Categorieën
Het Parool

Pianist van 9 jaar speelde eigen composities

(Van onze muziekredacteur)
Talloze radiobezitters, die hun radiogids met aandacht doorlezen, zullen Zaterdagavond ongetwijfeld om 8.12 uur aan hun toestel hebben gezeten om te luisteren naar de negenjarige pianist André Mathieu, die eigen composities speelde. Het waren gramofoonopnamen van enkele korte piano-stukken, die de volgende titels droegen: Etude op de witte toetsen, Etude op de zwarte toetsen, De stekende bijen, en Wilde dans.

De omroeper vertelde er bij, dat André Mathieu deze stukken componeerde tussen zijn vierde en vijfde jaar. En dit laatste maakt zijn prestaties haast ongeloofwaardig: want niet alleen bleek de jongen uitstekend te kunnen pianospelen en zeer goed voor het instrument te schrijven, maar bovendien spreken uit zijn composities een eigen geluid en een verbluffende vitaliteit.

Het is slechts jammer, dat de radio geen nadere inlichtingen verschafte omtrent dit ongetwijfeld bijzondere talent. Vragen als: waar woont dit wonderkind en welke nationaliteit bezit het? moeten hierdoor onbeantwoord blijven. De toekomst zal ons leren of wij hier te maken hebben met een tweede Mozart. Wie weet……

Categorieën
Het Parool

“Electrogram”, ideale gramofoon

Nieuwe vinding van His Master’s Voice

(Van onze muziekredacteur)
Onze aandacht is de laatste jaren veelal gericht geweest op radiotechniek, op frequentie-modulatie en magnetische band. Maar denkt u nu niet, dat de gramofoonindustrie stil heeft gezeten. Men tracht nog steeds de electrische gramofoonweergave te perfectioneren en His Master’s Voice is er eindelijk in geslaagd een apparaat te construeren, dat een natuurgetrouwe reproductie van geluid geeft: de Electrogram.

Amsterdam geniet het voorrecht deze gramofoon sinds enige tijd binnen zijn veste te hebben, als enige op het Europese continent. Een primeur dus, die de firma Van Embden in de Kalverstraat mij heeft gedemonstreerd. En ik moet zeggen: het resultaat was verrassend. Een orgeltoccata van Bach werd opgezet en het leek werkelijk alsof een echt orgel zijn dreunend geluid de wereld inzond.

Bijzonderheden? Wat men te zien krijgt is vrij eenvoudig; twee kasten, één ongeveer een meter hoog, dat is de gramofoon, en de ander iets hoger, breder ook, die het geluid uitzendt: de luidspreker dus. De gramofoonkast vertoont van voren vier knoppen: de schakelaar, de volumeregelaar (waarmee men harder of zachter afstemt), de bas-balans-contrôle (waarmee de bas duidelijker gemaakt kan worden) en de toon-kwaliteit-regelaar, die tevens bijgeluiden “filtreert” (het naaldgeruis wordt hierdoor tot een minimum teruggebracht).

De “luidspreker” bevat eigenlijk drie afzonderlijke luidsprekers: twee verwerken de tonen met een trillingsgetal (frequentie) van minder dan 5000 per seconde, de derde zorgt voor de hogere frequenties. En dit is heel belangrijk, de technicus begrijpt dat direct. Ter verduidelijking: geluid bestaat evenals licht uit trillingen. De electrische weergave wordt beter naarmate méér in de oorspronkelijke uitvoering aanwezige trillingen worden overgebracht. In de concertzaal krijgt men van een orkest trillingen met frequenties, liggend tussen 30 en 15.000 trillingen per seconde.

Natuurgetrouw

Dit hele gebied wordt door de Electrogram volkomen weergegeven, zodat men kan zeggen, dat hier een ideale manier van reproductie bereikt is. De beste vooroorlogse gramofoon “haalde” slechts van 100 tot 5500 trillingen per seconde. De thans bereikte vooruitgang is dus van grote betekenis.

Om een voorbeeld te geven: de piano heeft een “trillingsgebied” van 30 tot 3000, de pianoklank kan nu dus volmaakt worden gereproduceerd, vroeger niet. Nog enkele voorbeelden: de viool heeft een “frequentieterrein” van 200 tot 15.000, de hobo van 330 tot 15.000, de pauken van 50 tot 3000, de contrabas van 40 tot 8000. Van al die instrumenten werd vroeger een aanzienlijk deel van de trillingen “afgesneden”. Thans is de reproductie volledig en dus natuurgetrouw.

Nog een voordeel van deze gramofoon is, dat men de “luidspreker” een vaste, door proefnemingen bepaalde, plaats kan geven, op “luisterafstand”, terwijl de eigenlijke gramofoon in uw nabijheid kan staan.

Denk nu niet, dat u dit prachtige toestel kunt kopen. Het wordt (nog) niet in serie vervaardigd, daarvoor is het nog te duur. Voor grote theaters, bioscopen, vergaderzalen is het de ideale gramofoon. Want dat geluid: verbluffend van “echtheid”. Enfin, u zult het zelf nog wel eens horen, over enkele jaren bij u thuis misschien……

Categorieën
Het Parool

Nieuwe gramofoonopname van Maurice Ravel’s “Bolero”

IN 1928 bestelde de danseres Ida Rubinstein een ballet bij de toen nog niet zo populaire Maurice Ravel. Het werd de beroemde Bolero, die in November van datzelfde jaar in de Parijse Opera voor het eerst werd uitgevoerd. Een geweldige krachttoer in orkestraal opzicht: een eenvoudig, maar suggestief thema, dat voortdurend wordt herhaald zonder enige rhythmische verandering; maar in die herhalingen is een crescendo opgebouwd, een steeds feller wordende climax, die waarlijk obsederend werkt.

Deze Bolero gaf de muzikale wereld een schok; zij werd een sensatie van de eerste orde en veroverde de wereld stormenderhand. Er zijn weinig composities, die in zovele verschillende bewerkingen ten gehore worden gebracht: van bioscooporgel tot jazz-band, van café-strijkje tot symphonie-orkest, allerlei ensembles spelen het stuk. En zelfs zij, die zich niet met “ernstige” muziek ophouden, kennen het. Slagersjongens fluiten de melodie bij het rondbrengen van de bestellingen, huisvrouwen neuriën haar bij het stof afnemen.

En het is dan ook alleszins verklaarbaar, dat de gramofoonmaatschappijen opnamen hebben gemaakt van deze Bolero. Want andere “ernstige” muziek, die zo populair en economisch waardevol is, is nauwelijks denkbaar. Aan de bestaande opnamen heeft de “Decca” kortgeleden een nieuwe toegevoegd (X 10093, 4 plaatkanten), waarvoor het Orchestre de la Société du Conservatoire de Paris speelde onder leiding van Charles Münch.

Men heeft in Ravel’s stuk vaak het tempo opgevoerd, zó zelfs, dat een opname mogelijk werd op drie plaatklanten. Münch doet dit niet; hij houdt zich aan het voorschrift van de componist, begint de Bolero in het voorgeschreven vrij langzame tempo en houdt dit tot het einde vol. Toch wordt hier een geweldige climax bereikt, feller wordt de muziek, steeds frenetieker door een van binnenuit komende spanning en een hartstochtelijk brandende geladenheid, die tot bezetenheid uitgroeit.

Men moet Münch dankbaar zijn voor deze prachtige uitvoering; en niet alleen Münch, maar ook het voortreffelijke orkest, dat zijn directie nauwgezet volgt. De “Decca” zorgde voor een uitnemende prestatie, acoustisch is alles prachtig verwerkt, het ruisen is minimaal. Kortom: een aanwinst van het grootste belang.

Andere opnamen

Het Residentie-orkest speelde onder leiding van Willem van Otterloo Peter van Anrooy’s populaire “Piet Hein-Rhapsodie” op X 10131: een vrij slechte opname, met veel geruis en niet goed gerealiseerde koperpassages.

Twee prijswinnaars op het concours in Scheveningen kan men horen in korte werken: Germaine Devèze en Michel Szwalbe. De pianiste Germaine Devèze voert Ravel’s prachtige, rijk-geschakeerde “Alborada del Gracioso” uit (X 10147): technisch goed, maar weinig persoonlijk en nogal schools; de opname is van behoorlijke kwaliteit, ofschoon de pianoklank wat metalig is.

De violist Michel Szwalbe speelt, goed begeleid door Isja Rossican, de Sarasate’s “Zapateado” en Paganini’s 24ste Caprice (X 10144). Beide stukken tonen de zekere techniek van de violist, wat hier echter niet voldoende is. Want voor dit klatergoud van moeilijke passages is een verblindende virtuositeit nodig. Ook deze opname voldoet aan de eisen; maar evenals in de vorige plaat is de pianoklank vrij slecht.

Voor de liefhebbers van dansmuziek nog het volgende: Vera Lynn zingt met orkest o.l.v. Bob Farnon “At the Candlelight café”, een namaak-zigeunermuziekje, sentimentelerig als de technicolors van een dergelijke strekking, maar goed opgenomen. Aan de andere kant hoort men de langzame wals “The flower seller” (M 32392).

Veel frisser is “Choo choo ch’ boogie”, een “boogie woogie”, zoals dat heet, gespeeld door Louis Jordan and his Tympany Five: aardig van rhythme, met een knappe pianosolo en goede zang van Jordan zelf. Maar de kroon spant de keerzijde, die af en toe de indruk wekt geïmproviseerd te zijn: “That chick’s too young to fry”. Ook hier weer een pittige pianosolo (M 32246).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Er zijn weer veel gramofoonplaten

Goede Zwitserse opnamen van kamermuziekwerken

DE voorraad gramofoonplaten in de winkels is langzamerhand wel weer wat uitgebreider geworden en nu de fabriek in Heemstede, waarover Het Parool enige tijd geleden uitvoerig berichtte, haar werk begonnen is (naar ik vernam: met zeer gunstige resultaten) mag men de toekomst met enig optimisme tegemoet zien.

Dezer dagen zijn in ons land nieuwe platen in de handel gebracht van een Zwitserse maatschappij; de Elite-special-platen. En wat ik er van hoorde, is van een voortreffelijke kwaliteit, vergelijkbaar met de allerbeste, reeds jarenlang bekende merken. Het repertoire, hier verkrijgbaar, bestaat uit kamermuziekopnamen.

Om te beginnen speelde het Röntgen-kwartet (een Nederlands ensemble) voor de Elite-plaat drie strijkkwartetten: van Mozart, het Jachtkwartet (plaatnummer 7035 tot 7037, dus 3 platen), Dvorák’s Negerkwartet (7038-7040, 3 platen) en Schubert’s Rosamundekwartet (7045-7048, 4 platen). Van acoustisch standpunt bezien uitnemende opnamen: vrijwel geruisloos en zonder zweven. De uitvoering voldeed mij in Dvorák het beste, voor Mozart en Schubert leek mij de klank van het Röntgenkwartet te verzadigd en het ensemblespel te grof ook.

De pianist Orazio Frugoni zorgde voor opnamen van Liszt’s 2e Hongaarse Rhapsodie (7032) en van Chopin’s Etude op. 10, nr. 3 en Wals op. 64, nr. 2 (plaatnummer 7031). Beide goed uitgevoerd, zij het wat conventioneel-romantisch. Een veel beter pianist, met een helderder techniek, bleek Peter Solymos, die Bartók’s fascinerende Roemeense Dans en Rondo uitnemend speelde (7052). De realisatie van de pianoklank, een van de moeilijkste problemen, die de opnametechniek heeft op te lossen, is behoorlijk.

Ook de Decca zit niet stil: reeds enige tijd geleden bracht zij een aantal orkestplaten in omloop, opnamen van vrij bekende muziek, goed van kwaliteit, alle bijzonder mooi van acoustiek, maar soms wat ontsierd door geruis. Velen zullen echter ook deze platen met enthousiasme begroeten.

De “Urendans” uit Ponchielli’s “La Gioconda” werd gespeeld door het Nationaal Symphonie Orkest onder de beheerste leiding van Anatole Fistoulari (X 10001). Victor Olof dirigeerde het Londens Symphonie Orkest in de Slavische Dansen nrs. 1 en 2 van Dvorák (X 10005). Beide uitvoeringen in de gebruikelijke opvatting, maar goed van klank, al zijn de luidste passages niet steeds even goed “verwerkt”.

Ronduit voortreffelijk is de opname van Järnefelt’s “Preludium” en Sibelius’ “Valse triste” (X 10061) door het Nationaal Symphonie Orkest o.l.v. Victor Olof. En ook de beide platen met de balletmuziek uit “Sylvia” van Delibes, uitgevoerd door het BBC-Theater Orkest o.l.v. Stanford Robinson, voldoen aan hoge eisen (X 10070-70). Evenals Grieg’s “2e Peer Gynt-suite”, gespeeld door het Londens Philharmonisch Orkest onder directie van Basil Cameron (X 10077-78).

Dansmuziek

Rumba-rhythmen hoort men in de prettige rumba “Maracas”, gespeeld door de rumba-band van Edmundo Ros, die zèlf de zangsolo verzorgt (M 32290). Op de keerzijde speelt hetzelfde orkest een bijzonder aardige dans “Another night like this”, treffend door de suggestieve Zuidamerikaanse rhythmen.

Harry Roy en zijn band zorgden voor de opnamen van twee conventionele foxtrots (M 32291): “Imaginez” met zang van Eric Whitley en “Guilty” met zang van Eve Lombard. En ten slotte nóg twee foxtrots, gespeeld door Frank Weir en zijn orkest (M 32223); het zijn “All through the day” met prettige, eenvoudige zang van Vivien Paget en “Surrender” waarin de week-gevoelige zangpartijen worden verzorgd door Johnny Carroll en de Radio Revellers.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Zangeres Lia Fuldauer: Na tien jaar weer in ons land

(Van onze muziekredacteur)
Onlangs controleerde de douane aan de Belgisch-Nederlandse grens de pas van een dame en op die pas stond de naam: Louise Fuldauer. “Hé”, zei de douanebeambte, “ik ken wel Lia Fuldauer, dat was de bekende coloratuur-sopraan bij de Nederlandse Opera van Koopman, vroeger”.

“Dat ben ik!” zei daarop die dame.

Lia Fuldauer zèlf vertelt ons dit verhaal, haar terugkeer naar ons land, na tien jaar. Eind 1938 vertrok zij naar Brazilië om er concerten te geven. “Toen brak plotseling de oorlog uit en sindsdien heb ik er gewoond, in San Paulo. Maar Amsterdam ben ik niet vergeten; daar zorgt Dagboekenier voor en Kronkel sla ik nooit over.” Levendig en snel weet zij te vertellen, deze zangeres, en het ene nieuws volgt op het andere.

“Er zijn drie orkesten bij ons: in San Paulo, in Rio de Janeiro en het radio-orkest van San Paulo, dat wordt geleid door de voortreffelijke pianist en dirigent Joao Souza Lima. Voor de radio heb ik gedurende een half jaar recitals gegeven, waarin ik de ontwikkeling van het Duitse lied behandelde. Ook Nederlandse liederen zong ik vaak.

“Een anecdote? Op een avond belt een heer aan. Bent u Donna Lia? – Ik wil zanglessen hebben,” zegt hij, “Kunt u zingen? – Nee – Hebt u een goede stem? – Weet ik niet – Waarom wil u eigenlijk zangles hebben? – Uit sport! – We maken ten slotte een afspraak. Hij moet nóg komen..”

“Prof. Gustabo A. Stern houdt overal in Brazilië lezingen over muziek, geïllustreerd met films en gramofoonplaten. Hij brengt zo wat begrip voor muziekcultuur in dit land, waar zoveel analphabeten zijn. Een zeer belangrijk werk,” is Lia Fuldauer’s oordeel.

Half November zingt zij voor de radio: liederen van hedendaagse Braziliaanse componisten, van Camargo Guarnieri, Francisco Mignone, Dinora de Carvalho en de folkloristisch componerende Hekel Tavares. “Overigens ben ik maar tijdelijk hier,” besluit zij ons gesprek.

Categorieën
Het Parool

De zwarte schijf draait weer!

Voor elk wat wils

EINDELIJK is het dan weer mogelijk grammofoonplaten te verkrijgen, zij het ook met enige moeite. Want, zag men voor de oorlog een groot aantal maatschappijen vertegenwoordigd, op het ogenblik is “Decca” vrijwel heer en meester.

Het nog schaarse materiaal is helaas niet erg gelukkig gebruikt. Van de beschikbare platen wordt meer dan 60% ingenomen door lichte amusementsmuziek. Op zichzelf hoeft dit nog geen bezwaar te zijn. Maar als men weet, dat hierbij opnamen zijn gemaakt van een Larghetto van Händel en een melodie van Gluck in vrij ongelukkige bewerkingen voor viool en orgel(!), als men verder bedenkt, dat vele platen bestemd zijn aan nogal sentimentele en slecht uitgevoerde dansmuziek, dan zal het ieder duidelijk zijn, dat men het materiaal zeker economischer had kunnen gebruiken.

De maatschappijen weten echter blijkbaar zeer goed, wat verkoopbaar is en wat niet. Commerciële factoren bepalen waarschijnlijk de verdeling van het repertoire over het aantal te maken opnamen. Dat is jammer en niet nodig. Want het is zeer goed mogelijk oorspronkelijke, uitstekende lichte muziek op de plaat vast te leggen. Amusementsensembles zijn er vele, de keuze is misschien niet gemakkelijk, maar in ieder geval beter te doen dan zijn toevlucht te nemen tot bovengenoemde bewerkingen. Enkele goede opnamen bewijzen dit duidelijk.

Licht . . . .

Om te beginnen is daar een perfecte opname van Louis Armstrong met twee foxtrots. (Decca BM 03595). Zowel in “Jodie man” als in “I wonder” zingt Armstrong schor en enthousiast als altijd en kunnen de jazzliefhebbers van zijn prachtige trompetsoli genieten.

Goede amusementsmuziek wordt ook ten beste gegeven door het BBC-theaterorkest onder leiding van Stanford Robinson, dat een charmante “Valse serenade” van de dirigent uitvoert en een aardige bewerking van de populaire mars “The British Grenadiers” (Decca X10011).

De Ramblers onder Theo Uden Masman laten hun supporters mede genieten van een wilde bui in “Hey-Ba-ba-re-bob”, een abacadabra, dat moeilijk nader te omschrijven valt en waarin Ferry Barendse moeite doet een negerzanger te imiteren. (Decca M32162). Aan de andere zijde stelt Marcel Thielemans een Franse chansonnier voor in “Joupi joup-la-la”.

Van het klassieke repertoire geeft het Concertgebouworkest onder Van Beinum’s beproefde, alom bekende leiding een acoustisch voortreffelijke verklanking van de tweede Leonore-ouverture van Ludwig van Beethoven (Decca X 10028 en X 10029).

In het tweede pianoconcert van Saint-Saëns speelt Moura Lympany de brillante pianopartij zeer virtuoos doch komt tegen de uitstekende orkestklank van het Nationale Symphonie-Orkest onder leiding van Warwick Braithwaite wel wat erg sterk uit (Decca X 10017 – X 10016).

Een zeer goede opname werd tenslotte gemaakt van Schubert’s achtste symphonie, de “onvoltooide”, door hetzelfde Nationale Symphonie-Orkest, ditmaal door Anatole Fistoulari gedirigeerd (Decca X 10014 – X 10016). Een normale, tot cliché geworden uitvoering, met de bekende romantische overgevoeligheden, maar mooi van klank, afgezien van het vrij sterke krassen.

LEX VAN DELDEN