Categorieën
Het Parool

Nederlandse Opera voegt licht vermaak aan repertoire toe

Levendige opvoering van “Czaar Peter”

Dat Gustav Albert Lortzing voor zijn zangspel “Zar und Zimmermann” het gegeven gebruikte van het blijspel “Der Bürgermeister von Saardam, oder die beiden Peter”, – daarvan gaf de voorstelling waarmee de Nederlandse Opera gistermiddag een volle Amsterdamse Stadsschouwburg tot geestdrift bracht, de duidelijke bewijzen. Want deze onder de titel “Czaar Peter” ten tonele gevoerde en met bloemen bekroonde première, kwam het zwaartepunt zozeer op de grote comische rol van Burgemeester Van Bet van Zaandam te liggen, dat de afkomst van genoemd blijspel voortdurend merkbaar was.

Men kent het verhaal van Czaar Peter, keizer aller Russen, die als timmerman op een Zaanse werf werkzaam, tot velerlei complicaties aanleiding geeft. Het is een spel der vergissingen waarin een andere Peter lange tijd voor de Russische keizer wordt gehouden, tot de echte Czaar zich bekendmaakt en voor een feestelijk slot zorgt.

Men moet hier vooral geen diepzinnige kunst zoeken. Eerder kan men deze “comische opera” beschouwen als een wat burgerlijk, gezellig, operette-achtig zangspel, waarin de nadruk op het vermaak valt. De verdiensten er van zijn in de eerste plaats de prettige, aangename, soms voortreffelijk geschreven melodieën. Maar daarnaast geeft deze “Spieloper” talloze zo uitstekende scenische mogelijkheden, dat het geheel – mits doeltreffend bewerkt – ook nu nog alleszins speelbaar is.

Van die, vooral humoristische, scenische mogelijkheden was men kennelijk uitgegaan, getuige bijvoorbeeld het feit dat burgemeester Van Bet zijn humoristisch-verwaten gestalte voortdurend in het middelpunt der actie kon plaatsen: een kostelijke rol van Gerard Groot wiens eerste aria (eigenlijk meer lied dan aria) al dadelijk de juiste, lichte, toon vond.

De titelrol kreeg van Theo Baylé – behalve zijn prachtige bariton – veel overtuiging mee, en met het bekende lied “Als kind reeds speelde ik met scepter en kroon” oogstte hij een open doekje. Ondanks het feit dat de regie hem hier vaak wat lege, pathetische gebaren liet maken.

Chris Scheffer speelde de “andere” Peter met overgave en Marjo Ingen Soet (Marie) viel hem na drie bedrijven bijzonder bekoorlijk zingen en acteren tot beider opluchting in de armen. Van de Engelse en Franse gezanten hadden Henk Angenent en Johan van der Zalm uiterst diplomatieke figuren gemaakt.

Jan duiveman stapte passend nors als Russisch gezant rond en Karla Sondaer liet de weduwe Brouwer bedrijvig en Hollands over de planken trippelen. Bijzondere lof verdienen de uitmuntend ingestudeerde koren, die een groot aandeel hadden in de levendige beweeglijkheid van de opvoering.

Paul Pella liet het orkest een vaak verrassend licht klinkende partij spelen, en zijn regie had vele alleraardigste vondsten. Jammer was dat het a cappella sextet in de tweede acte onder onzuiverheid te lijden had. Gelukkig had men van de traditionele klompen afgezien, waardoor het vermaak nergens tot banale lol afgleed. Jan Rebel’s choreographie, waarin hijzelf en Johanna Zuiver de solo’s dansten, paste volledig in de lichte sfeer van het geheel.

Charles Roelofsz had in zijn costuums veel kleurigs gelegd, en zijn decors die fantasie aan eenvoud paarden, gaven door hun diepte uitstekende speelmogelijkheden. Werumeus Buning’s Nederlandse vertaling (èn bewerking) bleek zo zingbaar dat men vrijwel alles kon verstaan.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

K.R.O. Viert 25-jarig bestaan

Van Hemel’s opera “Viviane” beleefde première in studio

Eersteling op muziekdramatisch gebied

Dit is de tijd der omroepjubilea: nauwelijks een week nadat de VARA haar 25-jarig bestaan met een feestconcert had opgeluisterd, liet de KRO gisteravond in zijn studio horen, waarmee deze omroepvereniging haar kwart eeuw leven wil herdenken. Men gaf voor genodigden de première van Oscar van Hemel’s in opdracht van de jubilaris gecomponeerde opera “Viviane”, op een libretto van Louis Lutz.

Een juiste indruk van deze eersteling van Van Hemel op muziekdramatisch terrein kon men jammer genoeg moeilijk krijgen, want in de eerste plaats was het een uitvoering in concertvorm, zodat het toneelbeeld achterwege bleef. En in de tweede plaats gebruikte men deze gelegenheid om opnamen te maken, waardoor de solisten zó waren opgesteld dat hun stemmen door de microfoon wel duidelijk zullen overkomen, maar in deze situatie vaak onhoorbaar werden. Op 19 November zal de KRO het resultaat uitzenden.

Het libretto verhaalt in een soms nogal opgeschroefde taal van een soldaat die zijn geliefde heeft verlaten om te dingen naar de hand van Viviane, een bijzonder ontoegankelijke prinses die haar aanbidders de eis stelt drie vrijwel onmogelijke taken naar behoren te vervullen. Via het opsporen van een magische ring, het bezoek aan een spookkasteel en het aan het lachen brengen van Viviane, die voordien niet tot een dergelijke activiteit in staat was, wordt de soldaat met zijn vroegere geliefde verenigd.

Bizar verhaal

Ziedaar een nogal bizar verhaal dat meer heeft van een kindersprookje dan van een opera-gegeven. Er zit ook te weinig dramatische lijn in en biedt eigenlijk meer kansen voor een scenische handeling, voor een “show” van in de eerste plaats visuele beelden dan voor een muzikaal gebeuren als een opera.

Van Hemel zal dit bezwaar wel hebben onderkend, want zijn muziek is er op gericht scène voor scène een afzonderlijke, vooral realistische gestalte te geven. Een psychologisch of zelfs maar dramatisch verband werd op die wijze natuurlijk niet bereikt.

Het was zijn opdracht een goed in het gehoor liggende partituur te componeren en wat men er ook van mag zeggen, aan deze eis voldeed hij stellig. Vaak te duidelijk, zodat men over het algemeen eerder met een laat-romantische, in R. Strauss, Berlioz en Weber gedrenkte muzikale atmosfeer wordt geconfronteerd dan met een hedendaagse.

Zelfs een Nederlands folkloristisch element meende ik af en toe in deze muziek waar te nemen, en op die ogenblikken kon het gevaar van sentimentaliteit en banaliteit niet geheel worden vermeden. Toch, ondanks de genoemde bezwaren welke dus voor een deel niet aan de componist te wijten zijn, moet men respect hebben voor de technische beheersing, die Van Hemel voortdurend demonstreert.

Het instrumentale gedeelte klonk voortreffelijk, en wat men van de zangstemmen kon horen, leek uitstekend gerealiseerd. Vindingrijkheid en gevoel voor de dramatiek der situaties bleken in duidelijke mate aanwezig en slechts één onhandigheid was er begaan: het is bepaald verwarrend vijf rollen aan baritons toe te vertrouwen.

Onder de inspirerende leiding van de componist zongen Corrie Bijster, Annie Hermes, Albert in der Maur, Léon Combé, Anton Eldering, Frans van de Ven, Jan Rietvelt en Jan Keizer de solopartijen. Omroepkoor en Omroeporkest leverden eveneens goede prestaties, en het succes was groot. Vooral voor de componist die een krans van rode anjers kreeg in de vorm van een V: de V van Viviane. Ook de andere medewerkenden ontvingen bloemen.

Tot de aanwezigen behoorden dr. Vroom van het departement van O., K. en W., de burgemeester van Hilversum en het bestuur van de KRO, dat ongetwijfeld hulde verdient voor het feit dat het met een opdracht aan een Nederlandse componist zijn 25-jarig bestaan wenste te vieren.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Amsterdam krijgt Ravel-feest

(Van onze muziekredacteur)
Tussen 12 en 19 November zal het Amsterdams concertleven in het teken staan van Ravel: zoals reeds gemeld geeft het Concertgebouw een Ravel-feest, waarvan de baten bestemd zijn voor de “Fondation Maurice Ravel”, een Franse stichting die o.a. in het plaatsje Montfort-l’Amaury het huis wil kopen waar Ravel van 1921 tot 1937 heeft gewoond en gewerkt. Het interieur er van is nog geheel zoals tijdens het leven van de componist en men wil er een monument van maken. Dat alles omdat Ravel 75 jaar geleden is geboren.

In drie concerten geeft men een overzicht over Ravel’s werk, en de Nederlandse Opera brengt zijn eenacter “L’heure Espagnole” op 12 November in de Stadsschouwburg ten tonele. Op 13 November treden voor de “Concertgebouw-vrienden” in de Kleine Zaal mevrouw Hélène Jourdan-Morhange (een vriendin van de componist) op, die herinneringen aan Ravel zal ophalen, Bodi Rapp (zang) en Jacques Février (piano).

Op de abonnementsconcerten van 15 en 16 November dirigeert Jean Fournet o.a. de Pavane en de Rapsodie Espagnole. Solisten zijn Suzanne Danco die Shéhérazade zingt, en Nicole Henriot die het pianoconcert speelt.

De hoofdschotel wordt gevormd door een galaconcert op 17 November in de Kleine Zaal, waar Bodi Rapp (zang), Phia Berghout (harp), het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap, het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel en het Concertgebouw Trio belangeloos meewerken aan uitvoeringen van kamermuziek. Jacques Février en Felix de Nobel spelen dan o.a. “Ma Mère l’Oye” in de oorspronkelijke versie voor piano-vierhandig.

Tot slot dirigeert Fournet op het abonnementsconcert van 19 November de Boléro, La Valse en Le Tombeau de Couperin; Janine Andrade (viool) speelt de Tzigane en Jan Odé het pianoconcert voor de linkerhand.

Categorieën
Het Parool

Veertig jaar dirigent

Tallozen kwamen Albert van Raalte de hand drukken

(Van onze muziekredacteur)
Wie veertig jaren dirigent is geweest, heeft zo het een en ander meegemaakt en bezit vele vrienden en vereerders. Albert van Raalte kan er van meepraten. Gistermiddag heeft men hem gehuldigd tijdens een drukbezochte receptie in het Internationaal Cultureel Centrum te Amsterdam en zij die de jubilaris en diens vrouw de hand wensten te drukken, waren vrijwel ontelbaar.

Nadat de jubilaris en zijn echtgenote (de vroeger bekende operazangeres mevrouw Horneman) onder de opgewekte klanken van Rosa Spier’s radio-ensemble “La Rosarpa” waren binnengetreden, haalde een zestal sprekers herinneringen op, wees op de vele grote verdiensten van Van Raalte als dirigent aan de vroegere operagezelschappen en aan de radio. Daar was om te beginnen de heer E. J. Abrahams, oud-wethouder van Amsterdam, die als voorzitter van het uitvoerend huldigingscomité treffende dingen zei. Zo las hij een brief voor van iemand uit Texel, die Van Raalte dankte voor het feit dat zijn radioconcerten het isolement op Texel hadden verlicht.

Dan was er een telegram vol dank “van 76 Jordaners” en had Alexandre Tansman een compositie gestuurd, speciaal voor deze gelegenheid aan de jubilaris opgedragen. Een album met handtekeningen van vereerders werd vervolgens overhandigd. De heer Th. v. d. Horst, secretaris van de Bond van ex-politieke gevangenen, haalde herinneringen uit de oorlogsjaren op, de violist Herman Leijdensdorff sprak als musicus Van Raalte toe en prof. dr. J. B. Kors O.P. deed als voorzitter van het bestuur der Ned. Radio Unie zijn vriendelijke woorden van een vaas vergezeld gaan.

Van Raalte’s dankwoord was kort maar des te treffender. Omdat het op bewogen wijze uiting gaf aan zijn hartstochtelijke liefde voor de muziek.

In de drukte van de receptie zal velen zijn ontgaan, dat daarna nog iemand zich verstaanbaar trachtte te maken: Willem Korff, de 75-jarige, krasse trompettist, die nog in de jaren 1916-’18 onder Van Raalte’s leiding in het orkest van de Nederlandse Opera-Koopman heeft meegespeeld. Hij bood de jubilaris een foto uit die jaren aan. Een treffend gebaar.

Het spreekt wel vanzelf dat er tallozen uit de kunstwereld aanwezig waren: Willem Andriessen, Henriëtte Bosmans, Paul Pella, dr. Rudolf Mengelberg, dr. Paul Cronheim, om maar enkelen te noemen. Wethouder De Roos vertegenwoordigde de gemeente Amsterdam.

Categorieën
Het Parool

Gluck’s opera “Orfeo” op de gramofoonplaat

Kathleen Ferrier in de titelrol

HET gebeurt zelden dat gramofoonmaatschappijen er toe overgaan volledige opera’s op de plaat vast te leggen; en mochten ze dit fiere besluit nemen dan was er in negen en negentig van de honderd gevallen sprake van een geliefd exemplaar uit het repertoire, om een voorbeeld te geven: “Faust” of “Paljas”. Met des te meer verrassing (èn goedkeuring) begroet men de opname die Decca onlangs uitbracht van Gluck’s opera “Orfeo”. En al is hier dan wel geen volledige reproductie het resultaat geweest, met een gecomprimeerde weergave op 14 plaatkanten kan men toch ruimschoots een gefundeerd oordeel vellen over de betekenis van deze muziek. Veertien plaatzijden, besteed aan een niet zo heel erg bekende opera, – dat getuigt van initiatief en bereidheid risico van financiële tegenvallers te durven dragen.

Sinds vorig jaar, toen de Nederlandse Opera de “Orfeo” in het Holland Festival ten tonele voerde met Kathleen Ferrier in de titelrol – en het plan bestaat in de toekomst weer voorstellingen er van te geven – kent men deze op het Griekse verhaal gebaseerde opera. De geschiedenis heeft Gluck enige ongelukkige veranderingen laten ondergaan en met name het optreden van Amor, die na Eurydice’s “tweede” dood voor een feestelijk slot zorgt, is dramatisch bepaald ridicuul. Toch bevat het werk fragmenten van ongehoorde schoonheid die vooral muzikaal indruk maken door de nobele expressie en sereniteit van sfeer: dit is het duidelijkste het geval in de tweede acte waar Orfeo de Elyzeese Velden betreedt.

Hij wie dit alles nog niet voldoende mocht zijn, bedenke dat de uitvoering boven elke lof verheven is en dat alleen daarom al het bezit van deze unieke opname de moeite waard is. Hoe kon het ook anders? Kathleen Ferrier immers gaf aan de titelrol haar onovertrefbare vocale capaciteiten en een aangrijpende menselijkheid mee, en dat betekende een vertolking, die geen ogenblik ook maar iets te wensen overlaat.

Eurydice en Amor waren bij Anne Ayars en Zoë Vlachopoulos in uitnemende handen. Maar wat verrassender is: de moeilijke instrumentale partij werd ideaal gespeeld door het Southern Philharmonic Orchestra onder leiding van Fritz Stiedry die hier vrijwel geheel onbekend is en met deze uitvoering bewees met een orkest te kunnen omgaan en een maximale dosis goede smaak te bezitten. Het Glyndebourne Festival Koor leverde ten slotte een alleszins passende bijdrage (Decca AK 1656-62, f 6.50 per plaat).

Bach-cantate

Van niet minder belang is de vlekkeloze opname die Columbia wijdde aan cantate nr. 82 van Bach, getiteld “Ich habe genug” en gecomponeerd voor Maria-Lichtmis. Evenals in vele andere werken geeft Bach hier blijk van een voor zijn tijd kenmerkende berusting in en zelfs verlangen naar de dood. Van de drie aria’s die in deze cantate voorkomen valt het zwaartepunt op de middelste “Schlummert ein, ihr matten Augen; fallet sanft und selig zu!”: een indrukwekkende, devote en van een oneindige gemoedsrust getuigende muziek die tot het schoonste uit Bach’s gehele oeuvre behoort. De bariton Hans Hotter zong haar met prachtige stem en volledige overgave, hetgeen trouwens ook voor de openingsaria “Ich habe genug” en de opgewekte, aartslastige slotaria “Ich freue mich auf meinen Tod” (een echte finale!) geldt. Anthony Bernard en het Philharmonia Orkest zorgden voor een volmaakte orkestpartij (Columbia, LX 8719-21, f 6.50 per plaat).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Gramofoonplaten

Thans ook liederen en koorwerken

DE liedkunst schijnt het stiefkind te zijn van de gramofoonindustrie: het is tenminste een niet te miskennen feit dat slechts bij hoge uitzondering een opname verschijnt van een lied. Datzelfde geldt trouwens ook voor de koorzang. Of Decca deze toestand als onaanvaardbaar beschouwt, weet ik niet; in ieder geval heeft deze maatschappij onlangs aan beide genoemde gebieden een plaat gewijd.

De bariton Heinrich Schlusnus zong met prachtig geluid en treffende expressie twee van Schumann’s overtuigendste liederen, beide kenmerkende specimina van romantische kunst: de romance “Flutenreicher Ebro” en “Der Hidalgo”. Sebastian Peschkó zorgde voor een volmaakte begeleiding en Decca voor een uitnemende reproductie (X 313, f 6.50).

Ook de koorzang kwam uitstekend voor de dag. Hij werd vertegenwoordigd door een Nederlands mannenkoor: de Maastreechter Staar, die o.l.v. Martin Koekelkoren een evenwichtig, sonoor geluid liet horen in het Russische volkslied “De twaalf Rovers” (met een goede baritonsolo van Jo Bannier) en Burleigh’s wat sentimentele bewerking van de negro-spiritual “Deep River”. Het is een uitmuntend staal geworden van het best, dat ons land op dit terrein presteert. Alleen: gaarne een volgende maal een oorspronkelijker gekozen, althans beter repertoire waarin ook aandacht wordt besteed aan hedendaagse Nederlandse werken! Men mag deze opname – hoop ik – toch wel als een begin zien? (XP 6042, f 5.10).

Nóg meer zang: Rina Gigli bleek ongeveer alles van haar beroemde vader Beniamino te hebben geleerd: in de His Master’s Voice-plaat van Grieg’s “Solveig’s Lied” en Reger’s “Maria-wiegelied” kan men haar prachtige sopraan bewonderen, haar schitterende techniek, die alle geraffineerde vocale trucjes kan hanteren, en ook het gebrek aan smaak, dat haar vader in gelijke mate bezit. (HMV, DB 6931, f 6.50). Het Royal Opera House Orkest van Covent Garden o.l.v. Hugo Rignold begeleidde haar.

Een prachtige opname bracht Columbia in de handel van de sopraan Irmgard Seefried, die het recitatief en de aria “Nun beut die Flur” uit Haydn’s “Die Schöpfung” volmaakt zong, op gelijk niveau begeleid door Josef Krips en het Weens Philharmonisch Orkest. (LX 1011, f 6.50).

Wie nog meer van Haydn wil horen, heeft – dank zij Decca – nu de gelegenheid zijn Londense symphonie in D (nr. 104) te draaien. Op en top de Oostenrijkse folklorist Haydn, in een onverbeterlijke, al even Oostenrijkse uitvoering door Josef Krips met het Londens Philharmonisch Orkest, dat de Weense charme alle mogelijke nuances en doorzichtigheid meegaf. (AX 287-89, f 6.50 per plaat).

Mozart en Schubert

Eén van de hoogtepunten uit Mozart’s werk is de Symphonie Concertante voor viool, altviool en orkest: een muziek die Mozart’s rijkdom aan invallen op afdoende wijze demonstreert. Albert Sammons (viool), Lionel Tertis (alt) en het Londens Philharmonisch Orkest onder Sir Hamilton Harty hebben er veel zorg aan besteed, maar dat moet reeds lang geleden gebeurd zijn, want zowel het spel als de opnametechniek zijn sterk verouderd. (Columbia DX 8041-44, f 5.10 per plaat).

Al even Oostenrijks, en lyrisch als weinig andere muziek, is Schubert’s Vijfde Symphonie: een ideaal werk met een volmaakt evenwicht tussen inhoud en vorm, tussen geest en materie. Beecham bezit een duidelijke affiniteit tot de romantische, vloeiende melodiek van deze compositie en hij liet het Londens Philharmonisch Orkest dan ook een levende, in alle opzichten “echte” Schubert spelen. (Columbia, LX 8424-28, f 6.50 per plaat).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Conclusies van Holland Festival

Hoopvolle verwachtingen gingen grotendeels in vervulling

(Van onze muziekredacteur)
Wat een maand geleden nog slechts hoopvolle verwachtingen schenen te zijn, is inderdaad werkelijkheid gebleken. Nu het Holland Festival ten einde is, kan men dat zonder overdrijving vaststellen.

Vóór die maand culturele manifestaties begonnen, concludeerden wij uit de op schrift gestelde programma’s dat het Festival-bestuur dit jaar op de goede weg was. Wij juichten het toe, dat er een geraamte was gevonden, een basis waarop men de rest kon bouwen. Die grondslag droeg de naam Bach en als wij die naam noemen, komen als vanzelf al die ensembles in de gedachte, die onvergetelijke bijdragen leverden aan dit Bachjaar: het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel, de Nederlandse Bachvereniging, het Festival Kamerorkest o.l.v. Szymon Goldberg, en Alma Musica, dat met de uitvoering van “Das musikalische Opfer” het Festival een van de bijzondere facetten verleende.

Dat deed ook het A’dams Kamermuziek Gezelschap, vooral met Schönberg’s “Verklärte Nacht” en Ravel’s “Introductie en Allegro”. Een zeer karakteristiek visitekaartje gaf De Nobel’s Kamerkoor af door Dallapiccola’s “Zangen van de Gevangenschap” uit te voeren op een avond, die verder uitsluitend Nederlandse werken bracht!

De noviteit van dit jaar – een serie ochtendconcerten – had een zo duidelijk succes, dat herhaling in volgende jaren stellig aanbeveling verdient. Van de orkest concerten bleken niet in de eerste plaats de première’s van belang, maar eerder de vertolking van werken welke in het normale seizoen nauwelijks aan bod komen: Berlioz’ “Romeo en Julia” onder Monteux, Beethoven’s “Missa Solemnis” onder Schuricht en Mahler’s Tweede Symphonie onder Bernstein. Een vingerwijzing voor de toekomst?

Hoe men ook over de artistieke waarde van “Oberon” en “Philomela” moge denken, toch was de opvoering er van door de Ned. Opera stellig juist. “Oberon” vond zijn motivering in het feit, dat dit werk vrijwel nergens ten tonele wordt gebracht, en “Philomela” wel, de omstandigheid dat er eindelijk een Nederlandse opera voor opvoering geschikt was, lijkt voldoende om het uitbrengen er van te rechtvaardigen.

Over het ballet kan ik kort zijn: Rosario en Antonio en het Monte Carlo Ballet lieten over het algemeen indrukken achter die elk festival waardig zijn. Voor toneel geldt dat in gelijke mate; het leeuwendeel namen de Old en Young Vic voor hun rekening en ook het Nederlandse toneel (Comedia) kreeg zijn kans met “Elckerlyc”.

Suggesties

Het hoofdstuk film – minder goed verzorgd dan vorig jaar – behoeft in den vervolge grondiger voorbereiding.

En dan was er voor het eerst plaats ingeruimd aan de koorzang: Scheveningen hoorde enkele mannenkoren en Die Haghe Sanghers zongen Diepenbrock’s “Missa in Die Festo”. Toch, cultureel ligt hier een uit te breiden taak voor het Holland Festival. De dilettantenkoorzang is van zo integrerend belang voor onze cultuur, dat er stellig meer aandacht aan besteed dient te worden. Het lijkt mij bijvoorbeeld nodig, volgend jaar een of meer concerten te wijden aan Nederlandse kerkmuziek.

Een ander programmapunt dat veel aantrekkelijks kan bieden ligt op het terrein der harmoniemuziek. Nederland bezit enkele voortreffelijke harmonie-orkesten en met name de gemeente Amsterdam heeft de laatste jaren getracht het repertoire er voor te verbeteren door opdrachten te verstrekken. De resultaten van die opdrachten zou men (spoedig) willen horen. Het Holland Festival zou dat beter dan wie ook kunnen bewerken door het organiseren van openluchtconcerten met een gemengd programma: een harmonie zou de boven bedoelde composities kunnen uitvoeren, in hetzelfde concert zouden een aantal mannenkoren wereldlijke Nederlandse werken kunnen zingen. Het geheel is karakteristiek voor ons land, onderscheidt zich van het alledaagse en betekent bovendien een uitstekende propaganda voor de goede Nederlandse muziek.

Eén opmerking moet mij ten slotte nog van het hart: hoezeer ik mij ook in grote trekken kan verenigen met het afgelopen Festival, met sommige details kan ik het niet eens zijn. Die bezwaren gelden voornamelijk de samenstelling van de programma’s der orkestconcerten. Ik neem aan, dat hier gebrek aan repetitietijd een rol heeft gespeeld. Toch kan deze omstandigheid het programma dat Furtwängler dirigeerde evenmin aanvaardbaar maken als dat van Charles Münch: beide bezaten niets dat ze van het alledaagse onderscheidde.

Mocht men er in slagen deze zwakke punten in de toekomst weg te nemen en daarvoor in de plaats meer Nederlandse muziek te doen uitvoeren, dan kan men verzekerd zijn van een Holland Festival dat zich een eigen, waardevolle plaats heeft veroverd naast andere Europese culturele manifestaties van naam. Dat dit in enkele jaren reeds tot stand is gebracht, bewijst de aanwezigheid van inzicht en doorzettingsvermogen bij de organisatoren.

Categorieën
Het Parool

Componist Luigi Dallapiccola: “Zangen van de Gevangenschap” waren antwoord op Italiaanse rassenwetten

(Van onze muziekredacteur)
BRUSSEL, 29 Juni. – “De “Canti di Prigionia” (Zangen van de Gevangenschap), die uw publiek op 4 Juli tijdens het Holland Festival in de Amsterdamse Bachzaal door Felix de Nobel’s Kamerkoor zal horen uitvoeren, componeerde ik, ja wanneer? Het idee ontstond op 1 September 1938, toen de rassenwetten in Italië van kracht werden.” Dat vertelt mij de Italiaanse componist Luigi Dallapiccola, die zijn werk op 3 Juli zelf komt inleiden, des morgens in de kleine Concertgebouwzaal. “Toen, in 1938, besloot ik onmiddellijk op mijn manier, met mijn middelen die wetten te gaan bestrijden”. Het resultaat waren de “Canti di Prigionia” en mijn opera “De Gevangene”, die in Mei jl. haar première in Florence beleefde. Die opera is in 1948 voltooid, waaruit blijkt, dat de mentaliteit waarin ik leefde, tien jaren is blijven bestaan.”

“Beide werken,” zegt Dallapiccola, “willen de verschrikking van de onderdrukking en vervolging der laatste jaren uitdrukken, maar in de “Canti” is nog enige hoop op verlossing aanwezig, in de opera niet. Het zijn drie zangen: achtereenvolgens Adagio, Allegro en Adagio, die resp. 10, 5 en 10 minuten duren.

De teksten? Die zijn in het niet-klassieke Latijn uit verschillende tijden. De eerste zang is een gebed van Maria Stuart, dat zij enige tijd voor haar dood in de gevangenis schreef. De tweede is op een tekst van Boëtius, een filosoof uit de 6de eeuw, en de derde is eveneens een in de gevangenis geschreven gebed, de laatste woorden van Savonarola: een gebed dat onvoltooid was, toen hij 23 Mei 1498 werd opgehangen. Die dag wordt elk jaar in Florence herdacht.

De strekking is niet sociaal, maar vóór alles menselijk. Dat kan, ondanks het twaalftoonsysteem, dat ik wel degelijk toepas, hoewel niet consequent. De première vond in 1941 in Rome plaats en daarna is het werk internationaal eigenlijk pas in 1946 ontdekt, toen de I.S.C.M. het op haar festival in Londen deed uitvoeren. De Nobel heeft het in 1948 reeds voor de Nederlandse radio laten zingen én spelen. Vooral dit laatste mag niet worden vergeten, want het instrumentale apparaat is zeer belangrijk. Behalve 2 piano’s en 2 harpen,” zegt Dallapiccola, “gebruik ik xylofoon, vibrafoon, 6 pauken, 10 klokken en 3 gongs.”

Categorieën
Het Parool

Aix-en-Provence krijgt in Juli zijn derde muziekfestival

Daarvóór heeft I.S.C.M. in Brussel haar feest

(Van onze muziekredacteur)
Nu het Europese culturele leven moedig de stroom van muziekfestivals over zich laat komen, lijkt het dienstig de aandacht te vestigen op enkele van deze manifestaties die tot nu toe zó weinig bekend werden dat ze eigenlijk in de schaduw staan van haar grote broers. Die sinds lange of korte tijd bekende festivals spelen zich af in Salzburg – de Festspiele – en in Edinburg – Festival of Music and Drama.

Veel minder bekend (hoewel reeds 24 jaren bestaand) is het muziekfeest der International Society for Contemporary Music, dat telkenjare in een andere plaats wordt gehouden. Dit keer is Brussel aan de beurt, waar van 23 tot 30 Juni een uitgebreide reeks nieuwe composities ten gehore wordt gebracht. Twee Nederlandse werken zijn er bij: het pianoconcert van Flothuis en het fluitconcert van Henkemans. Met nieuwsgierigheid zien wij de oogst aan belangwekkende compositieproeven tegemoet. Afwachten maar….

Bijzondere aandacht verdient ook het Internationale Muziekfestival te Aix-en-Provence in Zuid-Frankrijk, dat van 15 Juli tot 4 Augustus plaats vindt. Het is pas de derde keer, dat hier een festivalprogramma wordt gehouden, maar als de voortekenen niet bedriegen mag men verwachten, dat Aix binnen afzienbare tijd tot de lijst van gerenommeerde cultuurfeesten wordt toegelaten.

Dat is aan twee omstandigheden toe te schrijven: ten eerste blijkt men reeds nu een duidelijke programmapolitiek te voeren, die het geheel een zeer eigen, Frans, cachet verleent. En ten tweede is er het historische milieu, de bij uitstek geschikte omgeving om deze manifestatie tot een zich van andere onderscheidend gebeuren te maken. Als centraal punt voor de concerten en opera-uitvoeringen heeft men nl. de binnenplaats gekozen van het oude aartsbisschoppelijke paleis. Daar, in de openlucht dus – zal men ‘s avonds opera’s van Mozart horen en zien: “Così fan Tutte” en “Don Giovanni”. Op diezelfde plaats geeft men de orkestconcerten, die om verschillende redenen belangstelling verdienen.

Het Conservatoire Orkest uit Parijs wijdt er b.v. een concert aan Vivaldi, dat fragmenten brengt van een onuitgegeven opera. Monteverdi’s “Orfeo” wordt er uitgevoerd, het orkest van de Franse radio zal onder Charles Munch voor het eerst in Europa Poulenc’s pianoconcert tot klinken brengen, met de componist aan de vleugel, en eveneens voor de eerste maal Messiaen’s Turangalîla-symphonie uitvoeren o.l.v. Roger Desormière.

Nadia Boulanger dirigeert “vergeten muziek” van Haydn, Bach, Rameau, Graun en Purcell, aan Mozart wordt een heel concert gewijd, en twee beroemde koren komen er zingen: het koor van de kathedraal van Straatsburg en dat van de Sint Cecilia in Rome. Wie de programma’s oplettend doorleest, zal tot de conclusie komen, dat verreweg het grootste deel der uitgevoerde muziek van Franse componisten is: Milhaud, Ravel, Roussel, Debussy en Auric treft men er enkele keren op aan. Bovendien zijn de executanten voor het overgrote deel Fransen. Enkele namen? Suzanne Danco, Simoneau, Yvonne Loriod, de grandioze pleitbezorgster van Messiaen’s pianomuziek, en Monique Haas, om slechts enkele namen te noemen.

Waarom men twee opera’s van Mozart geeft? Vorig jaar is tijdens een congres door een aantal bekende musici en musicologen komen vast te staan dat juist Mozart alle kenmerken heeft van de typische Middellandse Zee-muziek. Dat Aix door zijn architectuur en zijn vele fonteinen een aan Salzburg verwant milieu bezit verklaart nóg duidelijker de voorkeur voor Mozart.

Categorieën
Het Parool

Amsterdam huldigde Pierre Monteux uitbundig na de “Oberon”

Van officier tot commandeur in orde van Oranje Nassau

Het geestdriftige applaus, dat gisteravond in de volle Amsterdamse Stadsschouwburg opklonk aan het eind van de première door de Nederlandse Opera van Weber’s “Oberon”, groeide tot een niet te stuiten orkaan van wilde toejuichingen, toen Pierre Monteux het toneel betrad. Terecht, want hij was het, die deze feestelijke opvoering in het Holland Festival met zijn grote persoonlijkheid doorstraalde en er de werkelijke ziel van was.

Die stormachtige bijvalsbetuigingen werden nóg nadrukkelijker, toen fleurige lampions boven het toneel naar beneden daalden, waarin een schild was opgehangen met het cijfer 75: de huldiging van Monteux t.g.v. zijn vijfenzeventigste verjaardag nam een aanvang. De Franse, Nederlandse en Amerikaanse vlaggen, aangebracht boven dat getal 75, waren een duidelijk symbool voor wie de levensgeschiedenis van deze dirigent ook maar enigermate kennen. En wie kent die niet?

In deze toepasselijke entourage sprak mr. H. J. Reinink Monteux toe en toen hij hem meedeelde, dat de Koningin hem benoemde tot Commandeur in de orde van Oranje-Nassau (waarin hij reeds officier was), begonnen de toejuichingen met hernieuwde onstuimigheid. Monteux gewaagde – zichtbaar ontroerd – van zijn liefde voor Nederland en daarmee was een eind gekomen aan deze uitbundige avond.

En de voorstelling zelf? Wel, de geschiedenis heeft tot nu toe bewezen, dat de “Oberon” “het niet doet”, zoals dat heet. Ik kan dat alleszins begrijpen, maar na het succes, dat het werk gisteren bij het publiek oogstte, voel ik toch enige twijfel opkomen. De toekomst zal leren of het in Nederland wél repertoire kan houden.

De inhoud te vertellen, is een even omvangrijke als nutteloze bezigheid. Want heel dit onwaarschijnlijke verhaal van ridderlijke liefde, sprookjesachtige wonderen en namaak-onweer is niet veel meer dan een weinig samenhangende aaneenschakeling van vaak muzikaal geslaagde en even vaak dramatische, ridicuul-onhandige taferelen. Het theater-element is er bepaald zwak in vertegenwoordigd, maar de schaarse scènes, die indruk maken, zijn dan ook van een zeer bijzondere muzikale overtuigingskracht.

Het slot van de eerste akte is bijvoorbeeld grandioos en het koor aan het eind van de tweede staat stellig op gelijke hoogte.

Van de solisten waren het vooral Gré Brouwenstijn en Frans Vroons, die prachtige prestaties leverden, ondanks het feit dat hun partijen eerder instrumentaal dan vocaal zijn geschreven. Direct hierna noem ik Anna Pollak (van Sadler’s Wells uit Londen) en Jos Burcksen: zij acteerden uitmuntend en hun zangcapacitetien bleken niet gering. Gré Landzaat was – hoe ongeschoold haar stem ook moge zijn – een alleraardigste Puck en slechts Jan van Mantgem als Oberon leek mij niet tegen zijn taak opgewassen.

De choreografie van Janine Charrat muntte uit door fantasie en levendigheid, al dient te worden opgemerkt, dat het ballet haar ideeën nog weinig nauwkeurig realiseerde. Miep Vleugels danste haar soli uiterst beheerst. Van der Vies had de ondankbare taak uit de zwakke dramatiek een aanvaardbaar geheel te ontwerpen. Hij kon bij voorbaat slechts in enkele scènes slagen, maar die waren dan ook vol kostelijke vondsten. Hordijk heeft met zijn décors een toneelbeeld geschapen, dat weinig ruimte bood voor overzichtelijke groepsopstellingen. Over de picturale kwaliteiten er van schrijft onze redacteur beeldende kunsten.

Het orkest klonk onder Monteux’ dwingende persoonlijkheid als een verrassend nieuw en homogeen ensemble en enkele kleine onnauwkeurigheden zullen in de toekomst stellig verdwijnen.

Na afloop werd het feest in het American Hotel voortgezet: opnieuw werd Monteux gehuldigd en vele genodigden waren aanwezig toen mr. Reinink de nieuwe commandeur toesprak met een bijzonder geestig speechje. Hij werd daarin gevolgd door burgemaaster d’Ailly, die mevrouw Monteux bloemen aanbood.

Mr. J. W. de Jong Schouwenburg sprak namens het Concertgebouw vriendelijke woorden, de Wagnervereniging liet zich vertegenwoordigen en dr. Paul Cronheim (van de Ned. Opera) was de laatste spreker. Ook wethouder De Roos was aanwezig.

LEX VAN DELDEN