Categorieën
Het Parool

Abonnementsconcert onder Kubelik bracht veelheid van stijlen

Het abonnementsconcert van Woensdag en Donderdag heeft het Amsterdamse publiek een merkwaardig allegaartje van stijlen voorgezet, dat een allesbehalve gaaf programma vormde: vóór de pauze Bach’s Vioolconcert in E, Ravel’s “Tombeau de Couperin” en Bartók’s Eerste Rhapsodie voor viool en orkest, er na Brahms’ Tweede Symphonie. Die verscheidenheid bracht één voordeel met zich: de grote talenten van Rafael Kubelik kwamen hier in alle duidelijkheid aan het licht, maar eveneens zijn tekorten. Want na dit concert staat het voor mij vast, dat hij nauwelijks enige affiniteit bezit tot Bach en Ravel, althans déze Ravel.

Hoe voortreffelijk Johanna Martzy ook de vioolpartij in Bach’s concert speelde, het geheel kon mij nauwelijks boeien en dat moet stellig worden toegeschreven aan de te nadrukkelijke en onrustige directie van Kubelik, waardoor een werkelijk ensemble niet werd bereikt. Het was mij bovendien een raadsel, waarom het clavecimbel achterwege bleef; men miste zo wel erg een bindend element tussen de strijkersgroepen.

Ravel, als dirigeerprestatie – technisch gesproken – uitmuntend, leek mij van opvatting te geaffecteerd; Kubelik trachtte hier te veel te doen, zodat de grote lijn wat verloren ging. Overigens alle hulde voor de prachtige hobosolo van Haakon Stotijn.

Maar in Brahms’ Tweede Symphonie kwam Kubelik in zijn element en hier werd het duidelijk, dat hij een geboren vertolker is van de late romantiek, die “hinein-interpretieren” behoeft, waarzonder vooral Brahms’ werken van alle (schijn)grootheid ontdaan worden. Juist deze symphonie is mijns inziens niet meer dan een bijzonder grondig stuk architectuur, met meesterschap gebouwd, maar zo weinig geïnspireerd en zo banaal en arm van inventie, dat zij nauwelijks nog indruk kan maken.

Ik heb de grootste bewondering voor Kubelik, dat hij er desondanks in slaagde ‘n illusie van grootsheid aan dit werk te geven. Een illusie, zeker, maar zo dwingend bereid, met zulk een overtuigingskracht en met zoveel technisch meesterschap in het bespelen van tot één feilloos reagerend instrument omgetoverd orkest, dat er aan het slot slechts één reactie bij het publiek mogelijk was: Kubelik toejuichen.

LEX VAN DELDEN