Categorieën
Het Parool

K.R.O. 25 jaar

Galaconcert besloot feestviering

In een feestelijk met bloemen versierde grote Concertgebouwzaal te Amsterdam heeft de K.R.O. gisteravond de viering van zijn vijf en twintigjarig bestaan besloten met een galaconcert door het Concertgebouworkest onder leiding van Jean Fournet. In aanwezigheid van tal van figuren uit overheidskringen, uit de radio- en kunstwereld – zo woonden o.m. minister Teulings en staatssecretaris Cals het concert bij – is een gevarieerd programma uitgevoerd, dat was samengesteld uit werken voor solisten en orkest.

Het hoogtepunt was ongetwijfeld de Kroningsmis (K.V. 317) van Mozart: een blijmoedig, soms ingetogen werk, waarvan vooral het wonderlijk-devote Agnus Dei van een ongehoorde indringendheid is. Fournet dirigeerde het in een hartverheffend-levendige stijl, wars van sentimentaliteit en theatrale effecten.

Het solistenkwartet, bestaande uit Jo Vincent, Roos Boelsma, Han Lefèvre en Leo Ketelaars, paste zich hier wonderwel bij aan, evenals het Groot Omroepkoor, dat – hoewel misschien soms wat te bescheiden – toch bewees een uitmuntend ensemble te zijn.

Vóór de pauze had Hendrik Andriessen de solopartij gespeeld in zijn orgelconcert en Roos Boelsma het “Adore te” van Rudolf Mengelberg gezongen. Pas na deze, qua muzikale inhoud bepaald zwakke inzet, kwam er leven in de brouwerij met Franck’s Variations Symphoniques, waarin Jan Odé bijzonder expressief de pianosolo vertolkte. Fournet begeleidde hier uiterst exact en spiritueel.

Alle medewerkenden oogstten opvallend veel succes bij het geestdriftig gestemde publiek en de K.R.O. uitte zijn dank door dirigent, solisten en orkest bloemen te doen overhandigen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Italianen zongen in Arnhem

Optreden bleef artistiek ver beneden de maat

Het met veel opzien gepaard gaande optreden der Italiaanse operazangers over wie de laatste dagen nogal wat artikelen in de Nederlandse pers verschenen, heeft dan gisteravond in de bijna volle zaal van Musis Sacrum in Arnhem plaatsgevonden. Dat het publiek dit concert met geestdrift heeft ontvangen – daarmee wordt de realiteit bepaald ontoereikend gekenschetst: want men heeft de zaal afgebroken, zoals dat heet.

Vanwaar die on-Hollandse, tot fanatisme neigende reacties? Veel aanleiding daartoe kan ik met de beste wil ter wereld niet ontdekken. Maar ja, men schijnt nu eenmaal onartistiek, op sensatie berekend vertoon voor “jé van hét” te nemen zodra het échte Italianen betreft. En dat hier Italianen optraden, was duidelijk: want Zuidelijk temperament bezaten deze zes zangers en zangeressen in hoge mate. In zo hoge mate, dat het mij allemaal wel wat pathetisch en vals in de oren klonk.

Er was een bariton, Antonio Salsedo, die zijn hoge tonen blijkbaar zo graag hoorde, dat hij er af en toe bijna niet mee kon ophouden. Daardoor kon het voorkomen, dat Figaro’s Cavatine uit Rossini’s “Barbier van Sevilla” op een zeer wankele basis kwam te staan, waarin weinig op zijn plaats zat. Men hoorde de tenor Francesco Carrino aan enkele aria’s een schreeuwerige stem besteden, welke achter in de keel bleef steken.

Achille Casartelli demonstreerde zijn té lichte tenor op technisch ontoereikende wijze. Datzelfde deed trouwens ook Luciana Bartoli, die een wel goede sopraan bleek te bezitten, maar niet kon maskeren, dat haar coloraturen onduidelijk waren en haar hoge tonen steeds net iets té hoog, hetgeen beslist onaangenaam klinkt.

Dan waren er nog Anna Surani, die haar vrij goede sopraan ondoeltreffend gebruikte, en Irma Colasanti, die haar ondoeltreffende mezzosopraan vrij goed in de hand had, bij wijze van spreken.

Nee, meegevallen is dit optreden bepaald niet. Wat niet wegneemt, dat na de pauze vrijwel alle nummers van een toegift moesten worden voorzien. De herkenning van bekende melodieën van Puccini, Verdi, Donizetti, schijnt het publiek nu eenmaal zo enorm op te winden, dat al het andere wordt vergeten, de kwaliteit van de uitvoering bijvoorbeeld. En dat die artistiek in alle opzichten onvoldoende was, staat voor mij vast. Er was één lichtpunt: de dirigent Vittorio Gajoni, die het Gelders Orkest uitstekend leidde.

Jan Out had de avond geopend met de ouverture tot Verdi’s “Macht van het noodlot”. Mijn pogingen vertegenwoordigers te spreken van de Italiaanse legatie en pers, die – gelijk dezer dagen was aangekondigd – aanwezig zouden zijn, hadden geen resultaat: ik heb de heren niet gezien.

Men dient één ding niet uit het oog te verliezen: het feit dat hier artistiek te weinig werd gepresteerd, doet niets af aan ons standpunt, dat de overheid het artistieke peil van buitenlandse kunstenaars niet mag laten meetellen bij een beslissing over het al dan niet verlenen van een werkvergunning.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Amst. zangverenigingen gaven bondsconcert

Op het concert van de Bond van Amsterdamse Zangverenigingen, waarvan ik gisteravond in de grote Concertgebouwzaal het te lange gedeelte na de pauze heb kunnen horen, is door het me-rendeel der deelnemende koren zeer bevredigend gezongen. Er bleek voldoende goed stemmateriaal aanwezig te zijn en daarmee was vaak uitstekend gewerkt. Maar waar het toch in de eerste plaats om moet gaan: het repertoire, – daarover kon men lang niet zo tevreden zijn.

Wat in enkele jaren door deze bond in artistiek opzicht is opgebouwd, bleek met één slag vrijwel volledig te zijn afgebroken. Achter elkaar hoorde ik zeven nummers voor vrouwenkoor – hetgeen rijkelijk veel is – en geen enkel van deze werken verdient nog op de programma’s te worden geplaatst. Klughardt en Westerboud bijvoorbeeld hadden enig maakwerk geleverd dat weinig met kunst te maken heeft.

Verder is het onbegrijpelijk dat een dirigent (Henk van der Velde) volwassen koorleden en een volwassen publiek een lachwekkende tekst durft voor te zetten met poëzie als: “Draag mijn kleine, die slapen wil, naar je droomhof manestil”. Dit geeft zo ongeveer een indruk van het bedenkelijk-sentimentele, onwaarachtige, dat dergelijke koorwerken kenmerkt.

Slechts Bertus Brouwer wist met drie van zijn koren in twee voortreffelijke werken van Schubert en Reger enig artistiek leven in de bloedarme brouwerij te brengen: een ook in vocaal opzicht overtuigende prestatie die bewees hoe het wél moet en kan. Het Symphonie-orkest “Con Brio” o.l.v. Roelof Krol verleende zijn prachtige medewerking in Schubert’s ensemble waarin slechts de hobo’s minder gelukkig waren.

Burgemeester d’Ailly was tot het einde aanwezig.

Vóór de pauze was ik in de Kleine Zaal getuige van de zangkunst van de bariton Vittorio Mincieli, die (begeleid door George van Renesse) een wel behoorlijk geluid weinig doeltreffend en vaak meer schreeuwend dan zingend wist te gebruiken.

Muzikale smaak en begrip ontbreken in wat ik hoorde: een allegaartje van Beethoven, Mozart, Brahms en Verdi, dat liederen en opera-aria’s broederlijk, maar weinig gelukkig verenigde.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Herman Krebbers op tournée door Italië

(Van onze muziekredacteur)
De violist Herman Krebbers is gisteren met de pianist Marinus Flipse naar Italië vertrokken waar hij 24 concerten zal geven, o.a. in Verona, Milaan, Napels en op Sardinië. Enkele keren voeren zij dan in drie avonden alle tien sonates van Beethoven uit en Krebbers treedt ook als solist met orkest op in een vioolconcert van Paganini.

Na zijn terugkeer (op 23 December) is hij op 26 December in Breda solist in Brahms’ concert bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder Eduard Flipse. Op deze matinée speelt zijn collega Theo Olof – men zal zich herinneren dat zij sinds September de concertmeesters van het Residentie Orkest zijn – het vioolconcert van Beethoven en samen spelen zij tenslotte het dubbelconcert voor twee violen van Bach.

Des avonds wordt ditzelfde, onalledaagse, programma in Rotterdam herhaald.

Italiaanse belangstelling voor optreden van operazangers

Vertegenwoordigers van de Italiaanse legatie in Nederland en enkele journalisten uit Rome, Milaan en Napels komen morgenavond naar Arnhem om het optreden bij te wonen van de Italiaanse zangers die op het ogenblik een tournée door ons land maken. Zij willen zich dan een oordeel vormen over het artistieke peil van deze operagroep.

Categorieën
Het Parool

Italiaanse zangers in ons land

Merkwaardige feiten werpen nieuw licht op tournée

Wil men in ITALIË tegenmaatregelen?

(Van onze muziekredacteur)
Dat het departement van Sociale Zaken een aantal Italiaanse operazangers en -zangeressen het optreden in de steden Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam (waarbij ook Hillegersberg) heeft verboden, berichtten wij reeds. Eveneens maakten wij er melding van dat dit besluit is genomen op advies van het departement van O., K. en W., welks adviseurs een dergelijk optreden onverantwoord achtten. Dit gaf men ten departemente vorige week aan onze Haagse redactie te verstaan.

Inmiddels zijn ons enige feiten gebleken die deze kwestie in een merkwaardig daglicht stellen. Hier volgen ze: 1. De werkvergunning van Sociale Zaken draagt de datum 14 October en in deze officiële verklaring worden de vier bovengenoemde grote steden reeds tot verboden gebied verklaard voor deze zangers. Op 6 November vond het eerste optreden plaats. 2. De adviseurs, waarvan ons bericht van vorige Zaterdag sprak, zijn niet anders dan dr. Paul Cronheim, directeur der Nederlandse Opera, zoals het betreffende concertbureau ons uit een correspondentie liet zien. Ten departemente verklaarde men vorige week dat men de Ned. Opera geen monopolie-positie wil bezorgen, maar dat men artistiek gevaarlijke concurrentie zoveel mogelijk wil tegengaan. Het lijkt ons bepaald ongewenst dat in deze zaken advies wordt gevraagd aan de directeur der Ned. Opera. 3. Dat op het ogenblik geen goede Italiaanse krachten naar ons land zouden kunnen komen omdat (zoals werd beweerd) het Italiaanse operaseizoen reeds in volle gang is, wordt wel vreemd als men bedenkt dat dit seizoen op 26 December begint en tot eind April voortduurt, gelijk de heer Rojé, manager der Italianen, ons verklaarde. 4. Ten departemente heeft men verder verklaard dat er reeds belangrijke investeringen waren gedaan om de tournée der Italianen voor te bereiden; daarom zou men hebben toegestaan hen in de provincie te laten optreden. Thans deelt het organiserende concertbureau ons mee slechts provisorische contracten met de verschillende theaters te hebben gesloten. Tijdens een auditie op 25 October in Verviers zou pas worden beslist of men de Italianen zou engageren. De werkvergunning was er toen al! Niettemin kon men toen nog besluiten de tournée niet te laten doorgaan en de contracten met de theaters annuleren. Van investeringen was dus geen sprake. 5. Het betreffende concertbureau heeft een vertegenwoordiger van het departement van O., K. en W. uitgenodigd die auditie in Verviers bij te wonen. Bovendien verzocht men de overheid een expert op operagebied mee te laten gaan naar Verviers. De overheid heeft noch het een noch het ander gedaan, zodat zij zich geen voorstelling kon maken van de artistieke kwaliteiten der Italianen. Wij hebben (in Het Parool van 15 Nov.) reeds betoogd dat het trouwens niet de taak van de overheid is over het artistieke peil te oordelen. 6. In de “Corriere della Sera” (een van de grote Italiaanse kranten) van 14 November maakt een groot opgemaakt bericht melding van deze kwestie. De Italiaanse correspondent van dit blad in ons land heeft van het departement een verklaring gekregen welke (aldus dit blad) geheel verschilt van het standpunt dat O., K. en W. ons vorige week kenbaar maakte. Het Italiaanse blad hoorde ten departemente dat de Nederlandse Opera geprotegeerd dient te worden, om de existentie van de aan deze instelling verbonden krachten te verzekeren. Een sociaal motief dus. Men vraagt zich in Italië thans af of men Nederlandse kunstenaars in de toekomst ook het optreden in de grote steden van Italië moet gaan verbieden, aldus de heer Rojé, die bovendien meedeelt dat de gehele Italiaanse pers over Nederlands “ongastvrije houding” schrijft. 7. Dezer dagen heeft de Nederlandse Bond van Theaterdirecteuren over deze gang van zaken vergaderd. In deze bijeenkomst bleek men zich met de houding van het departement niet te kunnen verenigen. Men heeft dit aan de overheid kenbaar gemaakt, en die schijnt thans te menen dat in de toekomst alle Nederlandse steden vrijgegeven moeten worden voor optreden van buitenlandse krachten. De beslissing was nu echter reeds genomen en men wilde daarop niet terugkomen. Aldus deelde ons een vertegenwoordiger van het betreffende concertbureau mee.

Categorieën
Het Parool

de lopende band

EEN nieuwe verschijning onder de maandbladen is “Musica Sacra”, tijdschrift voor kerkmuziek, een uitgave van de Lutherse werkgroep voor kerkmuziek. Het welverzorgde blad, dat onder redactie staat van Willem Mudde, wil niet alleen voorlichting geven op liturgisch, hymnologisch en kerkmuzikaal gebied, maar bovendien de vorming dienen van een nieuwe oecumenische samenwerking met andere, niet-Lutherse werkgroepen.

Vooral op practische vraagstukken wil men de aandacht vestigen: op de zang en de orgelbespeling, op de huismuziek ook. Zo hoopt men tevens een bijdrage te leveren tot de vernieuwing der kerkmuziek. Tot de medewerkers van het eerste nummer behoren o.a. prof. Dr. W. J. Kooiman.

De bijdragen zijn van nogal ongelijk niveau, en enkele er van steken nauwelijks boven de middelmaat uit. Dat hier voor de liefhebbers toch veel interessants te vinden is, mag de betreffende instanties tot voldoening stemmen. Prijs per nummer f 0,75, abonnementsprijs per jaargang f 3,-.

In de bij “De Toorts” te Heemstede verschijnende serie “Lusthof der lekenmuziek” zag een “dansnummer” het licht, dat negen Engelse contradansen bevat, en vier dansen van Boismortier (1727). Aardige, onopgesmukte muziek is het, bedoeld voor de muzikale leek, die zelf fluit, viool, hobo of gitaar bespeelt. Jammer dat de Engelse contradansen door Daniël Ruyneman wat schools zijn bewerkt. Prijs f 1,25.

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

COPLAND op de gramofoon

Zes opera-aria’s van Mozart

VAN de hedendaagse Amerikaanse muziek kent het Nederlandse publiek nagenoeg niets. Wij hebben op dit punt een achterstand in te halen en His Master’s Voice trachtte hieraan mee te helpen door een werk van Aaron Copland op de plaat vast te leggen. Copland is immers één van de belangrijkste componisten in de Verenigde Staten en neemt een vooraanstaande plaats in Amerika’s muziekleven in.

Zijn uit 1936 stammend orkestwerk “El Salón México” moge dan stellig lang niet zijn sterkste zijden tonen, toch kan men er het beheerste vakmanschap en de bijna naïeve natuurlijkheid van de componist in bewonderen. Het schijnt op oorspronkelijke volksmuziek te zijn gebaseerd, maar met zekerheid is dat niet te zeggen.

Copland zelf maakt het moeilijk tot welomlijnde conclusies te komen, want een tiental jaren geleden schreef hij, dat hij er geen behoefte aan gevoelde bewust van “amerikanismen” gebruik te maken. “Aangezien wij hier leven en werken, kunnen wij verwachten dat onze muziek, eenmaal tot rijpheid gekomen, ook Amerikaans van karakter zal zijn. Amerikaanse burgers zullen een Amerikaanse muziek scheppen”. Dat hij als bij intuïtie een folkloristische, nationale muziek zou kunnen scheppen, suggereert hij hiermee duidelijk.

Dat toch uiterlijke invloeden een rol hebben gespeeld, geeft de titel reeds aan. Hoe het ook zij, uit dit levendige, meeslepende, maar weinig diepgaande orkestwerk leert men, dat Copland een uitmuntend instrumentator is, en de invloeden van de gecompliceerde rhythmiek (van bijvoorbeeld de jazz) op persoonlijke wijze heeft verwerkt.

Het Boston Symphonie Orkest gaf er onder leiding van Koessewitski een voorbeeldige uitvoering van en de reproductie munt uit door vlekkeloze helderheid en glans (HMV, DB 3812-13). Verrassend is de vierde zijde, die een arrangement door Strawinski bevat van het lied “De Wolgaslepers”: een merkwaardig-somber, maar interessant specimen van Strawinski’s orkestratiekunst.

Prachtige zang

Mozart is dit keer bij drie gramofoonmaatschappijen vertegenwoordigd. Columbia komt met een voorbeeldige opname voor de dag van twee aria’s uit “De Toverfluit” en “De Bruiloft van Figaro” met onvergetelijk prachtige stem gezongen door de bariton Erich Kunz, zeer mooi ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest onder Rudolf Moralt (Col. LX 1123). Uit diezelfde opera’s zong de sopraan Irmgard Seefried twee aria’s ideaal van techniek en opvatting; even ideaal is de orkestpartij van het Philharmonia Orkest o.l.v. Josef Krips (Col. LX 1145).

Nóg meer Mozart kwam in de handel, dank zij Decca, die Suzanne Danco’s prachtige omvangrijke sopraan vastlegde in twee aria’s uit “De Bruiloft van Figaro” en “Così fan tutte”. Een zeer goede opname, waarin het orkest van de Scala in Milaan onder Perlea’s leiding af en toe wat zorgeloos speelt (Decca K 1732).

Een symphonie van Mozart nam His Master’s Voice op: de zgn. “Praagse”, KV 504, ook wel de symphonie zonder menuet genoemd, hetgeen méér zegt. Het is zijn laatste symphonie vóór de drie grote symphonieën uit 1788 (de werkelijk laatste vóór zijn dood): een volmaakt, merkwaardig “menselijk” en indrukwekkend stuk, waarin men het ontbreken van een menuet volstrekt niet als een gemis voelt. Men kent Bruno Walter’s opvattingen van Mozart en die werden door het Weens Philharmonisch Orkest natuurlijk ideaal gerealiseerd. De opname is zeer goed, maar niet recent, lijkt mij (HMV, DB 8302-04).

Decca bracht ten slotte twee concerten uit. Liszt’s eerste pianoconcert heeft ons eigenlijk nog maar weinig te zeggen en alleen virtuositeit van de vertolker kan het nog enigermate verteerbaar maken. Moura Lympany bezit daartoe alle capaciteiten en boekte hier een duidelijk persoonlijk succes. Royalton Kisch stond haar met het National Symphony Orchestra uitstekend ter zijde. De zesde plaatkant is besteed om onze geringe kennis omtrent de merkwaardige persoonlijkheid van de Engelse componist Delius aan te vullen: zijn voorspel tot “Irmelin” werd door Sydney Beer gedirigeerd (Decca, AK 1834-36).

Bruch’s vioolconcert bevat zoveel onvervalst echt sentiment, dat het nog steeds indruk blijft maken. Georg Kulenkampff speelde het zoals men dat van hem kon verwachten: maar heel middelmatig. Het Tonhalle Orkest van Zürich is evenmin van bijzondere klasse; dat kon zelfs een dirigent als Schuricht niet verbloemen (Decca, AK 1603-05). Alle hier besproken platen kosten f 6,50 per stuk.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Concertgebouwvrienden herdachten RAVEL in Kleine Zaal

Groots pianospel van Georges Themeli

De Vereniging “Concertgebouwvrienden” heeft gisteren in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam het Ravel-feest opgeluisterd met een avond geheel aan Ravel gewijd. Mevrouw Hélène Jourdan-Morhange, schrijfster van een boek over de componist, hield een boeiende lezing over de mens Ravel, die zij van zeer nabij heeft gekend.

Het was jammer, dat de uitvoering van “Le Tombeau de Couperin” was toevertrouwd aan de Franse pianist Jacques Février. Jammer, omdat deze in alle opzichten tekort schoot: technisch was zijn spel lang niet vlekkeloos, zijn aanslag bleek bijzonder nuchter en nuanceloos en het geheel maakte een onbeheerste, onrhythmische indruk. Overigens was het onverklaarbaar waarom van deze suite slechts vijf van de zes delen werden gespeeld.

Na de pauze zong Bodi Rapp, begeleid door Felix de Nobel, o.a. de “Histoires naturelles”, welke ik niet meer kon horen. In de bijna volle Grote Zaal luisterde ik toen naar Georges Themeli, die een indrukwekkend pianorecital voor de Kunstkring “Voor Allen” gaf.

Vorig jaar leerde Amsterdam in deze Themeli een kunstenaarspersoonlijkheid kennen van een fenomenale allure. Ook dit keer bewees hij tot de klasse der uitzonderlijk groten te behoren. Technische problemen bestaan voor hem niet (ondanks zijn blindheid), zijn aanslag kent een onbegrensde gevarieerdheid en verliest nooit gevoeligheid.

Maar belangrijker dan dit alles is de ongehoorde concentratie van dit spel, een concentratie, die gericht is op het wezen van elke ten gehore gebrachte muziek. Op deze wijze klonken Fauré, Debussy, Ravel en Chopin volmaakt naar inhoud en stijl.

Themeli’s sterke natuur wist aan dit veeleisende programma een zó bezielde en dwingende overtuiging te geven, dat het publiek hem pas na enkele toegiften liet gaan.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Ravel was gek op mechaniekjes

(Van onze muziekredacteur)
“MAURICE was altijd een bijzonder hardwerkende leerling op school”. Dat vertelt mij ingenieur Edouard Ravel, jongere broer van de componist, in de pauze van het concert, gisteravond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. De heer Ravel is met zijn vrouw naar Amsterdam gekomen om het aan zijn broer gewijde festival bij te wonen.

“Wanneer hij met muziek begon? Dat was, geloof ik, op zijn zesde jaar; toen leerde hij piano spelen. Verder is er eigenlijk weinig bijzonders over zijn jeugd te vertellen. Hij was als alle kinderen, hield op de middelbare school veel van klassieke talen en was een heel eenvoudige jongen.

Of hij een hobby had? Wel, hij was altijd gek op mechaniekjes, autootjes en zo. Die verzamelde hij vaak en in zijn huis kon men er steevast heel wat van aantreffen”. Tot zover de heer Edouard Ravel.

Wie “L’heure Espagnole” heeft gezien, zal zich de ontelbare klokken herinneren welke in de klokkenwinkel waar het gebeuren zich afspeelt, zijn aangebracht. De klokken tikken allemaal, en die geluiden heeft Ravel in de partituur kostelijk gerealiseerd. Zonder twijfel is hier Ravel’s voorliefde voor mechaniekjes van invloed geweest. De verklaring van zijn broer zegt veel.

Categorieën
Het Parool

Volksconcert werd teleurstelling

Ondanks het prachtig samengestelde programma, is het Volksconcert dat Walter Susskind Zaterdagavond in het Amsterdamse Concertgebouw leidde, een teleurstelling geworden. Dat kwam door de gebrekkige uitvoering, althans van het gedeelte dat ik vóór de pauze hoorde.

Mozart’s ouverture tot “Don Giovanni” klonk bloedeloos, grauw, miste de tragiek die deze muziek zo verbijsterend indrukwekkend kan maken, en bleef ook technisch middelmatig.

Dat Jan Bresser, die daarna Mozart’s vioolconcert in D (KV 218) vertolkte, gehandicapt werd door de gebrekkige manier, waarop Susskind de orkestpartij dirigeerde, lijkt wel aannemelijk. In ieder geval bleef hij stellig beneden het niveau, dat men van hem gewend is.

Zijn spel maakte een onrustige, nerveuze indruk, wat niet wegneemt, dat men respect kan hebben voor zijn violistisch kunnen en onsentimentele voordracht.

Terwijl na de pauze in de Grote Zaal een herhaling van Mahler’s Vierde Symphonie klonk, luisterde ik in de Kleine Zaal naar het Spira-trio dat Beethoven’s trio in Bes (opus 97) ten gehore bracht: een hoogtepunt uit de gehele literatuur voor deze combinatie.

Rudolf Spira (piano), Margrit Essek (viool) en Frédéric Mottier (cello) bleken een technisch voortreffelijk sluitend ensemble te vormen, dat veel zorg en begrip aan deze ongeëvenaarde muziek had besteed. Psychisch leek mij toch niet een volledige eenheid te zijn bereikt, daarvoor was er te veel verschil in temperament.

De beide strijkers toonden duidelijk een sterkere persoonlijkheid te bezitten dan de pianist, die bovendien een nogal droge en gevoelloze aanslag demonstreerde.

LEX VAN DELDEN