Categorieën
Het Parool

Kunstenaars, geen zakenlieden

Het Concertgebouw en zijn leiding

(Van onze muziekredacteur)
Nu de onlangs door de gemeente Amsterdam genomen maatregel om de subsidie aan de N.V. Het Concertgebouw voorlopig in te houden, deze instelling in het middelpunt der belangstelling heeft geplaatst, willen wij op de organisatie en het bestuur van dit lichaam enig licht laten vallen. Men diene in het oog te houden, dat het hier om twee groeperingen gaat: ten eerste de N.V. Het Concertgebouw, die zowel een artistieke taak heeft als een commerciële (n.l. de exploitatie van het gebouw, die een belangrijk bedrag oplevert, ongeveer gelijk aan de gemeentelijke subsidie). Ten tweede is er dan de vereniging “Het Concertgebouworkest”, de overkoepelende organisatie van de orkestleden.

Aan het hoofd van de N.V. Het Concertgebouw staat een Raad van Bestuur, die is samengesteld uit een aantal zakenlieden, die op het gebied der muziek volslagen leek zijn. Zij mogen de muziek een nog zo warm hart toedragen, het feit blijft, dat zij niet voldoende verstand van deze materie bezitten om artistieke leiding te geven.

De beslissingen, die deze Raad van Bestuur neemt, worden uitgevoerd door een Dagelijks Bestuur. Dat Dagelijks Bestuur wordt uitgeoefend o.a. door de Secretaris van de Raad van Bestuur en de heer dr. Rudolf Mengelberg, die artistiek adviseur is.

Hoewel wij gaarne erkennen, dat commerciële belangen een gewichtige rol spelen, lijkt het ons toch buiten kijf, dat artistieke overwegingen van grotere importantie zijn. Daarom dan ook maken wij er bezwaar tegen, dat in dit Dagelijks Bestuur geen figuren zitting hebben, die getoond hebben in artistieke aangelegenheden formaat te bezitten. De enige figuur, op wie men van de zijde der N.V. “Het Concertgebouw” naar alle waarschijnlijkheid zal wijzen, is de heer dr. Rudolf Mengelberg.

Bij herhaling hebben wij laten blijken dat de heer Mengelberg naar onze stellige overtuiging niet de man is, die de capaciteiten bezit om als enige de factor “kunst” in het Dagelijks Bestuur te vertegenwoordigen. Een man, die geestelijk wortelt in reeds lang voorbije tijden – men leze zijn in dit opzicht onthullende boekje “Muziek, Spiegel des tijds” er op na -, een man, die het snobisme van beroemde gastdirigenten en even beroemde, buitenlandse solisten vurig bleek en blijkt te propageren, een man, die herhaaldelijk heeft getoond de Nederlandse scheppende toonkunst met minachting te bejegenen en haar verre ten achter te stellen bij de buitenlandse hedendaagse productie – in zulk een figuur kunnen wij, wat de kunst aangaat, geen vertrouwen hebben.

Reeds lang heeft men kunnen constateren, dat aan het orkest steeds zwaardere eisen worden gesteld.

Niet alleen worden de abonnementsconcerten van Woensdag des Donderdags herhaald, maar bovendien worden ook andere plaatsen bezocht als Den Haag en Haarlem. Daarbij komt nog de wisseling van dirigenten; steeds weer, men kan gerust zeggen: elke week onder een andere leiding te staan, is funest voor elk orkest. Met het steeds toenemende aantal concerten is bij de orkestleden de behoefte ontstaan aan medezeggenschap in de exploitatie. Een wens, die naar onze mening in alle opzichten gerechtvaardigd is.

Nu bestaat er in het Concertgebouw iets, dat men programmaraad noemt, en daarin hebben ook vertegenwoordigers van de vereniging “Het Concertgebouworkest” zitting. In theorie althans. De practijk leert, dat het orkest hierin slechts een geringe, adviserende stem heeft en van belangrijke zaken zelfs geheel onkundig wordt gelaten. Het is dan ook hiertegen, dat de orkestleden terecht bezwaar maken. Hun medezeggenschap dient geen schijnmedezeggenschap te zijn, maar een daadwerkelijke, en dan in de leiding. Het is ons bekend, dat het orkest zelf dit als principiële voorwaarde stelt en zijn verlangens in een welomlijnd rapport heeft kenbaar gemaakt aan de betreffende gemeentelijke instanties. Het niet tegemoet komen aan die verlangens zou een gezonde ontwikkeling van het Concertgebouw blijvend in de weg staan.

Ons voornaamste bezwaar richt zich echter tegen de wijze, waarop het artistieke beleid wordt gevoerd. Toen Willem Mengelberg aan het hoofd van het orkest kwam, was hij het – en niemand anders – die de artistieke leiding had. Laat men vooral niet vergeten, dat dit de bloeitijd van het Concertgebouworkest is geweest, een bloeitijd zowel om de kwaliteit van het orkestspel als om de samenstelling van het repertoire. En het is niet in de laatste plaats het repertoire van een dirigent en zijn orkest, dat de artistieke waarde van een concertinstelling bepaalt.

Eduard van Beinum kàn niet zelf zijn programma’s vaststellen, hij dient – voor een belangrijk deel althans – de artistieke bevelen af te wachten van dr. Rudolf Mengelberg. Dat is een onmogelijke toestand. Iedereen zal het duidelijk zijn, dat een dirigent “bewegingsvrijheid” moet worden gegeven. Dat is een van de dingen, die behoren tot het vertrouwen, dat men in hem stelt. Hij moet de vrijheid hebben zijn programma’s samen te stellen, voorstellen te doen aangaande te engageren solisten en gastdirigenten.

Er is nog meer. Ingewijden weten, dat de atmosfeer in de “hogere” regionen van het Concertgebouw verre van prettig is. De verhouding tussen de heer Van Beinum enerzijds en dr. R. Mengelberg en de Raad van Bestuur anderzijds is lang niet volmaakt. Een onthullend voorbeeld hiervan is wel het feit, dat géén van de heren bestuurders (ook niet de heer R. Mengelberg) op het Centraal Station aanwezig was, toen Van Beinum naar Londen vertrok. Op de laatste abonnementsconcerten, die Van Beinum dirigeerde, schitterden dezelfde heren door afwezigheid. Waarom?

Zij, die de programma’s van dit seizoen nauwlettend hebben gevolgd, zullen gemerkt hebben, dat Van Beinum op bijna alle concerten noviteiten bracht, waarvan een aanzienlijk deel van Nederlandse componisten. Hieruit sprak Van Beinum’s beleid; hij heeft ze vaak tegen de wil van de heer R. Mengelberg en de Raad van Bestuur uitgevoerd. Zelfs weigerde hij wel eens een werk te dirigeren, ondanks een door de heer Mengelberg gegeven opdracht. Dat heeft de verhoudingen vertroebeld.

De programma’s van dit seizoen bewijzen, dat Van Beinum doorvecht, dat hij zijn eigen inzichten begint dóór te voeren, en bovendien voet bij stuk houdt. De enige juiste oplossing zou zijn, dat men hem volledig zijn gang liet gaan, waar het artistieke kwesties betreft, liefst aan het hoofd van een soort directorium, waarin o.a. het orkest is vertegenwoordigd. Dat is een gezonde gang van zaken; zo is het overal in het buitenland, zo is het hier geweest, zo moet het hier weer worden, spoedig.

Wij hopen, dat de Commissie, die het artistieke en zakelijke beleid van het Concertgebouw onderzoekt, al deze feiten voor ogen staan. Het is echter jammer, dat in deze commissie twee leden uit…… de Raad van Bestuur der N.V. Het Concertgebouw zitting hebben! Wordt het hele onderzoek hierdoor niet zinloos?