Vier jonge violisten op Volksconcert
De Israëlische pianiste Lola Granetman heeft Maandagavond in de kleine Concertgebouwzaal het Amsterdamse publiek enige raadsels opgegeven. In de eerste plaats was daar een mysterieus, uit het niets afkomstig schijnend geluid, dat naar de klank in geen enkel verband te brengen was met de piano (al was die dan niet zo heel erg mooi van kwaliteit). Bij nader luisteren bleek dit geluid niet anders te zijn dan het meezingen van de pianiste tijdens haar spel.
En vervolgens plaatste ook dat spel zelf mij voor problemen. Wie haar prachtige inzet van Schumann’s sonate opus 11 hoorde en aan het eind van de avond Strawinski’s bewerking van drie delen uit zijn “Petroesjka”, in deze magistrale, van begin tot eind fel doorleefde vertolking, zou nauwelijks kunnen geloven, dat het dezelfde pianiste was, die een ballade van Chopin zo grof en zo slordig van techniek speelde.
Ditzelfde vraagstuk, de schijnbare aanwezigheid van twee bijna tegenstrijdige naturen in één en dezelfde pianiste deed zich soms in het beperktere verloop van één stuk voor: in Chopin’s Fantasie in f bijvoorbeeld, die ogenblikken van een zeer bijzondere en persoonlijke poëzie had naast momenten van onbegrijpelijk en kordaat zakendoen, dat in hoge mate afhankelijk scheen van de graad van moeilijkheid.
En ik geloof, dat hiermee de kern van het vraagstuk wordt aangeroerd: want al die minder geslaagde fragmenten zijn mijns inziens toe te schrijven aan een gebrek aan beheersing, aan contrôle over technische problemen, die met het rijpen der jaren naar alle waarschijnlijkheid wel zal komen. Dat Lola Granetman voldoende in haar mars heeft, staat voor mij vast. Zowel technisch als artistiek is dat het geval. Maar haar kunstenaarspersoonlijkheid is zo driftig en zo hartstochtelijk, dat een wel heel sterke beheersing nodig is om dit temperament binnen de perken van het evenwichtig-verantwoorde te houden. Trouwens: ook haar meezingen wijst in de richting van gebrek aan zelfcontrôle.
Volksconcert
Vier vioolsolisten in één stuk – het was een ongewone gebeurtenis, gisteravond op het Volksconcert in Amsterdams Concertgebouw. Ook als schouwspel. Vier jeugdige leden van ‘s lands eerste orkest bewezen door hun gloedvol en technisch voortreffelijk spel in Vivaldi’s concert voor 4 violen en orkest, dat het hoofdstedelijke ensemble – wat de instrumentale bezetting betreft – met gerust hart de toekomst tegemoet mag zien. Hun namen? Piet Heuwekemeijer, Wim Schrier, André van Aalst en Kees Kooper. Zij werden zeer goed begeleid door Hein Jordans, die de avond had geopend met Mozart’s Haffner-Symphonie.
Ellabelle Davis
Na de pauze hoorde ik hoe Ellabelle Davis in de Kleine Zaal met haar ongehoord schone sopraan een aantal negro-spirituals zong. Volmaakt en meeslepend. Slechts één opmerking: de hier gebruikte bewerkingen leken mij te zeer beïnvloed door de Westerse cultuur, en maakten de indruk voor het concertpodium geschreven te zijn. Dat hierdoor iets van de natuurlijke zeggingskracht van deze volksliederen verloren ging spreekt vanzelf.
Jean Antonietti begeleidde goed.
LEX VAN DELDEN