzonderlijke waarde van Bruckner’s oeuvre te beseffen en vooral Amsterdam heeft de laatste jaren veel bijgedragen tot de verbreiding er van.

Men weet het, Eduard van Beinum bezit een duidelijke affiniteit tot, verwantschap bijna met Bruckner en zijn vertolking van de Zevende Symphonie kan dan ook vrijwel ideaal worden genoemd. Het is een daad van betekenis, dat Decca dit ongeveer zeventig minuten durende werk op gramofoonplaten heeft opgenomen. De opname beslaat vijftien plaatkanten en de resterende zestiende zijde wordt ingenomen door de Wals uit Tsjaikowski’s Serenade voor strijkorkest (AK 1916-1923).

Zover mij bekend is, bestonden er reeds drie uitvoeringen voor de gramofoon van deze Symphonie, door de Philharmonische Orkesten van resp. Wenen, Berlijn en München. Maar geen is zo volmaakt als de nieuwe, door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Met volmaakt is dan zowel de vertolking bedoeld als de wijze, waarop het geluid technisch is gerealiseerd.

Geen “aardse” emoties zal men in dit meesterwerk ontdekken, geen sentimentaliteit, geen literaire of programmatische associaties, die juist zo kenmerkend zijn voor de Romantiek. Wat men dan wel te horen krijgt? Kort gezegd zijn dat twee eigenschappen: in de eerste plaats, dat Bruckner een typische Oostenrijker was, die hield van het vredige landschap, waarin hij woonde, en in de tweede plaats legt de muziek getuigenis af van Bruckner’s katholicisme, dat hier verheven is tot een sterk religieuze mystiek. Een duidelijke neerslag hiervan vindt men in de orgelachtige instrumentatie en de veelal door koperblazers gespeelde brede melodieën, die aan koralen doen denken.

Barok is deze symphonie, barok als de monumentale architectuur van oude kerken met haar voorname overdaad, die van een volmaakt evenwicht is. Een harmonie, die gelijk is aan die der klassieken, evenzeer religieus en onmiddellijk zich richtend tot God. Het is vooral dit religieuze levensgevoel, dat Bruckner’s werk boven de tijd uitheft, het een tijdloze eeuwigheidswaarde verleent.

Een andere prachtige opname van Decca is die van Bach’s Derde Brandenburgs Concert, gespeeld door het Strijkorkest van Boyd Neel (K 1619), doorzichtig van klank en voortreffelijk van acoustiek. Victor Olof dirigeerde het National Symphony Orchestra in een glanzende uitvoering van Chabrier’s rhapsodie “España” (K 1219).

Ook het Residentie Orkest zorgde voor twee nieuwe opnamen. Het begeleidde, onder Willem van Otterloo, de altzangeres Annie Woud in Gluck’s aria “J’ai perdu mon Euridice” (uit “Orpheus”) en Saint-Saëns’ “Mon coeur s’ouvre à ta voix” (uit “Samson et Dalila”). Een plaat van goede kwaliteit, waarin de zangeres naar mijn smaak te luid is in verhouding tot het orkest (X 10199). En tenslotte dirigeerde Frits Schuurman hetzelfde orkest in een virtuoze uitvoering van Wagenaar’s ouverture “De getemde feeks” (X 10181).

Zij, die houden van de onpersoonlijke zang van Eddy Christiani kunnen hem samen met “Accordeola” o.l.v. Frans Wouters, een “Lied van de zee” en “Houdt de dief” horen zingen (M 32578). Even vervelend vond ik een sentimentele foxtrot en wals, gespeeld door Guy Lombardo en zijn Royal Canadians, met platvloerse zang van Tony Craig en Skip Nelson (M 32413).

Een Hammond-orgel is zo een bioscoop-apparaat, dat sommigen hevig ontroert, maar waarvan anderen een nare smaak in de mond krijgen. U kunt het instrument horen bespelen door Ethel Smith in twee bekende foxtrots van Irving Berlin (M 32559), maar voor U de plaat koopt, moet U voor U zelf uitmaken, welke reacties een bioscooporgel bij U teweeg brengt.

Verreweg het beste beviel mij de kittige zang van de filmster Carmen Miranda, die “Upa-upa” en “Tico-tico” zingt met begeleiding van de Bando da Lua. Ze doet dat in het Portugees en dat verklaart voor kenners van die taal misschien wat de titels betekenen. Voor mij zijn het niet anders dan de felle uitroepen, die zo goed passen bij de Zuid-Amerikaanse rhythmen van deze prettige, opgewekte dansen (M 32540).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Concertgebouworkest terug uit Engeland

(Van onze muziekredacteur)
Maandagavond. Amsterdam, Centraal Station. – Een eerste perron, waarop opvallend veel vrouwen. Wat die daar allemaal doen? Zij wachten op haar echtgenoten, de leden van het Concertgebouworkest, dat terugkomt van zijn tournée door Engeland.

Precies kwart over negen zijn ze er; en dan beginnen de begroetingen en omhelzingen. Eduard van Beinum is er niet bij. Is van Hoek van Holland met vrouw en zoon doorgereisd naar zijn vacantieverblijf, ergens op de Veluwe, waar hij een paar weken gaat uitrusten na een druk seizoen.

“Heel succesvolle tournée”, concludeert de heer Verbruggen, administrateur van het Concertgebouw, die het orkest heeft vergezeld naar Engeland. “Opgetogen publiek en prachtige critieken”. Ziehier kort samengevat de indruk, die het orkest heeft achtergelaten bij onze Westelijke buren.

Categorieën
Het Parool

Met André Kostelanetz langs de Amsterdamse grachten

(Van onze muziekredacteur)
“Zullen we een wandelingetje langs de grachten maken?” Dat werd ons door iemand gevraagd, Vrijdagavond om een uur of negen. Nu hebben wij nooit bezwaar tegen zo’n wandelingetje door Amsterdam, op een mooie avond. In dit geval was het zelfs bepaald erg prettig, want de man, die de vraag stelde, was niemand minder dan André Kostelanetz, de bekende Amerikaanse dirigent, die enige dagen in Amsterdam vertoefde. Incognito.

Als u deze regels leest, zit hij al weer in de trein naar Parijs. Daar dirigeert hij enige concerten en zijn vrouw, de zangeres Lily Pons, zal daarbij als soliste optreden.

“U moet mijn vrouw excuseren, zij is al naar bed gegaan,” zegt hij, “want het was een vermoeiende dag. Wij zijn juist terug van Soestdijk, waar wij ontvangen zijn door uw Koningin en Prins Bernhard. Dat bezoek heeft diepe indruk op ons gemaakt: het was alles zo hartelijk en democratisch. Een ware climax van ons verblijf in Holland.”

We lopen in de Vijzelstraat. “Ik wil graag een paar huizen aan de Herengracht zien,” zegt Kostelanetz, en het blijkt natuurlijk “de bocht” van de Herengracht te zijn. “Die zie ik liever des avonds, als het stil is op straat.” Met kennersblik monstert hij, bedachtzaam aan zijn pijp trekkend, de regelmatige architectuur van ons stadsschoon. “Wat een historie, wat een sfeer ademt dat alles,” is zijn commentaar. Hij geniet er kennelijk van.

Hij blijkt ook van onze schilderijen te houden, want in die enkele dagen dat hij hier was, heeft hij niet alleen het Rijks- en Stedelijk Museum van de hoofdstad bezichtigd, maar ook het Frans Hals Museum in Haarlem en het Mauritshuis in Den Haag. “Eindelijk heb ik dan al die prachtige Rembrandts, Frans Halsen en Jan Steens gezien, die ik alleen maar van reproducties kende. In drie dagen heb ik meer kunnen bewonderen dan in de hele rest van mijn leven,” zegt hij enthousiast.

Hij is voor het eerst in ons land, maar in 1945 heeft het weinig gescheeld of hij had in Maastricht gedirigeerd. “Dat zit zo,” verklaart hij. “Mijn vrouw en ik traden voor de Amerikaanse troepen op, overal aan de fronten. In Februari 1945 concerteerden we in Birma, op korte afstand van de Japanse legers. Op een goede dag werden wij per vliegtuig naar België gestuurd. Er werd een soldatenorkest gevormd en wij zouden naar Maastricht gaan. Op het laatste ogenblik werd het veranderd in Keulen, waar wij optraden terwijl de Duitsers drie mijl van ons verwijderd zaten te vuren. Heel gevaarlijk maar inspirerend.

Misschien dirigeer ik volgend jaar ‘t Concertgebouworkest, met mijn vrouw als soliste. Wij zijn het ten minste van plan,” verklapt hij. Hij spreekt met bewondering over het Amerikaanse concertleven, over de meer dan 130 orkesten die daar zijn, over de componisten, vooral over Copland en Creston, die werken aan hem hebben opgedragen. Over de enorme ontwikkeling die het culturele leven in de Verenigde Staten doormaakt. Over zijn vriend Pierre Monteux die hij helaas niet in zijn hotel in Amsterdam aantrof, omdat hij enige dagen in Parijs was.

Hij vertelt van een concert in Chicago. “Daar speelde ik voor 325.000 mensen, die via luidsprekers in de straten naar het concert luisterden. Ik dirigeer ook televisieconcerten; die zijn erg in de mode in Amerika.”

U kent Kostelanetz natuurlijk van de gramofoonplaten, die de radio regelmatig uitzendt. Maar wist u, dat hij in Sint Petersburg is geboren en 25 jaar geleden Amerikaan werd? Bijna had hij eens een Van Gogh gekocht – een valse of echte, dat laten wij in het midden -, maar toen hij in Honolulu moest optreden, en een kijkje in het museum ging nemen, hing het schilderij daar al. Net voor zijn neus verkocht. Pech of misschien juist niet, wie zal het zeggen…?

Categorieën
Het Parool

Formidabel pianospel van Andor Földes

Van de twee uit Amerika afkomstige pianisten, die ik dit weekend in Amsterdam hoorde, heeft Andor Földes, van geboorte Hongaar, verreweg de sterkste indrukken achtergelaten. In een programma van hedendaagse werken, dat hij Zondagmiddag in het Paviljoen Vondelpark voor de Sectie Holland der I.S.C.M. en de Ned. Ver. Voor Hedendaagse Muziek speelde, bewees hij tot de allerbeste pianisten van deze tijd te behoren.

Een formidabele techniek en een zeldzaam begrip voor de structuur en het wezen van de muziek, die hij uitvoerde, zorgden voor vertolkingen, die het helaas weinig talrijke publiek tot zulk een enthousiasme brachten, dat zelfs twee toegiften moesten volgen. Een opzienbarende prestatie, als men bedenkt, dat het hier uitsluitend moderne muziek betrof: Bartók’s meesterlijke, fascinerende sonate voorop, en verder sonates van Copland, Ruyneman, een sonatine van De Menasse, alle werken van opmerkelijke kwaliteit, en tot slot Kodály’s bekoorlijke Maroszeker dansen.

Het is onbegrijpelijk, dat een pianist van Földes’ kwaliteiten vrijwel onbekend voor Amsterdam is. Iemand, die zo moderne muziek weet te spelen, verdient het met het Concertgebouworkest op te treden.

Het tweede pianorecital, dat ik hoorde, werd Zaterdagavond in de kleine Concertgebouwzaal gegeven door Janet Graham. Een pianiste met een perfecte techniek, zo perfect, dat men geneigd is aan een foutloze machine te denken. Meer heb ik in dit spel niet kunnen ontdekken; bewogenheid of bezieling waren er vreemd aan. Het bleef automatisch, onpersoonlijk en nergens boeide het.

Smakeloos was ook het programma: voor de pauze o.a. een bewerking van een door Bach bewerkt concert van Vivaldi, er na enkele korte stukken, waarbij alweer arrangementen waren, van Prokofiew ditmaal.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Matthäeus Passion van Bach in Amsterdam

Minuut stilte voor mevrouw A. Noordewier-Reddingius

Zaterdag, op de avond van de dag dat het stoffelijk overschot van mevrouw A. Noordewier-Reddingius ten grave is gedragen heeft Amsterdam haar nagedachtenis geëend door in het Concertgebouw een minuut stilte in acht te nemen vóór de uitvoering van Bach’s Matthäeus Passion, waaraan zij jarenlang haar medewerking heeft verleend. Het was een eerbiedige hulde, die ogenblikken van stilte, die bij menigeen herinneringen zullen hebben opgeroepen aan een van Nederlands grootste zangeressen.

De uitvoering van Bach’s meesterwerk onder leiding van Eduard van Beinum week niet af van die van vorig jaar, die volledig brak met die van Mengelberg. Ik meen dat Van Beinum er in geslaagd is ons te laten kennismaken met de werkelijke waarden van deze passie-muziek, nu niets meer over is van de door romantisering mistekende interpretatie. Eindelijk zijn dan ook in Amsterdam alle coupures en van wanbegrip getuigende dramatische accenten en tempovertragingen voorgoed verdwenen.

Slechts één bezwaar bleef bestaan: dat is de omvang van het koor. En al heb ik de grootste bewondering voor de volmaakte beheersing waarmee “Toonkunst” de moeilijke koorpartijen zong, het feit blijft dat dit massale koor veel te groot is waardoor allerlei details van het orkest worden bedolven en verloren gaan.

Van de solisten maakte vooral Peter Pears als Evangelist diepe indruk. Ook Laurens Bogtman als Christus overtuigde voortdurend, al meen ik dat zijn voordracht soms té vrij was, zó vrij dat het haast onmogelijk werd de instrumentale begeleiding geheel met de zangstem te laten kloppen. Verrassend mooi waren de tenoraria’s van Ernst Häfliger. De overige partijen waren bij Jo Vincent, Annie Woud, Willem Ravelli en Leo Rommerts in goede handen. Voor de vele instrumentale solisten, leden van het Concertgebouworkest, alle lof.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Wagner’s “Tristan en Isolde” in Den Haag opgevoerd

Achttien jaren lang heeft men in ons land niet meer de gelegenheid gehad zijn houding te bepalen ten opzichte van Wagner’s muziekdrama “Tristan en Isolde”. Woensdagavond is men er dan weer eens mee geconfronteerd, in het geheel gevulde Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen van Den Haag, waar voor de Wagnervereeniging de eerste van een viertal opvoeringen plaats vond. En – laat ik er meteen bijzeggen – in meer dan één opzicht was die confrontatie onthullend.

Onthullend, want de zwakke zijden in Wagner’s “autobiografische” drama werden mij nimmer zo duidelijk geopenbaard en bovendien bleek, dat deze kunstvorm, door Wagner tot volledige ontwikkeling gebracht, tevens in hem een eindfase bereikte. Daarmee is Wagner’s kunst gedoemd te worden gerekend tot zijn eigen tijd. Wij, heden ten dage, hebben niet de minste affiniteit meer tot zijn in symbolen verbeelde en tot mythe verheven geschiedenissen. Deze kunst leeft niet meer als dramatisch geheel, zij is verleden tijd.

Hét zwakke punt er in is ongetwijfeld de enorme discongruentie tussen muziek en handeling. Want heel dit naar een onafwendbare dood strevende conflict van onvervulbaar liefdesverlangen speelt zich af in het orkest. Daar worden met zuiver muzikale middelen de bijzonder aardse zinnelijkheid van een liefde en de er mee opgeroepen emoties ongehoord heftig en bewogen geschilderd, terwijl de actie op het toneel aanmerkelijk veel trager verloopt en voortdurend achterblijft.

Zo gebeurt het herhaaldelijk, dat op het toneel een kwartier of langer nauwelijks iets voorvalt, en tegelijkertijd laat de muziek in de opwindendste klanken uit heel de geschiedenis de heftigste zielsconflicten horen, eindeloos herhaald en in een vaak vermoeiende vormeloosheid. Dat maakt de dramatiek van de “Tristan” uitermate zwak en ongeloofwaardig.

En daarmee worden de vertolkers voor een welhaast onoplosbare opgave gesteld. Met des te meer bewondering heb ik geluisterd én gekeken naar de ongemeen knappe vertolking van de Isolde door Kirsten Flagstad. Zij was het, die – hoewel qua uiterlijk lang niet ideaal voor deze rol – voortdurend aannemelijk was: vocaal van uitzonderlijke klasse en ook dramatisch volkomen opgewassen tegen de zware eisen.

Max Lorenz, als Tristan, schoot in beide opzichten duidelijk te kort. In Hans Hotter (Kurwenal) kon men vaak geloven, en ook Constance Shacklock (Brangäne) en Sven Nilsson (Koning Marke), ofschoon vocaal niet bijzonder mooi, voldeden. In de overige, kleine, rollen zag men John van Kesteren, John Nijssen, Wim Brüning en Guus Renaud.

Uit bovenstaande volgt, dat het orkest de belangrijkste taak heeft; het Concertgebouworkest kweet zich daarvan op uitmuntende wijze. Erich Kleiber was de ziel van de voorstelling, dirigeerde met meesterschap de ingewikkelde partituur.

Lothar Wallerstein, die de regie voerde, week niet af van de conventionele groeperingen, en de “officiële” Wagner-décorateur Emil Preetorius had voor bijzonder fantasieloze en weinig smaakvolle décors gezorgd.

LEX VAN DELDEN