Categorieën
Het Parool

Kunstenaars, geen zakenlieden

Het Concertgebouw en zijn leiding

(Van onze muziekredacteur)
Nu de onlangs door de gemeente Amsterdam genomen maatregel om de subsidie aan de N.V. Het Concertgebouw voorlopig in te houden, deze instelling in het middelpunt der belangstelling heeft geplaatst, willen wij op de organisatie en het bestuur van dit lichaam enig licht laten vallen. Men diene in het oog te houden, dat het hier om twee groeperingen gaat: ten eerste de N.V. Het Concertgebouw, die zowel een artistieke taak heeft als een commerciële (n.l. de exploitatie van het gebouw, die een belangrijk bedrag oplevert, ongeveer gelijk aan de gemeentelijke subsidie). Ten tweede is er dan de vereniging “Het Concertgebouworkest”, de overkoepelende organisatie van de orkestleden.

Aan het hoofd van de N.V. Het Concertgebouw staat een Raad van Bestuur, die is samengesteld uit een aantal zakenlieden, die op het gebied der muziek volslagen leek zijn. Zij mogen de muziek een nog zo warm hart toedragen, het feit blijft, dat zij niet voldoende verstand van deze materie bezitten om artistieke leiding te geven.

De beslissingen, die deze Raad van Bestuur neemt, worden uitgevoerd door een Dagelijks Bestuur. Dat Dagelijks Bestuur wordt uitgeoefend o.a. door de Secretaris van de Raad van Bestuur en de heer dr. Rudolf Mengelberg, die artistiek adviseur is.

Hoewel wij gaarne erkennen, dat commerciële belangen een gewichtige rol spelen, lijkt het ons toch buiten kijf, dat artistieke overwegingen van grotere importantie zijn. Daarom dan ook maken wij er bezwaar tegen, dat in dit Dagelijks Bestuur geen figuren zitting hebben, die getoond hebben in artistieke aangelegenheden formaat te bezitten. De enige figuur, op wie men van de zijde der N.V. “Het Concertgebouw” naar alle waarschijnlijkheid zal wijzen, is de heer dr. Rudolf Mengelberg.

Bij herhaling hebben wij laten blijken dat de heer Mengelberg naar onze stellige overtuiging niet de man is, die de capaciteiten bezit om als enige de factor “kunst” in het Dagelijks Bestuur te vertegenwoordigen. Een man, die geestelijk wortelt in reeds lang voorbije tijden – men leze zijn in dit opzicht onthullende boekje “Muziek, Spiegel des tijds” er op na -, een man, die het snobisme van beroemde gastdirigenten en even beroemde, buitenlandse solisten vurig bleek en blijkt te propageren, een man, die herhaaldelijk heeft getoond de Nederlandse scheppende toonkunst met minachting te bejegenen en haar verre ten achter te stellen bij de buitenlandse hedendaagse productie – in zulk een figuur kunnen wij, wat de kunst aangaat, geen vertrouwen hebben.

Reeds lang heeft men kunnen constateren, dat aan het orkest steeds zwaardere eisen worden gesteld.

Niet alleen worden de abonnementsconcerten van Woensdag des Donderdags herhaald, maar bovendien worden ook andere plaatsen bezocht als Den Haag en Haarlem. Daarbij komt nog de wisseling van dirigenten; steeds weer, men kan gerust zeggen: elke week onder een andere leiding te staan, is funest voor elk orkest. Met het steeds toenemende aantal concerten is bij de orkestleden de behoefte ontstaan aan medezeggenschap in de exploitatie. Een wens, die naar onze mening in alle opzichten gerechtvaardigd is.

Nu bestaat er in het Concertgebouw iets, dat men programmaraad noemt, en daarin hebben ook vertegenwoordigers van de vereniging “Het Concertgebouworkest” zitting. In theorie althans. De practijk leert, dat het orkest hierin slechts een geringe, adviserende stem heeft en van belangrijke zaken zelfs geheel onkundig wordt gelaten. Het is dan ook hiertegen, dat de orkestleden terecht bezwaar maken. Hun medezeggenschap dient geen schijnmedezeggenschap te zijn, maar een daadwerkelijke, en dan in de leiding. Het is ons bekend, dat het orkest zelf dit als principiële voorwaarde stelt en zijn verlangens in een welomlijnd rapport heeft kenbaar gemaakt aan de betreffende gemeentelijke instanties. Het niet tegemoet komen aan die verlangens zou een gezonde ontwikkeling van het Concertgebouw blijvend in de weg staan.

Ons voornaamste bezwaar richt zich echter tegen de wijze, waarop het artistieke beleid wordt gevoerd. Toen Willem Mengelberg aan het hoofd van het orkest kwam, was hij het – en niemand anders – die de artistieke leiding had. Laat men vooral niet vergeten, dat dit de bloeitijd van het Concertgebouworkest is geweest, een bloeitijd zowel om de kwaliteit van het orkestspel als om de samenstelling van het repertoire. En het is niet in de laatste plaats het repertoire van een dirigent en zijn orkest, dat de artistieke waarde van een concertinstelling bepaalt.

Eduard van Beinum kàn niet zelf zijn programma’s vaststellen, hij dient – voor een belangrijk deel althans – de artistieke bevelen af te wachten van dr. Rudolf Mengelberg. Dat is een onmogelijke toestand. Iedereen zal het duidelijk zijn, dat een dirigent “bewegingsvrijheid” moet worden gegeven. Dat is een van de dingen, die behoren tot het vertrouwen, dat men in hem stelt. Hij moet de vrijheid hebben zijn programma’s samen te stellen, voorstellen te doen aangaande te engageren solisten en gastdirigenten.

Er is nog meer. Ingewijden weten, dat de atmosfeer in de “hogere” regionen van het Concertgebouw verre van prettig is. De verhouding tussen de heer Van Beinum enerzijds en dr. R. Mengelberg en de Raad van Bestuur anderzijds is lang niet volmaakt. Een onthullend voorbeeld hiervan is wel het feit, dat géén van de heren bestuurders (ook niet de heer R. Mengelberg) op het Centraal Station aanwezig was, toen Van Beinum naar Londen vertrok. Op de laatste abonnementsconcerten, die Van Beinum dirigeerde, schitterden dezelfde heren door afwezigheid. Waarom?

Zij, die de programma’s van dit seizoen nauwlettend hebben gevolgd, zullen gemerkt hebben, dat Van Beinum op bijna alle concerten noviteiten bracht, waarvan een aanzienlijk deel van Nederlandse componisten. Hieruit sprak Van Beinum’s beleid; hij heeft ze vaak tegen de wil van de heer R. Mengelberg en de Raad van Bestuur uitgevoerd. Zelfs weigerde hij wel eens een werk te dirigeren, ondanks een door de heer Mengelberg gegeven opdracht. Dat heeft de verhoudingen vertroebeld.

De programma’s van dit seizoen bewijzen, dat Van Beinum doorvecht, dat hij zijn eigen inzichten begint dóór te voeren, en bovendien voet bij stuk houdt. De enige juiste oplossing zou zijn, dat men hem volledig zijn gang liet gaan, waar het artistieke kwesties betreft, liefst aan het hoofd van een soort directorium, waarin o.a. het orkest is vertegenwoordigd. Dat is een gezonde gang van zaken; zo is het overal in het buitenland, zo is het hier geweest, zo moet het hier weer worden, spoedig.

Wij hopen, dat de Commissie, die het artistieke en zakelijke beleid van het Concertgebouw onderzoekt, al deze feiten voor ogen staan. Het is echter jammer, dat in deze commissie twee leden uit…… de Raad van Bestuur der N.V. Het Concertgebouw zitting hebben! Wordt het hele onderzoek hierdoor niet zinloos?

Categorieën
Het Parool

Markewitsj repeteert met levendige plastiek

(Van onze muziekredacteur)
“Máma-máma, les enfants, de kinderen zijn het, die dat roepen bij hun spel op de Tuileries”, zegt Igor Markewitsj tot de houtblazers van het Concertgebouworkest, dat hij deze week onder zijn hoede heeft. “Klemtoon op de eerste má, messieurs”. Hij repeteert Moessorgski’s “Schilderijententoonstelling” en hij zingt slechts weinig voor.

Des te meer praat hij, veel verklaart hij, met levendige plastiek, waarbij zelfs zijn vingers een functie vervullen, als bij een expressieve danser. Hij dirigeert met merkwaardige, bijna bezwerende golfbewegingen, zijn armen wijd uitslaand. En voortdurend moet hij zijn afgezakte mouwen optrekken.

Dan, als een bepaalde passage beurtelings door de eerste en tweede trompet wordt gespeeld, tikt hij af. “Dit is een beruchte passage voor de trompet. Monsieur de eerste trompettist moet dit stuk alléén spelen, dus niet met zijn tweeën, dat zou twee verschillende sonoriteiten geven”. En als de trompettist tegensputtert: “Toe maar, courage, monsieur, u kunt het best”.

De trompet probeert het en het lukt. “Bravo, prachtig”, zegt Markewitsj en het hele orkest applaudisseert collegiaal.

“Nog één keer, kalm aan, ik volg u wel”, stelt hij de trompettist gerust, “en nu zó: Tjà-tjà-tjà-pém, op die pèm een accent”. Het is een van de weinige fragmenten, die deze slanke, nog jeugdige dirigent voorzingt. En dan speelt de trompet voor de laatste maal die beruchte passage; Markewitsj knikt goedkeurend.

Categorieën
Het Parool

Gigli’s stem veroverde de hoofdstad

Nog vóór Beniamino Gigli – Vrijdagavond in de stampvolle grote Concertgebouwzaal van Amsterdam – één noot had gezongen, was het publiek al geestdriftig aan het applaudisseren. En naarmate de avond vorderde ontlaadde die geestdrift zich in gejuich en gestamp.

Zij, die gekomen waren om in Donizetti, Pergolesi, Lalo, Grieg, Bizet van een mooie stem te genieten, zijn zeker tevreden gesteld. Want Gigli bleek nog steeds een virtuoze techniek te bezitten en een fraaie, zij het niet zeer krachtige tenor, die hem in staat stelden zelfs de zachtste fluisteringen dat Italiaans-lyrische te geven, dat een operapubliek tot on-Hollandse wildheid brengt.

Maar wie meer verlangde dan alleen-maar-zingen, zal teleurgesteld geweest zijn: Gigli mag dan een zanger van formaat zijn, een kunstenaar is hij allerminst. Bepaald ergerlijk waren zijn goedkope theatermaniertjes, zijn op uiterlijk effect berekende expressie, die – en dat pleit voor zijn raffinement – niet nalieten de gewenste uitwerking te sorteren.

Dat het hier allang niet meer om de kunst ging, maar om Gigli, was duidelijk. Vito Carnevali mocht hem begeleiden.

Drie leden van het Concertgebouworkest, te zamen vormend het Nederlands Strijktrio, stelden zich tegelijkertijd in de Kleine Zaal aan Amsterdam voor. Jan Keessen (viool), Klaas Boon (alt) en Reinier Bresser (cello), het zijn alledrie uitstekende musici, die hun instrument terdege beheersen. Maar een ensemble vormen ze (nog) niet; daarvoor is het samenspel te onvoldoende verzorgd en verschillen de drie musici ook te veel in geaardheid.

Nochtans was hun optreden van belang, want het bracht de première van een trio van de Pool Roman Palester: een belangrijk indrukwekkend werk, fraai van melodische inventie, knap van bouw en zeer persoonlijk van inhoud. Daarvóór gingen werken van Schubert en Haydn.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Pianist Pázmán

Evenals vorig jaar troffen ook ditmaal op het recital, dat de pianist Georgy Pázmán Zaterdagavond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal gaf, een vulcanisch, bruisend temperament en een grote, virtuoze techniek. Men moet het betreuren, dat dit temperament deze pianist verleidt tot onbeheerst, impulsief spel, waarin begrip voor het notenbeeld ontbreekt. Zo vielen in de technisch volkomen beheerste Ballade in f en enkele études van Chopin wel eens accenten op noten, die geen klemtoon behoeven en in de frasering kon men ettelijke ongerechtigheden bespeuren.

Ook in Ravel trof die mateloze willekeur. Jammer, want Pázmán bezit muzikaliteit in meer dan voldoende mate, dat bewees hij duidelijk in Liszt.

Volksconcert

Van het Volksconcert, dat het Concertgebouworkest diezelfde avond onder Hein Jordans’ leiding in de Grote Zaal gaf, heb ik slechts een deel na de pauze kunnen horen. Borodin’s Steppenschets werd met veel sfeer uitgevoerd en Vera Doniska zong met beeldend vermogen liederen van Rachmaninow en Gretsjaninow, die Piet Ketting subtiel had geïnstrumenteerd. De goed geschoolde stem van de zangeres leent zich echter weinig voor een grote ruimte, zij is daarvoor te zwak.

“Muziek bij de haard”

Een bijzonder boeiend programma bood de British Council Zondagavond op het vierde huisconcert in de serie “Muziek bij de haard”. Kathleen Ferrier zong op indrukwekkende wijze o.a. drie uitstekend voor de stem geschreven en van persoonlijkheid getuigende Psalmen van de Engelsman Edmund Rubbra. Phyllis Spurr begeleidde haar.

De rest van de avond werd met veel toewijding verzorgd door het Haags Blaaskwintet, waarvan de leden behalve werken van Danzi en Hindemith, een trio voor fluit, hobo en fagot van Karel Mengelberg uitvoerden: een zeer moeilijk speelbaar stuk, vol aardige, speelse invallen, dat veel succes oogstte.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Vioolrecital Kees Kooper in de Bachzaal

“Die man stond zich dood te strijken, maar hij deed het prima”, vond een dame, na afloop van het concert, waarmee “die man”, de jeugdige violist Kees Kooper zich Woensdagavond in de Bachzaal aan het Amsterdamse publiek voorstelde. De dame had het kennelijk over de tot slot gespeelde eerste sonate van Bartók (uit 1921): een steeds overrompelend stuk fascinerende muziek van een uitzonderlijke vitaliteit.

Uit de bovengeciteerde uitlating blijken twee dingen: ten eerste, dat Bartók’s sonate met nog veel onbegrip werd ontvangen en ten tweede, dat zij violistisch hoge eisen stelt. Het is verheugend te constateren, dat de jonge kunstenaar, die lid van het Concertgebouworkest is, deze eisen technisch alleszins de baas was.

Trouwens uit dit hele recital bleek, dat men hier te maken had met een uitgesproken violistisch talent; uitstekende toonvorming, trefzekere techniek en gezonde muzikaliteit, al deze kwaliteiten werden duidelijk gedemonstreerd, zowel in Händel, als in Bach, Chausson en Bartók. Het moet alles nog losser worden, rijper ook. De N.V. Jenny Modellen, die dit concert organiseerde, moet men dankbaar zijn, dat zij deze jonge kunstenaar de gelegenheid gaf zich in het openbaar te laten horen. Hij heeft er recht op, méér dan de middelmatige buitenlanders, die men regelmatig te horen krijgt.

Luctor Ponse’s begeleiding was, vooral in Bartók, in alle opzichten meesterlijk.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Sir Adrian Boult repeteert met Concertgebouworkest

(Van onze muziekredacteur)
“Het lijkt mij, dat de trom hier wat zachter moet spelen”, zegt Sir Adrian Boult, de rijzige Engelse dirigent, in het Engels natuurlijk; hij repeteert met het Concertgebouworkest als eerste van de reeks gastdirigenten, die tijdens Van Beinum’s dirigeren in Londen Nederlands eerste orkest zullen leiden.

Dan richt hij zich weer op; zijn lange dirigeerstok gaat de lucht in en daar klinkt weer die trom, nu zachter; het zijn Pijper’s Symphonische Epigrammen. Het gaat naar een climax. “Ta-ta-ta-ta-tá”, zingt hij, “een klap op de laatste noot”, merkt hij op. En bij de volgende maal is de klap er.

Het type van de vriendelijke, charmante Engelsman, met grijzende snor en niet zo heel veel haren meer. De laatste accoorden en dan: “Thank you a lot”.

Even pauzeren, dan volgt Bach, een cantate met Jo Vincent als soliste. Een deel van de musici moet het podium verlaten: hier is een kleiner ensemble nodig. Als Boult weer wil beginnen, blijken er twee alten te weinig te zijn. Hij vraagt ze weer terug te komen. “Please, I’m so sorry”, hij vouwt de handen bijna smekend.

Rustig, bezadigd haast, repeteert hij verder; hij wil het resultaat in de zaal horen, geeft de dirigeerstaf over aan concertmeester Damen, die met een applausje wordt begroet. En als Boult weer voor de lessenaar staat, gaat er weer diezelfde rust van hem uit, die zijn hele optreden kenmerkt. Men ziet hem deze week voor het orkest, slechts enkele concerten, en daarna wordt hij opgevolgd door Hindemith.

Categorieën
Het Parool

Van Beinum begint zijn concerten in Londen met Beethoven-cyclus

(Van onze muziekredacteur)
“Voorlopig ben ik voor twee jaar vast aan het Londens Philharmonisch Orkest verbonden”, zegt Eduard van Beinum. “Op 28 December vertrek ik met de boottrein naar Londen en daar blijf ik vijf maanden dirigeren. Alleen met Pasen kom ik even terug om de Mattheus Passie in het Concertgebouw te dirigeren.”

“Hoe mijn programma’s er uit zullen zien in Londen? Dat staat nog lang niet vast. Men kan daar als dirigent geen bokkesprongen maken; het is nl. een coöperatief orkest. En als men dan weet, dat wij in de Albert Hall spelen, een zaal voor 7000 mensen, waarvoor een hoge huurprijs moet worden betaald, dan begrijpt men al gauw dat het niet gemakkelijk is uit de opbrengsten van de concerten een orkest van honderd man te onderhouden. Er zijn ook geen abonnementen op de concerten; iedere bezoeker kan per concert een kaartje kopen, en zo blijft elk concert – financieel – een open vraag, ook al heeft men dit jaar, als enig Engels orkest, een subsidie gekregen van twee ton.

Zeker is, dat ik mijn concerten in Londen begin met een Beethoven-cyclus: alle symphonieën en het vioolconcert. Aan de negende werkt het Londens Philharmonisch Koor mee, een uitstekend ensemble van 400 zangers en zangeressen. Bovendien voer ik met dit koor Bach’s “Mattheus Passie” in de Engelse taal uit, voor het eerst in Engeland onverkort. En verder staat ook vast de uitvoering van Elgar’s “The Dream of Gerontius”.

Van Beinum vertelt, nauwkeurig en snel, veel interessante bijzonderheden. Zo heeft het dirigeren in Engeland dit voor op zijn werk hier, dat hij er gemiddeld slechts vier programma’s per maand moet voorbereiden. Ieder programma wordt nl. vier, soms vijf keer gegeven, ook in plaatsen buiten Londen. Bij elkaar dirigeert hij dus ongeveer achttien concerten per maand. Het staat vast, dat hij er ook Nederlandse werken dirigeert, maar wélke, dat is nog niet bekend.

“Ik heb groot respect voor de leden van het Concertgebouworkest “, zegt Van Beinum en hij zegt het met nadruk, “want wat zij presteren is werkelijk enorm. Bijna elke week één of twee premières heb ik met hen gegeven. En het is moeilijk goede, jonge musici te krijgen, want men kan in het buitenland of bij de radio meer verdienen. Vooral bij de radio zijn zo velen werkzaam, die wij eigenlijk moesten hebben……” Het is geen nieuw geluid, maar niettemin een bittere werkelijkheid.

2 Januari begint Van Beinum zijn repetities in Londen; men heeft er voor een huis gezorgd voor hem en zijn gezin. Onze beste wensen vergezellen hem.

Categorieën
Het Parool

Première van “In Terra Pax”, oratorium van Frank Martin

Op wel bijzonder gelukkige wijze heeft het Amsterdamse Toonkunstkoor zijn vijftigjarige samenwerking met het Concertgebouworkest herdacht in een jubileumconcert, gisteravond in de met bloemen versierde grote Concertgebouwzaal. Want met de eerste Nederlandse uitvoering van Frank Martin’s oratorium “In Terra Pax” heeft men een daad van grote artistieke betekenis verricht.

Het is vóór alles een werk, dat indruk maakt door een verheven ontroering, die van onze tijd is: het is wezenlijk modern, naar geest en inhoud, ook al doen de uitdrukkingsmiddelen vaak aan oudere, met name middeleeuwse stijlen denken. Korter gezegd: ondanks het niet steeds “moderne” gewaad, ademt het geheel een hedendaagse geest. Een geest ook, die in staat is de grote massa te ontroeren.

En dat zal ook de bedoeling van de componist zijn geweest; het werk, gecomponeerd in opdracht van Radio Genève, was immers bedoeld als vredesgeschenk aan de bevolking van Genève en werd dan ook door alle Zwitserse zenders uitgezonden in Mei 1945, enige uren na de wapenstilstand.

Men kan bezwaren aanvoeren: zo lijkt mij, dat het achterwege blijven van instrumentale tussenspelen het geheel iets gedrongens, krampachtigs geeft; rustpunten zijn er nauwelijks. En de melodische inventie is wat eenvormig, waardoor de aandacht niet voortdurend gespannen blijft. Vooral de lange altsolo in deel III heeft hieronder te lijden. Maar daartegenover staan enkele meesterlijke passages, die bijzonder geslaagd zijn: het slotkoor uit deel I, het prachtige solistenensemble aan het begin van deel IV en het ontroerende slot.

Als geheel maakte Martin’s werk diepe indruk; dat bewees wel heel duidelijk het minutenlange applaus, dat de componist in ontvangst moest nemen. Dat applaus was evenzeer bedoeld voor Van Beinum, die voor ‘n waarlijk grootse uitvoering zorgde, bezield en hartstochtelijk. Solisten (Corrie Bijster, Annie Hermes, de Zwitserse tenor Ernst Haefliger, Laurens Bogtman en de Franse bas Charles Clavensky), koor en orkest leverden prachtige prestaties.

En dat was ook het geval in Beethoven’s Negende Symphonie, die na de pauze ging.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Drie eerste-prijswinnaars solisten in Concertgebouw

VAN de drie eerste-prijswinnaars op het muziekcongres te Scheveningen, die gistermiddag als solist optraden in Amsterdams grote Concertgebouwzaal, maakte Michel Schwalbe; met Tsjaikowski’s vioolconcert de sterkste indruk. Als instrumentalist én als kunstenaar. Hij bleek de moeilijke vioolpartij technisch geheel te beheersen en gaf er bovendien een fel-doorleefde vertolking van, die voortdurend van persoonlijkheid getuigde.

En dit laatste kan men niet zeggen van de zangeres Maria de los Angeles Morales. Want al is zij dan in het bezit van een ongewoon heldere en in alle registers werkelijk “klinkende” sopraan, die bijzonder hoge tonen kan produceren, uit haar zingen sprak voortdurend de neiging tot een goedkoop succes, dat op uiterlijk effect gericht scheen. Dat succes behaalde zij; een toegift moest volgen. Haar zangtechniek, op het eerste gehoor verbluffend virtuoos, bleek in feite niet geheel vlekkeloos te zijn; met name in Rosina’s aria uit Rossini’s “Barbier” hoorde men af en toe onzuivere noten.

Germaine Devèze gaf Mozart’s pianoconcert in A (KV 488) een sympathieke, muzikale vertolking. Maar het was geen “Mozart”; haar hele wezen en ook haar techniek, met de wat weke, niet-heldere toonvorming, passen veel beter bij de romantiek, bij de concerten van Chopin, van Schumann.

De zangeres werd uitstekend begeleid door de pianist Anton Dresden (het orkestmateriaal was niet op tijd aangekomen). De rest van het programma, dat was geopend met Cherubini’s ouverture “Anacréon”, werd – soms wat grof – begeleid door het Concertgebouworkest o.l.v. Hein Jordans.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Britten heeft volop nieuwe plannen

(Van onze muziekredacteur)
“PLANNEN voor twee nieuwe opera’s heb ik en met het componeren van een “Lentesymphonie” ben ik bijna klaar”, zegt Benjamin Britten, de nog jeugdige, maar niettemin al beroemde Engelse componist, die dezer dagen in Amsterdam is aangekomen ter voorbereiding van de uitvoeringen van zijn “St.-Nicolaas Cantate”, waarvan hij Maandag de Rotterdamse en Donderdag de Amsterdamse première leidt.

“En het werk, dat u voor het Concertgebouworkest en het Toonkunstkoor schrijft?” vragen wij.

“Dat moet die “Lentesymphonie” zijn. Maar niet voor het Concertgebouworkest componeer ik die; neen, dat gebeurt in opdracht van Koessewitski voor zijn Boston Symphonie Orkest. De wereldpremière gaat dan ook onder zijn leiding in Boston, voorjaar 1949. Het Concertgebouworkest voert haar inderdaad tijdens het Holland Festival uit, maar dat is dus nà de première.

Wat die twee nieuwe opera’s betreft: ik heb het plan een opera te componeren, waarvoor de Engelse schrijver E. M. Forster het libretto schrijft. Het wordt een zeemansverhaal, dat ongeveer 150 jaar geleden speelt. Het tweede werk wordt een kinderopera, waarin een schoorsteenveger de hoofdfiguur is. Zes kinderen en vier volwassenen doen er in mee; het instrumentale ensemble bestaat uit strijkkwartet en piano”.

Première van “Het Hooglied” uitgesteldPremière van “Het Hooglied” uitgesteld

De Amsterdamse Kunstkring “Voor Allen” deelt mede, dat de voor 9 December aangekondigde première van “Het Hooglied” door Bertus van Lier moet worden uitgesteld, aangezien de voorbereidingen meer tijd vorderen dan waarin was voorzien. Het ligt in de bedoeling deze compositie nog dit seizoen op een binnenkort te publiceren datum met dezelfde solisten tot uitvoering te brengen.

Wèl wordt die datum de St.-Nicolaas Cantate” van Benjamin Britten gegeven, zoals aangekondigd door koor en orkest van de Rotterdamse Volks Universiteit met Peter Pears als solist en onder leiding van de componist en waarschijnlijk enkele Bach-cantates.