Categorieën
Het Parool

Er bestaan uiteenlopende opvattingen over het begrip “inspiratie”

Volgens Rossini werkt “tijdnood” bijzonder stimulerend

ER is in de muziek niets, dat zo moeilijk te omschrijven is als “inspiratie”. Voor sommige componisten is het zelfs de vraag of zo iets eigenlijk wel bestaat. De Engelse componist Sullivan, wiens opera-melodieën zo spontaan lijken, kon ze slechts schrijven door zeer systematisch te werken. Hij gaf toe, dat een enkele maal wel een goede gedachte onverwachts bij iemand kan opkomen, maar in het algemeen “is compositie het resultaat van hard werken en er is niets speculatiefs aan. Integendeel, juist de beste gedichten ontstaan pas na zware studie en gestaag volhouden…”

In wel scherpe tegenstelling hiermee is wat de componist Sterndale Bennett zegt: “Ik heb mijn leven besteed aan het verwerpen van ideeën.” Zò overvloedig kwamen de gedachten als vanzelf bij hem op, dat hij er te veel had. En Bernard Shaw hoefde nooit naar ideeën te zoeken, “ze komen vanzelf en moeten merendeels worden verworpen… Goed schrijven bestaat uit het overblijven van ongeveer twee procent van de gedachten die zich aandienen…”

Zowel de uitlating van Sullivan als die van Shaw zijn uitersten en er tussen ligt de mening van de meeste componisten. Bijna allen geven toe, dat er “iets” bestaat, dat inspiratie kan worden genoemd en allen, zonder uitzondering, erkennen de noodzaak van hard werken om van de inspiratie te profiteren. Slechts de aard van de inspiratie schijnt te variëren. Allen beschouwen haar als een “geschonken zaak”, maar wàt wordt er eigenlijk geschonken?

Voor sommigen is dat een muzikaal motief of een thema. Anderen echter zeggen, dat het eerder een bepaalde stemming is, die bezit van hen neemt. En weer anderen verklaren, dat zij in een bepaalde stemming geraken voor het componeren van programmatische muziek (opera of symphonisch gedicht), en als het absolute muziek betreft (symphonie of concert) een duidelijke muzikale gedachte krijgen “ingegeven”. In het laatste geval kan een motief of thema zelfs ontbreken, slechts de algemene muzikale idee, het vage “plan” is vaak voldoende.

Zo was het bijvoorbeeld bij Paul Dukas, die de “gegeven zaak” omschreef als een “ton d’ensemble” (algemeen karakter), waaraan de thema’s en hun behandeling zich aanpassen.

Merkwaardig is, dat Bach het bestaan van inspiratie ontkende: “Werk even hard als ik,” was zijn raad, “en je zult even goede resultaten bereiken als ik.” Het is duidelijk, dat Bach hiermee aantoonde niet in de wieg te zijn gelegd voor kunsthistoricus…

“Stimulantia”

Kan de inspiratie worden opgewekt? Inderdaad zijn er voor vele componisten “stimulerende middelen”, de muziekgeschiedenis geeft er voorbeelden te over van. In César Franck kwamen meestal motieven voor een compositie op, als hij Wagner of Bach op de piano speelde. Haydn putte inspiratie uit het improviseren aan de piano.

Vaak was een niet genoemd programma een stimulans voor het componeren van een stuk “absolute” muziek. Men ziet hieruit, dat het moeilijk is een duidelijke grens te trekken tussen “programmatische” en “absolute” muziek, Beethoven zei b.v. altijd een bepaalde voorstelling voor de geest te zien als hij componeerde. Het is bekend dat hij het plan had van zijn piano-sonaten een nieuwe uitgave te verzorgen, waarin hij zou aangeven welke poëtische gedachten er aan ten grondslag lagen. Hij wilde daarmee een middel verschaffen tot beter begrip van deze werken.

Voor sommige componisten is “tijdnood” een stimulans. Een bekend voorbeeld is Rossini, die een jong opera-componist de raad gaf zijn ouverture pas op de avond vòòr de première te schrijven. Want “niets wekt de inspiratie zò diep als harde noodzaak. De aanwezigheid van een ongeduldige copiïst en een wanhopige theaterdirecteur, die zich de haren uit het hoofd trekt, is van groot nut. In mijn tijd waren alle theaterdirecteuren op hun dertigste jaar kaal.”

Op de dag van de première schreef Rossini de ouverture voor de “Gaza Ladra”, onder het wakende oog van vier toneelknechten, die zijn manuscript blad voor blad uit het raam moesten werpen, naar de wachtende copiïst, – en “als ik de muziek niet tijdig opleverde, mijzelf uit het raam moesten gooien.”

Het is bekend, dat Mozart de ouverture voor “Don Giovanni” de avond voor de première schreef, terwijl zijn vrouw hem verhaaltjes vertelde om hem wakker te houden.

Schubert werd bijzonder geïnspireerd door gedichten; hij hoefde ze maar te lezen om meteen de muziek er bij neer te schrijven. Zo kon het zelfs gebeuren, dat hij een lied, dat hij had gecomponeerd, enkele weken na het ontstaan niet meer herkende. Hij is dan ook het klassieke voorbeeld van inspiratie. Treffend is zijn antwoord op de vraag hoe hij componeerde: “Iedere morgen componeer ik en als een stuk af is begin ik aan een ander.” Men moet wel aannemen, dat hij een uitzonderlijk voorbeeld is van een genie; er is immers vaak verondersteld, dat een genie een normaal schepsel is, wiens hersens sneller en beter werken. Als dit het geval is, dan is Schubert stellig één van de grootste genieën, die ooit leefden.

LEX VAN DELDEN