Categorieën
Het Parool

Conclusie van Holland Festival: te veel imitatie van buitenland en te weinig “Holland”

Het Holland Festival ligt alweer achter ons en het spreekt wel vanzelf dat een volle maand kunstmanifestaties van zeer uiteenlopende aard winstpunten opleverde, maar ook teleurstelling bracht.

Er is reden tot dankbaarheid voor het vele schoons, dat men te genieten kreeg. Men herinnert zich in dit verband levendig de prachtige kamermuziekconcerten door Felix de Nobel’s Nederlands Kamerkoor, het ensemble “Alma Musica”, het Concertgebouw Blaaskwintet, de uitvoeringen door de Ned. Bachvereniging, het Nederlandse concert door het Utrechts Stedelijk Orkest, het optreden van de Ned. Opera onder Monteux, de uitvoering van Bertus van Lier’s “Hooglied”, de voorstellingen van de Weense Staatsopera en van het Monte Carlo Ballet.

Een indrukwekkende reeks, zo op het eerste gezicht. Maar gaat men dieper op de zaak in, beschouwt men het geheel niet slechts naar de uiterlijke schijn, dan wordt het beeld ongunstiger. Want de belangstelling van het publiek bleek voornamelijk uit te gaan naar het bij voorbaat succesvolle, naar het door sleur vertrouwde, naar het spectaculaire van de evenementen waaraan buitenlandse beroemde namen waren verbonden. Dat was daarom zo teleurstellend omdat het Holland Festival Comité kennelijk in die richting de organisatie had opgevat.

Men heeft verzuimd juist datgene van onze eigen scheppende kunst, dat vaak vele malen waardevoller bleek dan de buitenlandse import, met dezelfde zorg aan te kondigen, die aan het spectaculaire, het beroemde, vooraf pleegde te gaan.

Het Nederlandse concert door het Utrechts Orkest was er een onthullend voorbeeld van. Het Concertgebouw, waar dit concert plaatsvond – baas in eigen huis – had het niet nodig geoordeeld juist naar dit concert publiek te lokken en nam het niet in de “officiële” serie op. En de behoudzuchtige leiding dezer instelling, met haar gebrek aan geloof in een Nederlandse scheppende toonkunst, kreeg gelijk: het publiek kwam inderdaad niet.

Het zou ontmoedigend zijn, als men dit moest zien als een overwinning voor de heersende opvattingen in ons concertleven. Laten we ons tot de feiten bepalen en vaststellen, dat door niemand, wie dan ook, enige moeite is gedaan interesse te wekken voor dit concert. En zo was het ook met de kamermuziekconcerten, waar een aantal Nederlandse ensembles, waarop wij trots behoorden te zijn, concerteerden voor half lege zalen.

Geen eigen gezicht

Kenmerkend voor het beleid van het Concertgebouw was verder dat ons eerste orkest geen enkel werk van een levende Nederlandse componist uitvoerde; wel van buitenlanders met klinkende namen. Dat is des te teleurstellender omdat Scheveningen wél zijn plicht begreep en het Residentie Orkest onder Ansermet en Schuricht werk van Escher, Flothuis, Henkemans en Osieck liet uitvoeren, zo behoort het. Wil men volgende jaren een Holland Festival met een eigen gezicht organiseren, dan zal men met deze ervaringen rekening dienen te houden.

Nu bleef alles te zeer een onsamenhangende reeks kunstmanifestaties, die deden denken aan imitaties van buitenlandse voorbeelden, aan Salzburg, aan Edinburgh. De dwingende, koene greep, die van dit alles een typisch Nederlands geheel had moeten maken, ontbrak en daarmee werd de naam Holland Festival niet meer dan een plaatsbepaling.

Het was jammer, dat men het Nederlandse toneel ook dit jaar weer niet had ingeschakeld, een kunst, die volgens geldende opvattingen in ons land veelal op een peil wordt beoefend, dat niet onderdoet voor dat in het buitenland. En datzelfde geldt bijna letterlijk voor beeldende kunst.

Nóg een wens bleef onvervuld: gaarne zou men een plaats ingeruimd hebben gezien aan onze dilettantenkoorzang, die belangrijker is dan in de meeste andere landen. Wij bezitten een aantal mannenkoren, dat met recht had kunnen optreden, met meer recht dan de Yale Glee Club, die hier een onbelangrijk programma bracht. Het was op zijn plaats geweest “Apollo” onder Roeske werken van Pijper en Dresden te laten zingen, de Maastrichter Staar of De Haghesanghers te laten optreden. Dat zou juist daarom op zijn plaats zijn geweest, omdat deze kunstvorm zo typisch is voor Nederland met zijn bijna 400.000 zingende amateurs.

LEX VAN DELDEN