Categorieën
Het Parool

Pijper’s nagelaten vijfde kwartet in Concertgebouw uitgevoerd

Volgend op Schubert’s kwartet in g en voorafgaande aan het derde strijkkwartet van de Tsjech Martinu, maakte Pijper’s onvoltooide, nagelaten vijfde kwartet, Zaterdagavond in de kleine Concertgebouwzaal te Amsterdam, een buitengewoon diepe indruk; in zijn milde, boeiende klank en innerlijke bewogenheid was het glansrijk de meerdere van Martinu’s kwartet met zijn uiterlijke beweeglijkheid en zware motoriek, die hier zó onstuimig op de voorgrond treden dat het, overigens knap en kernachtig geschreven werk nauwelijks nog het karakter van kamermuziek bezit.

Men moet het Amsterdams Strijkkwartet vooral erkentelijk zijn voor de doorleefde, prachtig afgewogen uitvoering van Pijper, die – afgezien van het naar mijn mening te langzame tempo van het eerste deel – aan hoge eisen voldeed.

Tegelijkertijd gaf de harmonie-muziekvereniging “Forzando” een jubileumconcert in de grote zaal, ter herdenking van haar 40-jarig bestaan. Onder de geestdriftige leiding van Alb. Meijns Wzn. speelde het orkest met veel overgave o.a. werken van Messager en Rossini.

Het na de bevrijding opgerichte arbeiderszangkoor “Morgenrood” gaf in composities van o.a. Sjostakovitsj en De Nobel blijk op de goede weg te zijn. Hoewel de sopranen en tenoren nog wat schraal klinken, ontwikkelde het koor onder de intelligente directie van K. Smulders toch een soms mooie toon en bleek men begrip te hebben voor de inhoud der uitgevoerde werken.

Concertgebouw op Zondag

De scheppende musicus fixeert zijn gedachten in een bepaald notenbeeld; wijkt de uitvoerende kunstenaar daarvan af, dan is het resultaat een vertolking, waarin van de intenties van de componist niet veel meer te herkennen is. Dit nu was het geval op het recital dat de pianist Hans Osieck Zondagmiddag in de Kleine Zaal gaf. Zijn spel maakte daardoor een nogal slordige indruk.

Toch geloof ik, dat deze pianist – wanneer hij zich nauwkeuriger aan het door de componist genoteerde zou houden – tot veel betere prestaties in staat is. Zijn techniek is immers behoorlijk ontwikkeld en in enkele preludes van Debussy bleek hij veel gevoel voor kleur te bezitten.

Na de geladen vertolking van Van Beethoven’s ouverture “Coriolan”, waarmee Van Beinum het volksconcert Zondagavond in de grote zaal had geopend, viel de uitvoering van André Caplet’s “Les prières” (voor zang, strijkorkest en harp) wat tegen. Deze zeer persoonlijke, ingetogen gebeden maken dan pas een diepe indruk, als de zangeres de religieuze inhoud er van werkelijk beleeft.

De vertolking van de solopartij door Bodi Rapp, die als liederenzangeres in een kleine zaal vaak goede indrukken achterliet, voldeed – evenals de orkestbegeleiding – niet geheel aan de hier gestelde eisen. Waarschijnlijk was zij in deze ruimte gedwongen, haar mooie doch niet zeer grote stem te forceren, waardoor haar aandacht teveel op het technische en te weinig op de expressie was gericht.

Het is mij overigens een raadsel waarom in het programmaboekje, dat wèl artikelen bevatte over Beethoven en Bruckner (wiens achtste symfonie na de pauze ging), met geen woord werd gerept over de toch zo weinig bekende Caplet.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Solistenconcert in Bachzaal

Op het door het Nederlands Impresariaat georganiseerde solistenconcert, Dinsdagavond in de Amsterdamse Bachzaal, toonde de pianist Jean Franssen, die in Mei deelneemt aan het internationale muziekconcours in Praag, vele eigenschappen te bezitten, welke een grote toekomst van hem mogen doen verwachten. Niet alleen beschikt hij over een buitengewoon grote en prachtig ontwikkelde techniek, maar bovendien weet hij een stuk naar vorm en inhoud op te bouwen. Zijn rijk gevarieerde toonvorming stelt hem in staat tot de kleurigste klankschakeringen.

In een met elke sleur brekend programma – men hoorde werken van Fauré, Bartók, Ravel en vijf, met veel Liszt en Rachmaninov doordrenkte bagatellen van de Engelsman Ferguson – wist Franssen voortdurend te overtuigen van zijn bijzonder talent; de aandacht voor technische problemen scheen echter vooralsnog een volkomen ongeremd musiceren in de weg te staan.

Voor de pauze oogstte Albert Vogel Jr. veel succes met de voordracht van poëzie van Marsman en van Rilke’s “Wijze van liefde en dood van den cornet Christoffel Rilke” in de vertaling van Victor E. van Vriesland.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Pianoduo Hirt-Stucki

De manier waarop de Zwitserse pianisten Franz Josef Hirt en Rosemarie Stucki het laatste deel (Brazileira) speelden van Milhaud’s “Scaramouche” – het slotnummer van hun recital op twee piano’s, Zaterdagavond in de kleine Concertgebouwzaal te Amsterdam – was kenmerkend voor hun spel in het algemeen: het goed sluitende ensemble, dat technisch en ook muzikaal op zeer hoog peil staat, verloor zich zodanig in de verzorging van het détail, dat de grote lijn (en daarmee de vaart van dit stuk) verloren ging. Nooit schoot dit spel eens uit tot een brandende hartstochtelijkheid, het bleef klein, intiem en was daardoor te weinig meeslepend.

Het programma was met smaak samengesteld: behalve werken van Mozart, Debussy en Milhaud hoorde men de eerste Amsterdamse uitvoering van Strawinsky’s sonate (uit 1944), – een niet zeer diepgaand, maar onderhoudend stuk met neo-klassieke inslag – en van de aan Hirt opgedragen partita van Honegger (uit 1940). Een neerdrukkend werk, deze partita, die in verhouding tot de inhoud veel te lang is en, vooral door haar goedkope effecten in de slotmars, geen bijster sterke indruk maakte.

Van het door Van Beinum gedirigeerde Volksconcert, dat tegelijkertijd in de grote zaal plaatsvond, hoorde ik alleen Mozart’s vioolconcert in G in een uitvoering, die uitblonk door de ideale, doorzichtige en prachtig afgewogen orkestbegeleiding. Jan Bresser was hierin de solist, die – afgezien van enkele onzuiverheden – uitstekend in dit pure musiceren paste.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Jan Odé solist op het Volksconcert

Op het Volksconcert, dat Eduard van Beinum – Dinsdagavond in het Amsterdamse Concertgebouw – opende met Von Weber’s ouverture “Oberon” was Jan Odé solist in het pianoconcert van Schumann. Het werd een uitermate voortvarende vertolking, technisch knap en met een zuiver inzicht in de constructieve elementen van dit stuk; in de ongebreidelde vaart, waarmee Odé het speelde, ging wel eens een enkel detail verloren en bleef de poëzie, die er van kan uitgaan, soms te zeer achterwege.

Na de pauze hoorde men Béla Bartók’s concert voor orkest, wederom in een meeslepende weergave, die het publiek een ovationeel applaus ontlokte.

Het Röntgen-kwartet, dat tegelijkertijd in de Kleine Zaal concerteerde, hoorde ik slechts in een deel van Brahms’ kwartet in a en in het “Dorische kwartet” van Respighi, een hoogdravend, ongemotiveerd lang stuk, dat – vooral door zijn zwakke vorm – geen ogenblik boeit.

De vier leden van het kwartet zijn ongetwijfeld goede instrumentalisten, een hecht, uitgebalanceerd ensemble vormen zij echter geenszins. Het feit, dat de zaal practisch leeg was, zal hun spel zeker niet gunstig hebben beïnvloed; maar al houdt men hiermee rekening, dan nog moet dit vaak ruwe en weinig afgewogen samenspel toch onvoldoende worden genoemd.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Dameskoor “Femina” zong in de Kleine Zaal

Ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van zijn sympathieke dirigente, Leida Hulscher (vooral bekend als leidster van radiokinderkoren), gaf het dameskoor “Femina” Woensdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw een concert, waaruit bleek, dat het koor over goed materiaal beschikt. De sopranen klinken wat schril en mager, maar men heeft de techniek van de koorzang behoorlijk onder de knie.

Het is verkeerd, een groot deel van het overigens aardig samengestelde programma met pianobegeleiding te zingen. Dat is niet bevorderlijk voor de zuiverheid; in de niet-begeleide (a cappella-) nummers was de neiging tot “zakken” duidelijk merkbaar. De beste indruk maakten twee bijzonder goede werkjes van Benjamin Britten en Guillaume Landré, welke Willy François dirigeerde.

Mevr. De Wai zat aan de vleugel, Rahel Mengelberg speelde op voortreffelijke wijze enkele harpsoli, terwijl de hoornpartijen in Brahms’ “Vier Gesänge” werden geblazen door Jean Neusy en Kees Govaarts.

De jubilerende dirigente ontving ettelijke bloemstukken.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Janine Dacosta, groot pianistisch talent

De reeks jonge Franse pianisten, die het Amsterdamse publiek de laatste jaren heeft leren kennen, is met een zeer jeugdig, bijzonder talent uitgebreid: Janine Dacosta, die Zondagavond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw een grotendeels uiterst moeilijk programma liet horen. Zij bleek – het programma wees reeds in die richting – een groot virtuoze te zijn, wier belangstelling in de eerste plaats nog (?) uitgaat naar de technische zijde der muziek.

Zo werd een étude van Liszt ongemeen knap gespeeld en nam zij de tempi van de, voornamelijk toch al vlugge, stukken zo snel, dat haar technische vaardigheid waarlijk verbluffend werd. Bewogen voortvarendheid was uiteraard een belangrijk kenmerk van dit toch gezonde spel, waarin echter weinig ruimte voor bezinning overbleef.

Waarschijnlijk zullen de jaren Janine Dacosta’s uitgesproken pianistische aanleg de verdieping verschaffen, die in de toekomst, behalve een fantastische instrumentaliste, tevens ‘n bijzondere kunstenares uit haar kan doen groeien.

In dezelfde zaal gaf de Zwitserse pianist Paul Baumgartner Zaterdag een Beethoven-avond. Hij imponeerde vooral door een buitengewoon grote, doch niet geheel gave techniek en door een meeslepende onstuimigheid, die zijn spel soms grof en te robuust deed zijn. Het leek mij, dat hij de diepere achtergrond miste, welke van een technisch knappe vertolking een werkelijk bezielde herschepping kan maken. Daarvoor was dit spel te weinig bezonken, bleef het te zeer aan de buitenkant.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Enrique Luzuriaga speelde Spaanse pianomuziek

Een programma, uitsluitend uit Spaanse muziek bestaande, voerde de Spaanse pianist Enrique Luzuriaga, begeleider van de danseres Mariemma, Vrijdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw uit. Dit programma, dat ogenschijnlijk zoveel beloofde, bleek toch ongunstig gekozen te zijn; de variatie in uitdrukkingswijze en inhoud van al deze composities (o.a. van Albéniz, Mompou, Granados en De Falla) is te gering om een heel recital te kunnen boeien. Ondanks het feit, dat enkele van deze werken – vooral van kleur en rhythme – prachtig zijn.

Luzuriaga, die over een goede, zij het wat slordige, techniek beschikt, toonde een temperamentvol pianist te zijn, maar zijn voordracht leek mij, in zijn soms geparfumeerd-zoetelijke romantiek en grillige vrijheden, aanvechtbaar. Het enthousiaste publiek dwong de pianist enkele toegiften af.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Mozart-biografie van Alfred Einstein

Poging tot synthese

Aan de tot nu toe bestaande Mozart-biografieën – waarvan de chronologische catalogus van Köchel en de meesterlijke vijfdelige studie door Wyzewa en Saint-Foix (beide analyses) de kennis van Mozart’s oeuvre vrijwel volledig hebben gemaakt – heeft de bekende in Amerika wonende musicoloog Alfred Einstein een nieuwe toegevoegd: “Mozart, sein Charakter, sein Werk”. (Bermann-Fischer Verlag, Stockholm, 25.90.

Het is een poging het in alle vroegere analytische werken vergaarde materiaal samen te vatten in één levend organisch geheel; een synthese te scheppen met een levendiger en persoonlijker toon dan een dorre catalogus kan geven, zonder nochtans af te glijden naar de meestal populair-anecdotische vorm van de biografische roman.

Wat het meest in deze verbluffend knappe biografie treft, is Einstein’s ongelofelijke kennis van zaken, zijn beheersing van dit uitermate omvangrijke materiaal, zijn gefundeerde oordeel en bovenal zijn bijzondere algemeen-cultuurhistorische eruditie, waardoor het behandelde wordt opgenomen in het zich ontwikkelende beschavingsproces van Mozart’s dagen.

Dat deze grootse poging geheel zou slagen, kon men moeilijk verwachten. Met name het eerste deel – “Der Mensch” – blijft soms wat onoverzichtelijk, “de mens Mozart” verdrinkt hier dikwijls in de overstelpende hoeveelheid feiten en gaat vaak schuil achter de vele personen die zijn leven hebben beïnvloed. Maar het tweede deel – “Das Werk” – is ronduit meesterlijk, oorspronkelijk in zijn samenvattende vorm van de verschillende onderdelen van Mozart’s oeuvre. Vooral de hoofdstukken “Das Klavierkonzert” en “Die Oper” werpen menig nieuw, verhelderend licht op deze zo gecompliceerde materie.

Zij, die enigermate vertrouwd zijn met Mozart’s composities – een voorbehoud dat de schrijver trouwens ook zelf maakt – dienen deze biografie te lezen. Voortdurend zullen zij onder de indruk komen van deze grandioze poging tot synthese, waaruit steeds Einstein’s hartstochtelijke liefde spreekt voor het genie Mozart.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Bartók’s Orkestconcert nogmaals uitgevoerd

Men heeft in deze kolommen vorige week kunnen vernemen, welk een diepe indruk Bartók’s concert voor orkest toen heeft gemaakt. Zonder superlatieven te gebruiken wil ik – na de herhaling ervan, Donderdagavond op het volksconcert in het Amsterdamse Concertgebouw – slechts nuchter-zakelijk vaststellen, dat wij zonder twijfel te maken hebben met een werkelijk nieuw meesterwerk, dat op één lijn te stellen is met de toppunten uit de gehele muziekliteratuur, met een Bach, een Beethoven.

Van Beinum gaf er een meesterlijke, meeslepende vertolking van. Men moet hem dankbaar zijn, dat hij het werk enkele keren op zijn programma’s heeft geplaatst; want slechts bij herhalingen van deze (en ook van andere belangrijke!) hedendaagse muziek is ons concertleven gebaat.

Voor de pauze hoorde men zeer mooi verzorgde uitvoeringen van Beethoven’s “Egmont-ouverture”, Schubert’s “Rosamunde-muziek” en het concert voor harp en fluit van Mozart, waarin Phia Berghout en Hubert Barwahser – resp. eerste harpiste en solofluitist van het Concertgebouworkest – de uitstekende solisten waren.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Mooi recital door violiste Edit Wohl

Mannenkoor GEWA zong in de grote zaal

Het als geheel weinig bevredigende “muzikale weekend” bracht tenminste één aangename verrassing; de jeugdige Hongaarse violiste Edit Wohl, die zich Zondagavond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw aan het Amsterdamse publiek voorstelde. Zij bleek een uitgesproken violistisch talent te zijn, met een gave, trefzekere techniek en een zeer goede streek; haar toon is voortdurend helder en puur.

In een programma dat jammer genoeg enkele bewerkingen vermeldde, en dat terwijl er zulk een uitgebreide literatuur voor viool en piano bestaat, maakte haar van sentimentaliteit ontblote spel een gezonde, door en door muzikale indruk. Ik had het gevoel, dat zij met wat schroom stond te spelen, gereserveerd; waarschijnlijk zal een grotere podiumervaring haar de durf verschaffen er wat meer op los te spelen.

Deze bedeesdheid kwam vooral aan het licht, doordat Géza Frid de pianopartij met die onstuimige hartstochtelijkheid vertolkte, die deze sonate nodig heeft.

Een buitengewoon interessant programma van oud-Nederlandse motetten, Engelse en Italiaanse madrigalen liet het koor Collegium Musicum Amstelodamense Zaterdagavond in de goed-bezette Kleine Zaal horen. Voor de kennismaking met deze meesterwerken zou men het koor dan ook erkentelijk moeten zijn, ware het niet, dat de verschillende stemmen zo grof tegen elkaar afgewogen klonken en het begrip voor deze muziek zo weinig merkbaar was, dat men nauwelijks een indruk kreeg van de erin aanwezige schoonheid.

Vooral door de schoolse, weinig bezielende directie van Toon Vranken bleef deze koorzang (slechts het deel voor de pauze hoorde ik) dan ook mat en geestloos.

Drs. Arend Koole speelde tussen de koornummers enkele piano-soli; het enige, wat mij hierin duidelijk werd, was zijn gebrek aan zelfcritiek. Had hij die bezeten, dan zou hij zich niet aan het concertpodium hebben gewaagd. Want zowel technisch als muzikaal schoot dit spel ernstig te kort.

Tegelijkertijd gaf het mannenkoor G.E.W.A. (van het gemeente-energiebedrijf) in de volle grote zaal een concert, waarop geestdriftig en over het algemeen zeer goed gezongen werd. Vooral de geestige “Boere-Charleston” van Joh. Bordewijk-Roepman en Jac. Kort’s dankbare “Nachtmuzikanten” klonken voortreffelijk. Dirigent Joep Schreurs leidde zijn mannen vaardig en met onopgesmukte, bezielende frisheid.

De koornummers werden afgewisseld door de alt Annie Hermus, die met mooi geluid en goed expressie o.a. liederen van Brahms ten gehore bracht.

In de Kleine Zaal bracht de uitstekende pianist Theo van der Pas Zondagmiddag een recital met o.a. twee nieuwe Nederlandse werken. Beide stukken stelden teleur. In R. Crolitus’ sonatine kon ik – behalve veel gewilde moderniteiten – niets ontdekken, dat compositietalent verraadt; een inhoudloos stuk, zwak en grillig van thematiek en vorm.

Orthel’s derde sonatine viel ook al niet mee. Veel eigens vertoont deze, wel is waar vakkundig gecomponeerde, muziek niet; vooral het langzame middendeel leek mij banaal van harmonie en melodie.

Van der Pas speelde voortreffelijk als altijd; misschien wat koeler en gereserveerder, maar hoe kan dat ook anders voor een practisch lege zaal!

LEX VAN DELDEN