Rijkdom aan muziek-dramatische kunst in Cézanne’s geboortestad
AIX-EN-PROVENCE, 29 juli.
Het is merkwaardig te denken dat hier opera’s van Mozart worden opgevoerd, op een plek waar een twee duizend jaar geleden de Romeinen in volle wapenrusting rondliepen en legerkampen aanlegden. Een dezer dagen heb ik mij de moeite en zweetdruppels getroost de bergen in te gaan, te voet, hetgeen in deze hitte vrijwel niemand doet: men kent het klappen van de zon… Die moeite werd echter ruimschoots beloond met het aanschouwen van de resten der eerste Romeinse nederzettingen, evenwijdige rijen muren en vervallen poorten. De weg die ik bewandelde was ook al een bezienswaardigheid: de Tholonet, die verderop de Route de Cézanne heet. Daar placht Cézanne te lopen, de schildersezel bij zich. Zijn schilderijen hebben juist deze weg vaak vast gelegd. Wie van dergelijke curiosa houdt, begeeft zich ook naar de Rue Boulegon: in het huis nr. 23 is de schilder geboren, en zijn atelier is er nog steeds.
Nóg een gebouw herinnert aan Cézanne: het Musée des Beaux-Arts, waar ettelijke van zijn werken en brieven tentoongesteld zijn. Dit museum bevat overigens veel doeken die voor Nederlanders alleszins de moeite waard zijn. Zo hangt er een van de gaafste zelfportretten van Rembrandt; Metsu, Terborgh, Dou en De Hoogh zijn er met bijzonder fraaie schilderijen vertegenwoordigd. Een uitgebreide afdeling heeft men uiteraard ingeruimd aan Granet, evenals Cézanne inwoner van Aix.
Cranachs zijn er vrij veel, een schitterende Correggio hangt er en archeologen kunnen er hun hart ophalen aan oude Romeinse cultuur van 300 vóór Christus. Met name trekken enkele sarcophagen de aandacht en zeldzaam zijn twee Griekse mozaïeken, die nog ouder moeten zijn.
Laat ons in dit wonderlijke historische milieu niet vergeten dat er een muziekfeest aan de gang is: het is dáárvoor dat ik hierheen ben gegaan. En de indrukken die ik er opdeed, waren vrijwel uitsluitend onvergetelijk: vóóraan de twee opera’s van Mozart, die in het openluchttheater (waarover ik reeds schreef) een idealere omlijsting vonden dan de meeste normale schouwburgen kunnen geven.
Opera’s van Mozart
“Don Giovanni” en “Così fan Tutte” – ziedaar een rijkdom aan muziekdramatische kunst die men hier met onvergelijkelijk veel zorg realiseerde. Naar mijn smaak slaagde de merkwaardige Commedia dell ‘arte, die zozeer aan Shakespeare herinnert en de naam “Così fan Tutte” (Zo zijn ze allemaal, de vrouwen!) draagt, verreweg het beste.
Dat lag voor de hand: de Fransen hebben voor een dergelijk “spel der vergissingen” – met een hele reeks verkleedpartijen – de nodige humor en lichtheid. De regie van Jean Meyer en de décors en costuums van Balthus maakten er een feestelijk, sprankelend geheel van dat geen ogenblik verslapte en voortdurend speels bleef. Kostelijk was Emmy Loose (van de Weense Staats Opera) in de rol van het kamermeisje Despina dat zich als dokter en notaris moet verkleden.
En even innemend waren de jongemannen Ferrando (Léopold Simoneau, van de Parijse Opera) en Guglielmo (Renato Capecchi, van de Scala in Milaan), die hun vermomming met geest en verve droegen. Suzanne Danco, Eugenia Zareska en Marcello Cortis (alle drie van de Scala) voltooiden het geheel met sublieme vertolkingen. Hans Rosbaud dirigeerde de voorstelling en liet het Parijse Conservatoire Orkest een Frans-lichte orkestpartij verzorgen, waaraan echter de mildheid ontbrak die men van de Weense Staats Opera kent en waardeert.
In dezelfde Franse geest bracht men “Don Giovanni” ten tonele en wie zich met deze sfeer tevreden kon stellen – en dat lukte heel goed dank zij het verrukkelijke stemmen-materiaal dat ook “Così fan Tutte” tot een vocaal feest had gemaakt – genoot van een meeslepende voorstelling. In deze regie-opvatting was weliswaar weinig plaats voor de hemelse bestraffing die de verleider Don Giovanni te gronde richt. Daarvoor was deze hoofdrol te charmant en niet voldoende bezeten door duivelse machten. Wat Renato Capecchi – die pas 27 jaar is – er van maakte was, gegeven deze omstandigheden, bewonderenswaardig. De nadruk kwam echter – en naar mijn gevoel ten onrechte – op de bufforol van Leporello te liggen. Marcello Cortis speelde en zong die partij met verbluffend gemak. Carla Castellani, Suzanne Danco, Simoneau en vooral Emmy Loose droegen prachtige prestaties aan het geheel bij dat bij Rosbaud in kundige handen was.
Vivaldi-concert
Behalve al dit feestelijks hoorde men een concert, aan Vivaldi gewijd. Men kent deze componist voornamelijk als schepper van instrumentale muziek. Ten onrechte, want – zoals thans bleek – is het niveau van andere werken stellig niet minder hoog. Het “Gloria” voor solisten, koor en orkest, is een indrukwekkend voorbeeld van zijn werkzaamheid op religieus terrein. Een bloeiende Italiaanse lyriek, uiterlijke pracht à la Händel en een naar binnen gekeerde devotie gelijk dat bij Bach het geval is, ziedaar een combinatie van eigenschappen, die deze muziek tot de hoogtepunten van de oude kerkelijke kunst doet behoren.
Fragmenten uit een onbekende opera van Vivaldi, “Justinianus” genaamd, overtuigden door dramatische kracht; over scenische mogelijkheden kon ik in deze concertuitvoering geen welomlijnd oordeel vellen. Ik betwijfel of een toneelopvoering kans van slagen heeft. De uitvoeringen met solisten van de Scala stonden op hoog peil. Een nieuwe ster bleek Pierrette Alarie: een volmaakte, lichte coloratuursopraan.
Fernando Previtali dirigeerde het geheel, waaraan het koor van de Accademia di Santa Cecilia in Rome meewerkte, met een enorm élan, dat niet naliet indruk te maken. Toch liet zijn directie toe, dat er nogal eens ongelijke inzetten optraden: meer exactheid in zijn gebaren had dit kunnen voorkomen. Hetzelfde gebrek ontsierde het begin van een Bel canto-concert, waarin het Parijs Conservatoire Orkest plotseling enige klassen in kwaliteit gezakt was. Men moet daarbij niet vergeten, dat dit ensemble, gelijk de meeste orkesten, geen enkele ervaring heeft met operamuziek van Rossini, Bellini, Verdi en Donizetti. Het was overigens een genot te luisteren naar de volmaakte stemmen en de onvervalste operastijl van Castellani, Ribacchi, Arie, Simoneau, Alarie en Capecchi, die, samen met het bovengenoemde Italiaanse koor, fragmenten zongen uit “Norma”, “Italiaanse in Algiers”, “Macht van het noodlot” en “Liefdesdrank”.
Aan al dit onalledaagse moet veel voorbereiding ten grondslag liggen. “Inderdaad hebben we er nogal wat werk van gemaakt,” zei de secretaris-generaal van het festival, Marc Pincherie, mij. “Om een voorbeeld te geven: de solisten zijn reeds een maand vóór het feest in Aix bijeengekomen om de repetities te beginnen.” Dat moet geld kosten, dacht ik. Maar men vergete één ding niet: cultuur staat in Frankrijk hoog aangeschreven. Zij is er een van de natuurlijkste zaken ter wereld. Men bekijke slechts de etalages der winkels in Aix: de meeste tonen een tafereel uit Mozart’s tijd of een partituur van een zijner opera’s. Zelfs werken van Bach en Honegger zag ik er liggen. Dat zegt veel….
LEX VAN DELDEN