Levendige opvoering van “Czaar Peter”
Dat Gustav Albert Lortzing voor zijn zangspel “Zar und Zimmermann” het gegeven gebruikte van het blijspel “Der Bürgermeister von Saardam, oder die beiden Peter”, – daarvan gaf de voorstelling waarmee de Nederlandse Opera gistermiddag een volle Amsterdamse Stadsschouwburg tot geestdrift bracht, de duidelijke bewijzen. Want deze onder de titel “Czaar Peter” ten tonele gevoerde en met bloemen bekroonde première, kwam het zwaartepunt zozeer op de grote comische rol van Burgemeester Van Bet van Zaandam te liggen, dat de afkomst van genoemd blijspel voortdurend merkbaar was.
Men kent het verhaal van Czaar Peter, keizer aller Russen, die als timmerman op een Zaanse werf werkzaam, tot velerlei complicaties aanleiding geeft. Het is een spel der vergissingen waarin een andere Peter lange tijd voor de Russische keizer wordt gehouden, tot de echte Czaar zich bekendmaakt en voor een feestelijk slot zorgt.
Men moet hier vooral geen diepzinnige kunst zoeken. Eerder kan men deze “comische opera” beschouwen als een wat burgerlijk, gezellig, operette-achtig zangspel, waarin de nadruk op het vermaak valt. De verdiensten er van zijn in de eerste plaats de prettige, aangename, soms voortreffelijk geschreven melodieën. Maar daarnaast geeft deze “Spieloper” talloze zo uitstekende scenische mogelijkheden, dat het geheel – mits doeltreffend bewerkt – ook nu nog alleszins speelbaar is.
Van die, vooral humoristische, scenische mogelijkheden was men kennelijk uitgegaan, getuige bijvoorbeeld het feit dat burgemeester Van Bet zijn humoristisch-verwaten gestalte voortdurend in het middelpunt der actie kon plaatsen: een kostelijke rol van Gerard Groot wiens eerste aria (eigenlijk meer lied dan aria) al dadelijk de juiste, lichte, toon vond.
De titelrol kreeg van Theo Baylé – behalve zijn prachtige bariton – veel overtuiging mee, en met het bekende lied “Als kind reeds speelde ik met scepter en kroon” oogstte hij een open doekje. Ondanks het feit dat de regie hem hier vaak wat lege, pathetische gebaren liet maken.
Chris Scheffer speelde de “andere” Peter met overgave en Marjo Ingen Soet (Marie) viel hem na drie bedrijven bijzonder bekoorlijk zingen en acteren tot beider opluchting in de armen. Van de Engelse en Franse gezanten hadden Henk Angenent en Johan van der Zalm uiterst diplomatieke figuren gemaakt.
Jan duiveman stapte passend nors als Russisch gezant rond en Karla Sondaer liet de weduwe Brouwer bedrijvig en Hollands over de planken trippelen. Bijzondere lof verdienen de uitmuntend ingestudeerde koren, die een groot aandeel hadden in de levendige beweeglijkheid van de opvoering.
Paul Pella liet het orkest een vaak verrassend licht klinkende partij spelen, en zijn regie had vele alleraardigste vondsten. Jammer was dat het a cappella sextet in de tweede acte onder onzuiverheid te lijden had. Gelukkig had men van de traditionele klompen afgezien, waardoor het vermaak nergens tot banale lol afgleed. Jan Rebel’s choreographie, waarin hijzelf en Johanna Zuiver de solo’s dansten, paste volledig in de lichte sfeer van het geheel.
Charles Roelofsz had in zijn costuums veel kleurigs gelegd, en zijn decors die fantasie aan eenvoud paarden, gaven door hun diepte uitstekende speelmogelijkheden. Werumeus Buning’s Nederlandse vertaling (èn bewerking) bleek zo zingbaar dat men vrijwel alles kon verstaan.
LEX VAN DELDEN