(Van onze muziekredacteur)
Het bestuur van de Vereniging “Het Concertgebouw Orchest” zal binnenkort aan de gemeenteraad van Amsterdam een nota doen toekomen, waarin zijn standpunt ten aanzien van het onlangs verschenen rapport van de commissie van onderzoek betreffende de exploitatie, enz. van het Concertgebouw wordt uiteengezet. Aan B. en W. is thans verzocht, dit rapport in de gemeenteraad niet eerder te behandelen dan nadat genoemde nota is ingezonden.
Jaar: 1950
Het kan leerzaam zijn bekende composities te horen uitvoeren door van jeugdige moed blakende kunstenaars. De kans bestaat dan, dat die werken als herboren gaan klinken, om de eenvoudige reden, dat jonge musici nog niet oud genoeg zijn om alle traditionele franje tot hun geestelijke bagage te kunnen rekenen. Een voorbeeld hiervan leverde gisteravond de zeer jonge Amerikaanse pianiste Eunice Podis, die in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam onomstotelijk kwam bewijzen, dat Mozart en Beethoven het gerust (èn beter!) kunnen stellen zonder de toevoegingen, die meer dan een eeuw geschiedenis op haar geweten heeft.
Eunice Podis deed niet anders dan spelen wat de componisten voorschreven; zij deed dat met een verbluffend meesterlijke techniek en met een verbijsterend natuurlijke muzikaliteit, die als bij intuïtie steeds de uitdrukking vond, welke elke verschijningsvorm nodig heeft om te kunnen overtuigen. Zo was het in de mannelijk, overmoedig gespeelde Brahms, in de pure, prille uitvoering van Mozart’s Fantasie in c; zo was het ook in Beethoven’s “Appassionata”, welke ik zelden geladener en bruisender heb gehoord.
Zij moet hier terugkomen, deze Eunice Podis; men dient haar uitzonderlijk talent alle kansen te geven.
In de Bachzaal
Na de pauze was ik in de Bachzaal in de gelegenheid mij nog eens er van te vergewissen, dat het Amsterdams Kamermuziek Gezelschap een van onze allerbeste ensembles is. Dat deze leden van het Concertgebouworkest voortreffelijke musici zijn, spreekt wel vanzelf. Maar belangrijker nog vond ik het in Brahms’ clarinetkwintet te horen, welke een subliem uitgebalanceerde eenheid men heeft weten te bereiken.
De leden van de Kunstkring, die de zaal vrijwel geheel vulden, hebben de kunstenaars geestdriftig dank gebracht.
LEX VAN DELDEN
Nederlandse Operette, een nieuwe stichting
(Van onze muziekredacteur)
Onlangs is de Stichting “Nederlandse Operette” in het leven geroepen, die onder directie staat van de heren W. Kubbenga en Henri A. van Eysden Jr. Men voert op het ogenblik onderhandelingen met het Scala Theater in Den Haag, waar men 1 Januari 1951 hoopt te starten met de operette “Paradijs zonder mannen” op muziek van Erik Jacksch, een jong Weens componist. De tekst is van prof. Bratt, bekend Oostenrijks toneel- en filmscenarioschrijver, die reeds jaren in Nederland woont. Of het een wereldpremière zal zijn, hangt af van de vraag, wie de operette het eerst uitbrengt: Bremen of Den Haag.
Voorlopig gaat men incidenteel optreden en men zal dan in elke te spelen operette de voor bepaalde rollen geschiktste artisten engageren. Een vaste samenstelling heeft de Nederlandse Operette dus niet. Wie haar artistiek gaat leiden zal eveneens afhangen van de uit te voeren werken. Men wil gaarne met de reeds bestaande operettegezelschappen samenwerken.
(Van onze muziekredacteur)
Reeds eerder meldden wij dat de Amsterdamse N.V. C. C. Bender’s piano- en orgelhandel 13 October 100 jaar bestaat en ter gelegenheid van dat feit biedt men alle relaties een album aan met 15 in opdracht van de jubilaresse geschreven werkjes van Nederlandse componisten. Het was de bedoeling dat deze muziek binnen het bereik van gevorderde dilettanten zou liggen.
In aanwezigheid van een aantal genodigden zijn gisteren die nieuwe pianocomposities voor het eerst tot klinken gebracht. Willem Andriessen, mevr. B. Tiedeman-Weyers, Hans Schouwman en Herman Strategier speelden hun werken zelf en Johan van den Boogert nam bijna de gehele rest voor zijn rekening; dat waren composities van Albert de Klerk, Hendrik Andriessen, Guillaume Landré, Henk Stam, Henk Badings, Henri Zagwijn (wiens muziek volgens de datering op Oudejaarsavond van 1949 ontstond!), Gerard Hengeveld, Alex Voormolen, Rudolf Escher en Hugo Godron. Dr. Anthon van der Horst’s composite werd gespeeld mej. Tr. Leonhardt.
Men kan het initiatief van de jubilerende pianohandel niet anders dan toejuichen: aan een hedendaagse muziek voor de huiskamer is dringend behoefte. Of met deze prachtig uitgevoerde bundel in deze behoefte wordt voorzien, zal de toekomst moeten leren.
(Van onze muziekredacteur)
Eén van de belangrijkste taken van het Nederlands Impresariaat is de steun aan jong Nederlandse musici. Op het ogenblik heeft men er (na enkele audities) al 78 onder zijn hoede en om hun relaties met de muziekwereld te vermeerderen wordt er elke eerste Zaterdag van de maand een contactmiddag gehouden in Amsterdam, waar een aantal van hen ongedwongen musiceert, in aanwezigheid van buitenlandse impresario’s, dirigenten, leiders van concertinstellingen en critici.
Ook de relatiekring van reeds prominente Nederlandse kunstenaars hoopt men te vergroten door hen – naar vroeger al gemeld – in de Trèves-zaal van Den Haag te laten optreden onder auspiciën van enkele gezantschappen. Met de legaties van Chili, Italië, Oostenrijk en Zweden zijn de onderhandelingen reeds vergevorderd en het ziet er naar uit dat eind November het eerste concert plaatsvindt.
Een andere taak van het Nederlands Impresariaat is onze kunstenaars in het buitenland te laten optreden. In de practijk gebeurt dat vooral door uitwisseling.
Sinds eind 1947 bestaat er een Europese Vereniging van Impresario’s, die eens per jaar bijeen komen. Bij deze gelegenheid mag iedere congresganger een landgenoot-musicus meenemen en diens prestaties laten horen. Dat betekent alweer een kans voor Nederlandse kunstenaars in het buitenland werk te krijgen.
Voor het nieuwe seizoen heeft het Ned. Impresariaat o.a. bereikt dat Frans Vroons enige gastrollen te zingen krijgt bij de Weense Staatsopera. Erna Spoorenberg treedt in Londen op, waar eveneens Hans Henkemans zich zal laten horen. Bovendien speelt hij in Scandinavië.
In enkele Duitse steden zal Albert Vogel Vondel (in het Nederlands!) voordragen.
Theo Bruins geeft nog deze maand concerten in Hamburg, Frankfort, Stuttgart en München, en voor Radio-Keulen treden o.a. op Janny van Wering (Goldberg-variaties van Bach) en Jan Damen. Het ensemble Alma Musica gaat op tournée door Frankrijk, het Ned. Kamerkoor van Felix de Nobel maakt een concertreis door Italië en Herman Krebbers is solist bij het Hallé-orkest in Manchester.
Nederland krijgt hiervoor als buitenlandse gasten o.a. Kathleen Ferrier, Peter Pears, Irmgard Seefried, Jean Doyen, Marie-Thérèse Fourneau, Guy en Monique Fallot, Paul Tortelier (die samen met zijn echtgenote een eigen werk voor twee celli komt spelen) en Joseph Szigeti die op 6 November in Amsterdam drie solosonates van Bach zal uitvoeren.
Flothuis schreef muziek voor “De Vrek”
(Van onze muziekredacteur)
Voor de aanstaande voorstellingen van Molière’s “De Vrek” door het Rotterdams Toneel Gezelschap heeft Marius Flothuis muziek gecomponeerd. Als melodisch materiaal gebruikte hij oude, voornamelijk anonieme, Franse chansons welke hij vond in een te Den Haag verschenen uitgave van omstreeks 1720. Flothuis schreef deze toneelmuziek voor fluit, hobo en fagot.
Weerzien met Europa na twaalf jaar
(Van onze muziekredacteur)
Wie een muziek-encyclopaedie opslaat bij de naam Krenek, leest dat deze componist in 1900 te Wenen is geboren. Maar wie – zoals ik Maandag – tegenover hem zit, zou veeleer denken met een Slaaf te doen te hebben; zijn rustige, weinig verradende gezicht met de lichtblauwe ogen, heeft stellig Slavische trekken. En inderdaad blijkt hij van Tsjechische afkomst te zijn, deze Ernst Krenek, die in 1938 naar Amerika ging en sinds Juni voor het eerst weer Europa terugziet.
“Een merkwaardige situatie”, vindt hij dit weerzien, “vooral in menselijk opzicht leek mij de atmosfeer in Duitsland gezonder dan toen ik het verliet. Wat ik in deze maanden heb gedaan?
In de eerste plaats wilde men in Duitsland het contact met mij weer opnemen, en zo heeft men er ter gelegenheid van mijn 50ste verjaardag, op 23 Augustus, concerten georganiseerd en van mijn opera “Tarquinius” de wereldpremière gegeven, in Essen en Keulen. Het libretto van Emmet Lavery behandelt de val van een dictator en het was bijzonder interessant voor mij te zien hoe men in Duitsland dáárop zou reageren. In het algemeen was dat zeer gunstig, veel gunstiger dan ik had verwacht althans.
Er was duidelijk begrip voor deze opera en trouwens ook voor de rest van mijn werk, dat werd uitgevoerd”. Deze woorden treffen des te meer omdat zij uit de mond komen van de componist van “Jonny spielt auf”, de opera die een twintig jaar geleden haar enorm succesvolle tocht door de wereld juist in Duitsland begon. In die dagen was Krenek er een der pioniers van de nieuwe muziek, en bovendien een der weinigen die Schönberg’s twaalftoonstechniek in practijk brachten.
“Inderdaad pas ik dit systeem nog steeds toe, maar niet consequent. Ik vind dat het zich vooral voor kamermuziek leent, voor kleine bezettingen die een exacte, doorzichtige duidelijkheid nodig hebben. In mijn orkestwerken maak ik er geen gebruik van, bijvoorbeeld ook niet in mijn Vierde en Vijfde Symphonie welke ik onlangs in Venetië en Zürich dirigeerde.
Wat mij in Darmstadt verraste was de uitvoering van mijn zevende strijkkwartet door zeer jonge musici, leerlingen van mijn vriend Maurits Frank, de cellist van uw Amsterdams Strijkkwartet. Frank zelf gaf in Keulen de première van mijn nieuwe Suite voor cello-solo.”
Krenek vertelt nog dat zijn opera “Tarquinius” is geschreven voor enkele solisten met een “orkest” van 6 instrumenten: 2 piano’s, trompet, viool, clarinet en slagwerk. Wij, in Nederland, hebben na de uitvoering van zijn Tweede Pianoconcert in 1938 onder Bruno Walter in het Concertgebouw bijzonder weinig van Krenek’s werk gehoord. Het enige dat hij thans hier kwam doen, is zijn Vierde Pianosonate en enkele korte stukken voor de radio spelen. Dat gebeurde Maandagavond over Hilversum II. Dinsdag was hij alweer op weg naar Amerika en men kan het slechts betreuren dat Krenek’s bezoek aan ons land geen aanleiding is geweest de kennismaking met zijn werk te doen hernieuwen.
Eenheid met subtiele klanknuanceringen
Het Weens Philharmonisch Orkest, dat onder leiding van Wilhelm Furtwängler een tournée door Europa maakt, heeft Zaterdagavond Amsterdam aangedaan, en de volle grote Concertgebouwzaal heeft de kwaliteiten van het ensemble met duidelijk enthousiasme bewonderd.
Opmerkelijk was in de eerste plaats de onbegrensde rijkdom aan subtiele klanknuanceringen, die in alle groepen van het orkest aanwezig is. De blazers demonstreerden dit al direct nadat de volksliederen waren gespeeld in vier delen van Mozart’s Serenade voor 13 blaasinstrumenten, een wonderlijk volmaakte en serene muziek, die men graag eens in zijn geheel zou willen horen. Dat daarbij toch een eenheid bereikt werd, waarin geen solisten naar voren traden, was een omstandigheid, die ook in de rest van het programma voortdurend manifest werd.
Toch, zowel in deze Mozart als in Schubert’s Onvoltooide Symphonie, bleef een indruk van onbevredigdheid achter; het scheen, dat heel die precisie als een loden last op het wezen van de muziek drukte. Lichtvoetigheid, charme en bewogenheid bleven ten enenmale achterwege en dat komt vooral op rekening van Furtwängler, die in Mozart stijf en ongeïnteresseerd was en in Schubert zijn heil meende te moeten zoeken in onnatuurlijke accenten en ongemotiveerde vertragingen, blijkbaar om der wille van een verhevigde dramatiek.
Dergelijke effecten hoorde men ook in Beethoven’s Vijfde Symphonie; en het waren dan ook eerder Furtwängler en diens visie waarmede men werd geconfronteerd, dan Beethoven. Dat neemt niet weg, dat deze Vijfde toch een enorme geladenheid kreeg, welke het resultaat was van het ongehoord knappe opbouwen van dramatische spanningen en melodische energieën.
Zulk een manier van musiceren is nu reeds verouderd en hoe zeer men ook het onbetwistbare meesterschap van Furtwängler dient te erkennen, toch wordt de muziek hier ondergeschikt gemaakt, opgeofferd aan de typisch 19de-eeuwse willekeur van een persoonlijkheid. Dat Richard Strauss’ “Till Eulenspiegels lustige Streiche” voor mijn gevoel het hoogtepunt was van deze avond, en het enige werk, dat werkelijk grandioos en volledig overtuigend tot klinken kwam, bewijst overigens dat Strauss’ gedachtenwereld een milieu vertegenwoordigt, waarin Furtwängler thuishoort.
Hierin werd, meer nog dan in de rest van het programma, duidelijk, dat het prachtige Weense ensemble een ander klankgemiddelde bezit dan bijvoorbeeld het Concertgebouworkest. Het geheel, licht en doorzichtig, wordt bepaald door de heldere, minder verzadigde toon van de violen, waarnaar het gehele orkest zich richt.
Na afloop hield de Oostenrijkse consul-generaal, de heer J. C. van Marken een receptie in het Internationaal Cultureel Centrum, waar vele officiële bezoekers van het concert en musici aanwezig waren. Onder hen bevonden zich de gezant van Oostenrijk, dr. R. Friedlinger Pranter, onder wiens auspiciën het concert had plaatsgevonden, burgemeester d’Ailly en wethouder De Roos.
Vanochtend ontvingen B. en W. van Amsterdam de Weense gasten in het raadhuis. Burgemeester d’Ailly sprak een vriendelijk welkomstwoord tot de musici en tot de dames, die aan de Weense modeshow hadden meegewerkt. Woorden die hij vergezeld deed gaan van een uitnodiging aan de Weense wethouder van kunstzaken, enige tijd de gast van Amsterdam te willen zijn.
Bundesminister Eduard Heini beantwoordde mr. d’Ailly’s speech, waarna verversingen de bijeenkomst een opgewekter en minder officieel karakter kwamen geven. Aanwezig waren o.a. Bundesrat Lehner, de Oostenrijkse consul-generaal, de heer J. C. van Marken, prof. Klimt (leidster van de modeafdeling) en de dirigent Wilhelm Furtwängler.
Volksconcert
Het Volksconcert, Zondagavond door het Concertgebouworkest onder Hein Jordans in dezelfde zaal, vormde een schril contrast met het optreden van het Weens ensemble. Want Jordans wist uit Mendelssohn’s ouverture tot “Een Midzomernachtdroom” een verzameling van ongelijkheden en logge wanklanken te toveren, die de vraag doet rijzen, waarom een van de beste orkesten ter wereld – en dat is ons orkest toch! – overgeleverd wordt aan de onmacht van deze figuur.
En om de zaak compleet te maken had men Stell Andersen in de gelegenheid gesteld haar nietszeggende prestatie van 4 jaar geleden in Grieg’s pianoconcert te herhalen. Waarom, dat is mij een raadsel. Nederland heeft enkele tientallen pianisten, die met veel meer recht dit concert hadden kunnen spelen.
Na de pauze hoorde ik in de Kleine Zaal, dat de pianiste Ray Lev zich vóór alles tot het virtuoze voelt aangetrokken. Haar techniek is vrijwel onbeperkt en zij spreidt die dan ook duidelijk ten toon. Te duidelijk soms, gelijk in de toegift van Debussy, die twee keer te snel werd gespeeld. Liszt’s Mephisto Wals was bepaald een bijzonder knappe prestatie en verder trof de samenstelling van het programma, dat o.a. aardige stukken van Prokofief vermeldde, en onbeduidende gevallen van Wallingford Riegger en Blitzstein.
LEX VAN DELDEN
Weense Philharmonie bezoekt ons land
(op tournée door Europa)
(Van onze muziekredacteur)
Zoals reeds gemeld komt het Weens Philharmonisch Orkest naar ons land: een bezoek dat een onderdeel uitmaakt van een uitgebreide tournée door Europa.
Een dag of tien geleden concerteerde men in Stockholm, daarna volgden Helsinki, Kopenhagen, Hamburg, Freiburg en Vrijdag a.s. is Hannover aan de beurt.
Vandaar vertrekt men naar Amsterdam, waar het orkest Zaterdag in het Concertgebouw optreedt. Zondag maakt het de traditionele boottocht door de grachten en Maandagmorgen ontvangen B. en W. van Amsterdam de orkestleden ten stadhuize. Die avond volgt nog een concert in Den Haag en Dinsdag vertrekt men naar Münster; dan is Düsseldorf aan de beurt en tenslotte enkele steden in Zwitserland.
Volmaakte linkerhandtechniek, onovertrefbare stokvoering, toonvorming die tot de bloeiendste cantilenes in staat is, uitgesproken muzikaliteit – ziedaar eigenschappen, waarmee iedere cellist stellig naam zou kunnen maken. Het staat vast, dat Mila Wellerson, die gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam een cello-recital gaf, over al deze capaciteiten de beschikking heeft. In ruime mate zelfs. En zo werd men geconfronteerd met een instrumentaliste van volstrekt uitzonderlijk formaat.
Dat dit concert mij toch niet geheel bevredigde, moet dan ook vóór alles worden toegeschreven aan het teleurstellende programma. Het (onbekende) celloconcert in D van Boccherini waarmee de celliste haar recital opende, bleek een vaal, weinig-zeggend geval te zijn. Brahms’ sonate in e laat slechts de minst aantrekkelijke registers van het instrument aan het woord en Sjostakowitsj’ sonate in d is een verlengstuk van Brahms’ romantische gedachtenwereld, al dient te worden opgemerkt, dat zij gunstiger voor de cello is geschreven.
Na dit alles verwachtte men iets boeienders. Dat niet kwam; men kan immers moeilijk volhouden dat de virtuoze uitsmijters van Cassadó en Popper bijzonder imponerend zijn. Felix de Nobel begeleidde zoals men dat van hem kan verwachten.
LEX VAN DELDEN