(Van onze muziekredacteur)
Charles Bruck, dirigent van de Nederlandse Opera, vertrekt binnenkort naar Israël, waar hij in Januari en Februari concerten van het Israëlisch Symphonie Orkest zal dirigeren. Daarna keert hij naar ons land terug.
Tag: Nederlandse Opera
De voorstelling, die de Nederlandse Opera gisteravond in de volle Stadsschouwburg van Amsterdam gaf van Offenbach’s fantastische opera “Hoffmann’s Vertellingen”, opnieuw ingestudeerd en van enscenering in enkele opzichten vereenvoudigd, is een enorm succes geworden.
Men kende reeds de waarlijk verbluffend fantasierijke decors (en costuums) van Nicolaas Wijnberg, en vooral in deze nieuwe, ingenieuze changementen maakten ze weer een overrompelende indruk. De regie van Abraham van der Vies kenmerkte zich door eenzelfde fantasie en levendigheid, die on-Hollands aandeden. En al deze eigenschappen vond men terug in de sprankelende Nederlandse bewerking van Jan Engelman.
Dat ik het muzikale deel – waarom het in een opera toch vóór alles gaat – het laatste noem, vindt zijn oorzaak in het feit, dat juist in dit opzicht voor een bijzondere verrassing werd gezorgd: want het was hier voor het eerst, dat men waarlijk van een hecht ensemble kon spreken, een in alle opzichten sluitend geheel, dat werd opgenomen in een van de muziek uitgaand brio, waaraan niemand zich kon onttrekken.
En dan was er nóg een grote winst deze avond: dat was de directie van Charles Bruck, die zo beheerst het orkest leidde, dat men voor het eerst – na Monteux’ directie – een exact ensemble hoorde spelen. Bovendien staken zijn élan en geladenheid alle medewerkenden op het toneel aan, waardoor deze opvoering bijzonder meeslepend werd.
Van de solisten waren het vooral Frans Vroons (in de zware titelrol), Louise de Vries (heel geestig als de pop Olympia), Greet Koeman, Gré Brouwenstijn en Theo Baylé, die zich van hun beste zijde deden kennen. Als geheel een voorstelling van een zo hoog en uitzonderlijk niveau, dat ook het buitenland er mee zou moeten kennismaken.
LEX VAN DELDEN
Oscar van Hemel componeert een opera buffa
(Van onze muziekredacteur)
Oscar van Hemel, die Bergen op Zoom verlaat en in Hilversum gaat wonen, is bezig met het componeren van een opera buffa, die hij schrijft voor het zilveren jubileum van de K.R.O. Deze opera zal het volgend jaar met medewerking van leden en orkest van de Nederlandse Opera worden uitgevoerd. Daarna volgen opvoeringen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.
Ook toneel en letterkunde ingeschakeld
(Van onze muziekredacteur)
De voorbereidingen voor het Holland Festival in 1950 zijn reeds ver gevorderd; contracten met orkesten, solisten, dirigenten, opera- en kamermuziekgezelschappen, balletten zijn gesloten en in Januari 1950 begint men alweer met de eerste voorbereidingen voor het in 1951 te houden festival. Dit is een van de vele mededelingen, die ons zijn gedaan tijdens een bijzonder grootscheepse conferentie in Hotel Sassenheim, waar mr. H. J. Reinink, voorzitter van het Festival-bestuur de pers uit Den Haag en Amsterdam toesprak.
Het meeste treft, dat volgend jaar voor het eerst het toneel aan bod komt: de Old Vic speelt dan twee weken Shakespeare’s “Hamlet” en Goldsmith’s “She Stoops to Conquer”, en een Nederlands gezelschap (welk is nog onbekend) voert Sophocles’ “Antigone” op, in de vertaling van Brinkgreve en met de muziek van Willem Pijper. In het Delftse Prinsenhof gaat men een middeleeuws openluchtspel ten tonele voeren.
En dan: de letterkunde wordt ingeschakeld! In het Haagse Gemeentemuseum komt een expositie van Europese en Amerikaanse literatuur. Verder zullen Nederlandse auteurs (ook in Amsterdam) lezingen houden en o.a. uit eigen werk voordragen.
De dansliefhebbers kunnen het Monte Carlo Ballet weer bewonderen, dat naar alle waarschijnlijkheid Strawinski’s “Petroesjka” zal dansen, met het Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Monteux, die indertijd de wereldpremière van dit werk dirigeerde.
Monteux bij Opera
Dit is niet het enige, dat Monteux dirigeert in de tijd dat hij hier is (van 15 Juni tot 15 Juli). Want hij leidt bij de Ned. Opera o.a. de eerste uitvoering in ons land van Weber’s “Oberon”, een voorstelling, waarin men Monteux zal huldigen t.g.v. zijn 75ste verjaardag. Bovendien brengt hij Offenbach’s “La belle Hélène” en Bizet’s “Carmen”. En dan geeft de opera waarschijnlijk een Nederlandse première: Hendrik Andriessen’s “Philomela”, op tekst van Jan Engelman, o.l.v. Paul Pella.
De Wagnervereniging brengt Wagner’s “Walküre” onder Erich Kleiber, die met Van Beinum, Furtwängler en Monteux de concerten van het Concertgebouworkest leidt. Het Haagse Residentie Orkest speelt onder Bernstein, Münch, Van Otterloo en Schuricht. Nieuw is het Festival Kamerorkest (samengesteld uit leden van het Concertgebouworkest), dat onder Szymon Goldberg werken van Bach, Haydn en Mozart uitvoert, o.a. de zes Brandenburgse concerten van Bach.
De Ned. Bachvereniging neemt een groot deel van een Bach-herdenking voor haar rekening met de Hohe Messe, de Johannes Passie en de wereldlijke cantates, Alma Musica speelt “Das musikalische Opfer”.
Natuurlijk ontbreekt Felix de Nobel’s Nederlandse Kamerkoor niet en ook het A’damse Kamermuziekgezelschap verleent zijn medewerking.
En onze zangers zal het interesseren te vernemen, dat enkele van onze dilettantenkoren aan het Festival deelnemen. Men wil bij het begin van het Festival overal in den lande carillonbespelingen organiseren.
De film krijgt een ruimere plaats toegemeten dan vorig jaar. En wat de beeldende kunsten betreft: Den Haag krijgt o.a. in het Gemeentemuseum een expositie van Braque, Matisse en Rouault, Amsterdam in het Rijksmuseum een grote zomerexpositie en in het Stedelijk Museum moderne Amerikaanse schilderijen en doeken uit Haïti.
Meer dan vorig jaar zullen er volksvoorstellingen worden gegeven van talrijke manifestaties, zodat ook financieel weinig draagkrachtigen de gelegenheid krijgen het gebodene te genieten.
Aangrijpende titelrol van Gré Brouwenstijn
Beethoven’s opera “Fidelio” behoeft nog steeds verdediging en die heeft dit enige muziek-dramatische werk van de grote symphonicus gisteravond ruimschoots gekregen door de aangrijpende opvoering, die de Nederlandse Opera er in de Amsterdamse Stadsschouwburg van heeft gegeven. Verdediging had “Fidelio” daarom zo nodig, omdat de officiële handboeken en kenners altijd nog menen dat het werk, hoewel muzikaal prachtig, dramatisch niet geslaagd is en Beethoven niet de capaciteiten bezat om een opera te schrijven.
De voorstelling van de Nederlandse Opera heeft mij er van overtuigd, dat deze mening op een misverstand berust. Want zelden ben ik zo onder de indruk gekomen van een theatermuziek als juist door deze zogenaamde “mislukking”. En hierin stond ik waarlijk niet alleen; de volle Stadsschouwburg heeft althans zo onstuimig en uitbundig op deze première gereageerd, dat men wel moet aannemen: het werk “pakt”.
Er heerst trouwens nóg een misverstand ten aanzien van “Fidelio”. Want het is niet slechts, zoals men het pleegt te doen voorkomen, de opera van de “Echtelijke liefde”, waarop de ondertitel wijst, maar veel meer: Beethoven zingt er zijn eigen innerlijke verlangens in uit, zijn vurig verlangen naar een huwelijksgeluk, dat hij hunkerend zocht, maar nooit vond. En juist dit feit doet van “Fidelio” een dwingende kracht uitgaan, een fascinerende werking, waaraan men zich bijna geen ogenblik kan onttrekken. Dat maakt het werk zo overtuigend, ook al moet ik toegeven, dat het inzinkingen bevat, met name in het eerste tafereel.
Grote bewondering moet men hebben voor de aangrijpende, bewogen vertolking van de enorm moeilijke titelrol door Gré Brouwenstijn, die voortdurend én vocaal én dramatisch een grootse allure had. En even overtuigend en grandioos zong Frans Vroons de Florestan-partij. Gerard Groot (Rocco), Otakar Kraus (Pizarro) en Theo Baylé (Fernando) leverden zeer goede prestaties en ook Chris Scheffer (Jacquino) was ruimschoots voldoende. Slechts Greet Koeman (Marzelline) voldeed vocaal niet geheel, maar haar rol stelt wel heel bijzondere eisen…
De mise-en-scène van Abraham van der Vies had veel fantasie en smaak, de geslaagde décors en costuums waren van Hans van Norden. En de dirigent Paul Pella? Wel, hij was de bezieler van dit prachtige geheel. De enkele ongelukjes, als onzekere inzetten van het orkest, zullen in de toekomst wel verdwijnen. Dat hij in het eerste tafereel een aria van Rocco had gecoupeerd, is op goede gronden te motiveren. En dat het kwartet in de kerkerscène zo huiveringwekkend geladen klonk, is voor een aanzienlijk deel aan hem te danken, evenals het uitmuntende zingen van het koor.
LEX VAN DELDEN
Jules Moes zeventig jaar
Van koorlid tot groot operazanger
(Van onze muziekredacteur)
“Eén ding moet u me beloven,” zegt Jules Moes als ik een praatje met hem kom maken. De vroeger gevierde operazanger wordt Zondag zeventig jaar. “Zegt u er alsjeblieft bij, dat wij die verjaardag slechts in huiselijke kring vieren. Wij willen geen bezoek, in verband met familie-omstandigheden”.
Ouderen zullen zich stellig Jules Moes herinneren als de prachtige heldentenor, die als het moest ook lyrische tenorpartijen zong. Maar voor hij bij de opera kwam, voor hij begon met zijn zangstudie, is hij eerst echt “ontdekt”.
“Ik zong als jongeman in “De Maastrichter Staar”; in Maastricht ben ik ook geboren. Wat was dat een prachtig koor! Aantal koorleden? Tweehonderddertig. En daar waren 54 tenoren bij, die de hoge C zongen! De voorzitter van dat koor, de heer J. van Poppel, ontdekte mij en bracht mij er toe zang te gaan studeren. In 1899 werd ik leerling aan het Amsterdams Conservatorium, bij Cornelie van Zanten (zang), De Pauw en Hutschenruyter (piano) en Zweers (compositie). Ik componeer trouwens af en toe nog: kerkcomposities voor zang, koor, met en zonder orgelbegeleiding.
Na mijn conservatoriumtijd kwam ik in 1902 bij het “Lyrische Toneel”, waar dr. Peter van Anrooy toen als dirigent zijn loopbaan begon. Daarna 2 jaar bij de Opera van Gent, 5 jaren bij de Vlaamse Opera in Antwerpen. Van 1910 tot 1912 in het Rembrandt Theater te Amsterdam bij Pauwels, Kreeft en Heuckeroth en in 1912 ging ik naar de Opera in Praag, als opvolger van Piccavier. Daar ben ik vier jaar als heldentenor geweest en ik maakte toen gasttournée’s naar Berlijn, Dresden, Breslau, Wenen, Bodenbach. Ik zong er vaak met Leo Slezak.
Na die Praagse tijd weer naar Amsterdam terug, bij de Opera van Koopman, daarna bij de Nationale Opera en later bij de Coöperatie, waarmee ik reizen maakte naar Nice, Parijs, Luik en overal de “Tristan” zong. Dat was in 1924-1925. Enkele namen uit die jaren? Met Urlus, Dierckx, Maartje Offers, Cato Engelen-Sewing, mevr. Van Raalte-Horneman en vele anderen trad ik op. En toen, een paar jaar na 1925, was het afgelopen met een Nederlandse Opera.
In 1927 kwam ik als muzikaal leider bij de K.R.O., waar ik 5 1/2 jaar in dienst ben geweest. En na 1933 was het zingen grotendeels gedaan, legde ik mij hoofdzakelijk op paedagogisch werk toe, o.a. als hoofdleraar aan het Rotterdams Conservatorium. Tegenwoordig doe ik niets meer, alleen mijn vier kleinkinderen geef ik nog pianoles.
Mijn repertoire? Bijna het hele operarepertoire heb ik gezongen. Alle opera’s van Wagner, en Tiefland, Aïda, Hugenoten behoorden ook tot mijn lievelingsopera’s. Mijn belangrijkste creatie was “Othello” van Verdi. Ontelbare malen trad ik ook in oratoria op en gaf ik liederenavonden. Alleen de Mattheus Passie heb ik nooit gezongen. Ik had het veel te druk om dat werk geestelijk volkomen te beheersen.”
Zo verliep de prachtige, succesvolle carrière van een groot operazanger, die als hij voor een collega moest invallen met gemak zijn partij op het eerste gezicht zong. Nog steeds zingt Jules Moes Zondags in de kerk, en een enkele keer dirigeert hij nog een kerkkoor. Maar belangrijker voor hem, die zichzelf de “jongste van de oudere generatie” noemt, zijn de talloze herinneringen uit zijn loopbaan, die hem populair maakte in de beste zin van het woord.
Brabants Orkest zal in Den Bosch komen
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben Den Bosch aangewezen als vestigingsplaats voor het Brabants Orkest.
(Van onze muziekredacteur)
Het Haags Symphonie Orkest geeft – aangevuld met leden van het Concertgebouworkest – op 16 October in de Haagse Houtrusthal een concert van muziek uit films; 23 October wordt het programma in het Amsterdamse Concertgebouw herhaald.
Het initiatief tot deze uitvoeringen is van Jac. Moolenijzer, de dirigent van bovengenoemd orkest. Gespeeld worden Walton’s muziek bij de films “Hamlet” en “Henry V”, die bij “Louisiana Story” van Thompson, Feher’s “Rovers Symphonie” en bij “Things to come” en “Men of two worlds” van Arthur Bliss. Ook een Nederlandse filmmuziek wordt uitgevoerd: Max Vredenburg’s “Walvis in zicht”. Solisten zijn Géza Frid (piano) en Mimi Erb en Chris Reumer (zang). Het koor van de Nederlandse Opera werkt ook mee.
Mozart’s overmoedig-jeugdige zangspel “De ontvoering uit het Serail” heeft de Nederlandse Opera weer op het repertoire geplaatst. Reeds twee jaren geleden voerde men het werk uit, maar ditmaal heeft men met een geheel nieuwe bezetting kunnen kennismaken. Dat gebeurde gisteravond in de Amsterdamse Stadsschouwburg en weer is men onder de indruk gekomen van het ongehoord geniale dramatische talent dat Mozart was.
Dat is de niet geringe verdienste van deze in vele opzichten verrassende voorstelling. Naar mijn smaak dient Marjo Ingen Soet voorop te worden genoemd: haar Blondje was zowel vocaal als dramatisch alleszins aanvaardbaar. In Jan Voogt vond zij een vrolijke Pedrillo als partner en Gerard Groot maakte van de Osmin een geloofwaardige figuur. Chris Scheffer als Belmonte zong zijn partij lang niet kwaad, maar bleef als acteur toch onder de maat.
En de Constantia? Wel, wat Louise de Vries van die rol maakte, verdient grote bewondering: knap van actie, zelfs in de enkele hachelijke passages, die juist deze figuur worden toegemeten. Maar vocaal viel zij tegen; het lijkt mij ook, dat deze ontzaglijk moeilijke coloratuurpartij haar eigenlijk niet ligt. De spreekrol van Bassa Selim was bij Jan Duiveman in goede handen.
Eén ding ontbrak aan deze opvoering: lichtheid. Het bleef alles wel erg log en Hollands en dat kan juist dit zangspel van de jeugd zo slecht verdragen. Ik geloof dat dirigent Paul Pella zelf dat bezwaar onderkende. Hij immers trachtte de tempi vaak te versnellen en daardoor moesten wel schommelingen ontstaan tussen toneel en orkestbak, schommelingen en onnauwkeurigheden, die na enkele voorstellingen wel zullen verdwijnen.
Abraham van der Vies zou in zijn regie ook meer vaart kunnen brengen. De Nederlandse bewerking van Jan Engelman voldeed in het algemeen bijzonder goed.
LEX VAN DELDEN
Nieuw orkest gaat spelen in Apollohal
(Van onze muziekredacteur)
Nico van der Linden, de dirigent van het pas opgerichte “Amsterdams Philharmonisch Orkest”, heeft grote plannen. Daarvan vertelde hij Dinsdagmiddag in het Apollopaviljoen het een en ander aan vertegenwoordigers van de pers.
Er zijn vele uitnemende instrumentalisten in Amsterdam èn er is behoefte aan goedkope symphonieconcerten: deze twee factoren vormen de basis voor de plannen van de heer Van der Linden. Reeds vóór de oorlog was hij er mee bezig, maar de Duitse bezetting maakte uitvoering er van onmogelijk. De enorme belangstelling van de zijde van het publiek voor massale volksconcerten, zoals onlangs in het R.A.I. gebouw, heeft nog eens ten overvloede bewezen hoe groot die behoefte aan direct contact met het musiceren wel is.
Wanneer men nu bedenkt, dat van de 6000 plaatsen, die de Apollohal biedt, er reeds na twee dagen de helft was verkocht (méér dus dan de grote Concertgebouwzaal bevat), dan behoeft men reeds niet te twijfelen aan de goede opkomst voor het eerste concert (a.s. Zondag), waarop werken zullen worden gespeeld van Weber, Mozart, Grieg, Schubert, en waar Theo Olof Mendelssohn’s vioolconcert zal spelen.
Het ligt in de bedoeling om in de eerste plaats Nederlandse solisten uit te nodigen; reeds hebben kunstenaars als Jo Vincent, Henriëtte Bosmans, Géza Frid, Sam. Brill hun medewerking toegezegd. Maar ook zijn de onderhandelingen met buitenlandse artisten reeds in vergevorderd stadium. Nico van der Linden noemde o.a. Lilly Windsor en het 11-jarige wonderkind Arthur Godfrey uit Amerika.
Bovendien zal het nieuwe orkest uitstekend kunnen dienst doen bij uitvoeringen van oratoria, te meer waar het orkest zich bij dergelijke verbintenissen verplicht zonder verhoging van kosten méér dan één repetitie te houden.
Men wil trachten de toegangsprijs te houden op 65 cent, programma inbegrepen; hierdoor wordt juist die laag van de bevolking bereikt, die niet naar dure concerten kan gaan. Ook wordt gedacht aan concerten overdag, voor arbeiders uit de continubedrijven.
Het podium in de Apollohal is op de helft van de ruimte gebouwd, zodat iedereen goed kan horen èn zien. Aan de acoustiek is alle zorg besteed. Niet alleen op 4 September, maar ook op de 11e en de 18e wil men een concert geven. En indien het verwarmingsprobleem goed kan worden opgelost, hoopt men te kunnen komen tot wekelijks een concert. Ook staan opera-concerten in de plannen, ja, zelfs denkt de directeur van de Apollohal reeds aan operavoorstellingen. Maar dat is nog toekomstmuziek. Alles te samen redenen genoeg om de resultaten met belangstelling af te wachten.
Het Holland Festival ligt alweer achter ons en het spreekt wel vanzelf dat een volle maand kunstmanifestaties van zeer uiteenlopende aard winstpunten opleverde, maar ook teleurstelling bracht.
Er is reden tot dankbaarheid voor het vele schoons, dat men te genieten kreeg. Men herinnert zich in dit verband levendig de prachtige kamermuziekconcerten door Felix de Nobel’s Nederlands Kamerkoor, het ensemble “Alma Musica”, het Concertgebouw Blaaskwintet, de uitvoeringen door de Ned. Bachvereniging, het Nederlandse concert door het Utrechts Stedelijk Orkest, het optreden van de Ned. Opera onder Monteux, de uitvoering van Bertus van Lier’s “Hooglied”, de voorstellingen van de Weense Staatsopera en van het Monte Carlo Ballet.
Een indrukwekkende reeks, zo op het eerste gezicht. Maar gaat men dieper op de zaak in, beschouwt men het geheel niet slechts naar de uiterlijke schijn, dan wordt het beeld ongunstiger. Want de belangstelling van het publiek bleek voornamelijk uit te gaan naar het bij voorbaat succesvolle, naar het door sleur vertrouwde, naar het spectaculaire van de evenementen waaraan buitenlandse beroemde namen waren verbonden. Dat was daarom zo teleurstellend omdat het Holland Festival Comité kennelijk in die richting de organisatie had opgevat.
Men heeft verzuimd juist datgene van onze eigen scheppende kunst, dat vaak vele malen waardevoller bleek dan de buitenlandse import, met dezelfde zorg aan te kondigen, die aan het spectaculaire, het beroemde, vooraf pleegde te gaan.
Het Nederlandse concert door het Utrechts Orkest was er een onthullend voorbeeld van. Het Concertgebouw, waar dit concert plaatsvond – baas in eigen huis – had het niet nodig geoordeeld juist naar dit concert publiek te lokken en nam het niet in de “officiële” serie op. En de behoudzuchtige leiding dezer instelling, met haar gebrek aan geloof in een Nederlandse scheppende toonkunst, kreeg gelijk: het publiek kwam inderdaad niet.
Het zou ontmoedigend zijn, als men dit moest zien als een overwinning voor de heersende opvattingen in ons concertleven. Laten we ons tot de feiten bepalen en vaststellen, dat door niemand, wie dan ook, enige moeite is gedaan interesse te wekken voor dit concert. En zo was het ook met de kamermuziekconcerten, waar een aantal Nederlandse ensembles, waarop wij trots behoorden te zijn, concerteerden voor half lege zalen.
Geen eigen gezicht
Kenmerkend voor het beleid van het Concertgebouw was verder dat ons eerste orkest geen enkel werk van een levende Nederlandse componist uitvoerde; wel van buitenlanders met klinkende namen. Dat is des te teleurstellender omdat Scheveningen wél zijn plicht begreep en het Residentie Orkest onder Ansermet en Schuricht werk van Escher, Flothuis, Henkemans en Osieck liet uitvoeren, zo behoort het. Wil men volgende jaren een Holland Festival met een eigen gezicht organiseren, dan zal men met deze ervaringen rekening dienen te houden.
Nu bleef alles te zeer een onsamenhangende reeks kunstmanifestaties, die deden denken aan imitaties van buitenlandse voorbeelden, aan Salzburg, aan Edinburgh. De dwingende, koene greep, die van dit alles een typisch Nederlands geheel had moeten maken, ontbrak en daarmee werd de naam Holland Festival niet meer dan een plaatsbepaling.
Het was jammer, dat men het Nederlandse toneel ook dit jaar weer niet had ingeschakeld, een kunst, die volgens geldende opvattingen in ons land veelal op een peil wordt beoefend, dat niet onderdoet voor dat in het buitenland. En datzelfde geldt bijna letterlijk voor beeldende kunst.
Nóg een wens bleef onvervuld: gaarne zou men een plaats ingeruimd hebben gezien aan onze dilettantenkoorzang, die belangrijker is dan in de meeste andere landen. Wij bezitten een aantal mannenkoren, dat met recht had kunnen optreden, met meer recht dan de Yale Glee Club, die hier een onbelangrijk programma bracht. Het was op zijn plaats geweest “Apollo” onder Roeske werken van Pijper en Dresden te laten zingen, de Maastrichter Staar of De Haghesanghers te laten optreden. Dat zou juist daarom op zijn plaats zijn geweest, omdat deze kunstvorm zo typisch is voor Nederland met zijn bijna 400.000 zingende amateurs.
LEX VAN DELDEN