Mozart’s overmoedig-jeugdige zangspel “De ontvoering uit het Serail” heeft de Nederlandse Opera weer op het repertoire geplaatst. Reeds twee jaren geleden voerde men het werk uit, maar ditmaal heeft men met een geheel nieuwe bezetting kunnen kennismaken. Dat gebeurde gisteravond in de Amsterdamse Stadsschouwburg en weer is men onder de indruk gekomen van het ongehoord geniale dramatische talent dat Mozart was.
Dat is de niet geringe verdienste van deze in vele opzichten verrassende voorstelling. Naar mijn smaak dient Marjo Ingen Soet voorop te worden genoemd: haar Blondje was zowel vocaal als dramatisch alleszins aanvaardbaar. In Jan Voogt vond zij een vrolijke Pedrillo als partner en Gerard Groot maakte van de Osmin een geloofwaardige figuur. Chris Scheffer als Belmonte zong zijn partij lang niet kwaad, maar bleef als acteur toch onder de maat.
En de Constantia? Wel, wat Louise de Vries van die rol maakte, verdient grote bewondering: knap van actie, zelfs in de enkele hachelijke passages, die juist deze figuur worden toegemeten. Maar vocaal viel zij tegen; het lijkt mij ook, dat deze ontzaglijk moeilijke coloratuurpartij haar eigenlijk niet ligt. De spreekrol van Bassa Selim was bij Jan Duiveman in goede handen.
Eén ding ontbrak aan deze opvoering: lichtheid. Het bleef alles wel erg log en Hollands en dat kan juist dit zangspel van de jeugd zo slecht verdragen. Ik geloof dat dirigent Paul Pella zelf dat bezwaar onderkende. Hij immers trachtte de tempi vaak te versnellen en daardoor moesten wel schommelingen ontstaan tussen toneel en orkestbak, schommelingen en onnauwkeurigheden, die na enkele voorstellingen wel zullen verdwijnen.
Abraham van der Vies zou in zijn regie ook meer vaart kunnen brengen. De Nederlandse bewerking van Jan Engelman voldeed in het algemeen bijzonder goed.
LEX VAN DELDEN