Categorieën
Het Parool

Programma van Ned. Kamerkoor op Edinburg Festival

(Van onze muziekredacteur)
Dat het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel meewerkt aan het Edinburg Festival, begin September 1951 deelden wij reeds mee. Thans zijn ook de programma’s bekend welke het ensemble in twee concerten zal uitvoeren.

Op het eerste concert zingt het werken van Josquin des Prés, Clemens non Papa, Monteverdi, Poulenc, Ravel en Strawinski (de Mis). Tijdens het tweede optreden brengt het koor ten gehore werken van Obrecht, Brumel, Josquin des Prés, Lassus, Sweelinck, Frank Martin, Badings en de première van “Five Studies” van Antony Hopkins.

Categorieën
Het Parool

Duo Salomon-Hall speelde in Engeland

(Van onze muziekredacteur)
Het viool-pianoduo Herman Salomon-Elsie Hall heeft in Engeland enkele recitals gegeven: in Manchester, Londen, Liverpool, Oxford speelde het – behalve klassieke muziek – ook werken van Flothuis en Martinu.

Half Januari concerteert het in Zwitserland en Frankrijk, daarna vertrekt het weer naar Engeland.

Categorieën
Het Parool

Kerstmatinée

Wat er op de Kerstmatinée, gistermiddag in het Amsterdamse Concertgebouw, het meest verraste, was de manier waarop Theo Bruins de pianosolo speelde in Franck’s Variations Symphoniques. Want deze vertolking week duidelijk af van wat men gemeenlijk te horen krijgt.

Meestal legt men de nadruk op de lyrische pathetiek en de elegische poëzie van dit werk. Theo Bruins, die het technisch bijzonder virtuoos speelde, ontdeed het van die, in de loop der jaren tot sleur geworden, ballast en gaf er een aanmerkelijk lichter en helderder beeld van: een opvatting die van het puur-musische uitging en als geheel een overrompelend frisse indruk achterliet. Men heeft hem er uitbundig voor gehuldigd.

Hein Jordans streefde in de orkestpartij de alledaagse, wat zware opvatting na, die tot routine is geworden. Daardoor was het resultaat niet geheel geslaagd. Dat zelfde geldt voor Haydn’s Symphonie Concertante, waarin Jan Bresser (viool), Haakon Stotijn (hobo), Samuel Brill (cello) en Thom de Klerk (fagot) de onvergetelijke solisten waren.

Met een nu eens geladen, dan weer wat matte uitvoering van Tsjaikowski’s Vijfde Symphonie werd het concert besloten. Jordans voelde zich hier kennelijk in zijn element.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Wethouder De Roos over Ned. Opera: “Verplaatsing naar Den Haag zal onkosten doen stijgen”

(Van onze muziekredacteur)
“De Gemeente Amsterdam is er verre van overtuigd, dat door verplaatsing van de zetel der Nederlandse Opera naar Den Haag de huidige exploitatiemoeilijkheden overwonnen kunnen worden.” Mr. A. de Roos, wethouder voor Kunstzaken van Amsterdam, zegt het met enige nadruk en hij heeft duidelijke motieven om hierin van mening te verschillen met zijn Haagse collega, wethouder J. van Zwijndrecht, die – in Het Parool van twee dagen geleden – beweerde van de noodzaak der reorganisatie overtuigd te zijn.

Opera heeft grootste publiek in Amsterdam

“Die zetelverplaatsing,” meent mr. De Roos, “biedt namelijk geen voldoende waarborgen, financieel niet en evenmin uit een oogpunt van werkgelegenheid, werkbasis. Wat het laatste betreft: de activiteiten van de opera behoren zoveel mogelijk op één plaats te geschieden. Men zal dus moeten repeteren en de zetel moeten hebben in de stad waar men ook het meeste optreedt.

Amsterdam meent dat Den Haag daaraan niet kan voldoen. Ook financieel niet. Bekijkt u deze cijfers maar eens. Voor het seizoen 1950-’51 is het aantal voorstellingen der Nederlandse Opera als volgt geraamd: Amsterdam: 125 voorstellingen Den Haag: 30 voorstellingen Rotterdam: 17 voorstellingen

Amsterdam heeft dus verreweg de grootste behoefte aan opera-opvoeringen. De voorstellingen zijn er steeds geheel of vrijwel uitverkocht. Het publiek is er dus in de hoofdstad, een groter publiek blijkbaar dan in de andere steden.

Die verhouding zal ook in de toekomst zo blijven. Zou de zetel van de opera worden verplaatst naar Den Haag, dan betekent dat automatisch dat het gezelschap bijzonder veelvuldig naar Amsterdam zal moeten reizen. Gevolg: enorme verhoging der onkosten.”

Kan het Haagse Gebouw van Kunsten en Wetenschappen bedrijfsmatig in de volle omvang aan de eisen voldoen? Wethouder Van Zwijndrecht meent van wel. “Amsterdam vreest van niet,” aldus mr. De Roos, “want die schouwburg wordt, evenals de Amsterdamse, door andere gezelschappen bespeeld, zodat de speelgelegenheid in Den Haag ook aan beperkingen is gebonden.

Een dergelijke werkbasis bestaat in Amsterdam in gelijke mate, maar de hoofdstad heeft het grote voordeel dat de Stadsschouwburg van de gemeente is, terwijl het Gebouw van K. en W. eigendom van een N.V. is: alles wat er gebeurd moet dus worden betaald. Ook dat maakt de exploitatie ongunstiger.”

“Bovendien kan ik u wel zeggen, dat in Amsterdam op het ogenblik hard wordt gewerkt aan plannen voor een nieuwe behuizing van de opera,” aldus Wethouder De Roos, “ondanks het feit dat wij ons beramen over de bouw van een IJ-tunnel en een nieuw stadhuis. De exploitatiemogelijkheid van de Stadsschouwburg met zijn 1000 plaatsen is inderdaad te klein, maar in Den Haag zal die nog geringer zijn, ook al kan men er 2000 personen herbergen: het aantal voorstellingen is er immers aanmerkelijk lager.

Reeds nu was het zo dat het Gebouw van K. en W. per opera-opvoering weinig meer opbracht dan de Stadsschouwburg; de voorstellingen waren in Den Haag niet steeds uitverkocht. Volgens onze financiële deskundigen zal de zetelverplaatsing de exploitatie van de opera dan ook stellig ongunstiger maken.

Uitgangspunt moet natuurlijk blijven de instandhouding van de Nederlandse Opera. Daarover zullen allen het eens zijn. Als die instandhouding met cultuurspreiding gebaat is, dan zal Amsterdam daaraan zeker medewerken. Maar indien men denkt dat daarvoor de zetel van de opera door een andere stad moet worden gekocht, dan mengt men er een element in dat met die spreiding niets te maken heeft. Ook de eventuele fusie van het Rotterdams en het Residentie Orkest moet men loszien van de verplaatsing der opera: dat zijn zaken welke niet met elkaar in verband kunnen worden gebracht.

Bij een spreiding van operavoorstellingen zal een nieuwe financieringsbasis moeten worden gevonden, waarbij ook andere steden grotere, gelijkmatig verdeelde, offers zullen moeten brengen, eventueel gepaard gaand met meer invloed in het bestuur in de opera. Het komt er dus op neer: wat willen en kunnen Den Haag en Rotterdam bieden?

Tot nu toe hebben het Rijk en Amsterdam de door hen in het leven geroepen opera met grote subsidies in stand gehouden. Amsterdam gaf vorig seizoen 425.000 gulden, het Rijk een bedrag van dezelfde orde. Den Haag gaf op basis van het aantal voorstellingen aldaar 11.000 gulden, Rotterdam 9300, en Utrecht 5400 gulden.” En hiermee illustreert wethouder De Roos bijzonder duidelijk hoe de situatie ligt.

“Cultuurspreiding? Accoord,” vindt hij, “maar dan met een gelijkmatige verdeling van de offers en zonder het laten meespreken van te grote plaatselijke belangen. De opera moet voortbestaan. Dat is het cardinale punt. En men zal dat met realiteitszin moeten trachten te verwezenlijken.”

Categorieën
Het Parool

“Apollo” gaf première van Van Hemel’s “Magnificat”

Een concert door de Koninklijke mannenzangvereniging “Apollo” betekent altijd een confrontatie met koorcultuur van de bovenste plank. Ook gisteravond heeft dit prachtige koor onder leiding van zijn dirigent Fred. J. Roeske Amsterdam in de grote Concertgebouwzaal laten genieten van, in klank, vrijwel volmaakt afgewogen en technisch uitermate verzorgd zingen.

Ondanks zijn hoge leeftijd blijft Roeske nog steeds een voorbeeld voor jongeren: hij weet dat een cultuur slechts gebaat is met een levende hedendaagse productie en ook dit keer heeft hij van die overtuiging de bewijzen geleverd door behalve Sem Dresden’s meesterlijke “Boerenfeest” de eerste uitvoering te geven van het “Magnificat” van Oscar van Hemel: een op het eerste oor niet geheel vocaal gedachte, maar wel goed klinkende compositie, welke in deze schitterende uitvoering zoveel succes oogste dat de componist op het podium moest komen danken.

Roeske liet het er niet bij en herhaalde Van Hemel’s werk, dat hij evenals de rest van het programma uit het hoofd dirigeerde. Met Schubert’s “Litanei” en Gallus’ “Ecce quomodo moritur” was het concert geopend ter nagedachtenis van drie oude getrouwen van “Apollo”, die dit jaar stierven: de begeleider W. L. Doortmont en J. H. J. van Deventer en C. J. Quirin Klomp, die jarenlang resp. lid en bestuurder van het koor zijn geweest.

Na Roeske’s aan het slot gezongen “‘t Geuzenlied op den Thuismarsch” moesten nog twee toegiften volgen. De soliste van de avond, Elisabeth Leguyt-v. d. Zanden (sopraan) oogstte veel succes met enkele zuiver gezongen liederen; Bep Aarden begeleidde haar.

Tot de aanwezigen behoorde burgemeester d’Ailly.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Mendelssohn’s sprookjesmuziek “Midzomernachtsdroom” voor het eerst op de plaat

OM verschillende redenen is Mendelssohn een onsterfelijke figuur geworden. Daar zijn natuurlijk in de eerste plaats zijn composities: zijn vioolconcert, zijn Italiaanse Symphonie en zijn muziek bij Shakespeare’s “Midzomernachtsdroom”, om zijn bekendste werken te noemen. Daarnaast is zijn naam onverbrekelijk verbonden met de Bach-renaissance; want hij was het die Bach’s Mattheus Passie na honderd jaar weer tot uitvoering bracht en daarmee het begin inluidde van een traditie.

Dat Mendelssohn compositorisch van uitzonderlijke begaafdheid was en een wonderkind bijna van Mozart’s allure scheen te zullen worden, bleek reeds op zijn zeventiende jaar toen hij de ouverture tot “Een Midzomernachtsdroom” schreef: een meesterlijke muziek welke een romantisch-fantastische sprookjeswereld volmaakt gestalte gaf. Een wereld die voor Oberon en Titania een natuurlijke omlijsting leverde.

Het is niet toevallig dat men in deze feeërieke muziek een thema uit een ander sprookjesachtig werk hoort: uit de opera “Oberon” van Weber die juist was gestorven toen Mendelssohn zijn ouverture schreef (1826). Men zal hierin een posthume hulde moeten zien.

Pas 17 jaar later componeerde Mendelssohn, op aandringen van de toneelliefhebber Koning Frederik IV, de rest van de muziek bij Shakespeare’s toneelspel. En dat waren niet alleen de instrumentale stukken welke men uit de concertzaal kent, zoals het virtuoos-schalkse scherzo, de betoverende nocturne en de feestelijke bruiloftsmars. Mendelssohn’s toneelmuziek bevat méér en is aanmerkelijk omvangrijker dan een uitvoering in de concertzaal ons gewoonlijk wil doen geloven.

De Deutsche Grammophon Gesellschaft komt de eer toe voor het eerst deze scène-muziek volledig op platen te hebben gebracht, op vier langspeelplaten van het variabele micrograde-type (waarover ik onlangs schreef). Dat betekent in de practijk dat men deze opnamen op een gewone gramofoon kan draaien (LVM 2013-16, f 9.- per plaat).

Vooral de vocale delen verhogen de sprookjessfeer in sterke mate en het elfenlied met koor, bijvoorbeeld, is een juweeltje van gratie en stemming. De elfenmars doet daarvoor vrijwel niet onder, en het geheel is een indrukwekkend getuigenis geworden van Mendelssohn’s persoonlijke kunst.

De uitvoering door het Berlijns Philharmonisch Orkest, het Rias Kamerkoor, de elfen Rita Streich en Diana Eustrati onder directie van Ferenc Friscay is subliem en de reproductie feilloos.

Nóg meer sprookjes

Eveneens sprookjes vertelt Moeder de Gans, en Ravel heeft ze uit haar mond onvergetelijk in noten opgetekend in zijn suite “Ma mère l’Oye”, welke oorspronkelijk voor vierhandig piano is gecomponeerd en later pas georkestreerd.

Men hoort hier Ravel op zijn best: als de componist, die een wonderlijk klankenparadijs wilde betreden, waarin exotische geluiden merkwaardig suggestief een ongebreidelde fantasie demonstreren; daarnaast als de vernuftige vakman die zijn onovertroffen instrumentatiekunst in dienst stelde van deze onwezenlijke droomwereld.

Het Nationaal Symphonie Orkest onder Sidney Bee? gaf van deze muziek een stemmingsvolle vertolking op Decca (AK 1342-43, f 6.50 per plaat). De opname voldoet aan hoge eisen.

Kamermuziek wordt zelden op de plaat opgenomen en Columbia verdient dan ook hulde voor zijn registratie van Haydn’s eerste pianotrio in G: een stuk dat vooral bij amateurs geliefd is. Het laat de levendige, luimige Haydn aan het woord, die zich uitbundig vrolijk kon maken met volkswijsjes. Het rondo all’ ongarese is daarvan een duidelijk voorbeeld: quasi Hongaarse muziek, volgens de mode van die tijd om uitheemse dansen te gebruiken. (Zo schreven veel componisten – o.m. Beethoven en Mozart – Turkse marsen en dansen alla pollacca!).

Eileen Joyce (piano), Henry Holst (viool) en Anthony Pini (cello) zetten Haydn’s trio in een voortreffelijk instrumentaal kleed. (Col. DHX 7004-05, f 5.10 per plaat). Nóg meer aandacht verdient de vierde plaatkant, die Eileen Joyce de kans gaf twee vrijwel volledig onbekende werkjes van Mozart te spelen: de kleine Gigue KV 574 en het Menuet KV 355. Beide heel bijzondere muziekjes, welke fijnproevers zich niet mogen laten ontgaan, temeer daar de pianiste ze prachtig uitvoert.

In het kort

Aanbeveling verdienen verder: Schubert’s zangerige Impromptu opus 90, no. 3, gespeeld door de pianist Cyril Smith (Col. DX 1669, f 5.10) – Brahms’ Haydn-variaties, welke Eduard van Beinum door het Londens Philharmonisch Orkest gloedvol liet uitvoeren (Decca, XP 6146-47, f 5.10 per plaat) – Franck’s Variations Symphoniques, uitmuntend vertolkd door Eileen Joyce en het Conservatoire Orkest onder Charles Münch (Decca, AK 1587-88, f 6.50 per plaat).

Zeer speciale vermelding verdient Columbia’s opname van twee aria’s uit Mozart’s “Entführung”, met fenomenale stem gezongen door de bas Ludwig Weber en goed ondersteund door het Weens Philharmonisch Orkest (LB 96, f 5.10).

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Ferdinand Helmann, vroeger aanvoerder van Concertgebouworkest, 70 jaar

“Men moet op tijd met optreden ophouden”

(Van onze muziekredacteur)
Ferdinand Helmann mag zich zelf dan wel niet zo belangrijk vinden – “dat is geen bescheidenheid, maar er zijn belangrijker dingen”, meent hij zelf – niettemin vinden wij dat deze oud-concertmeester van het Concertgebouworkest niet aan de aandacht mag ontsnappen, nu hij vandaag 70 jaar is.

Twee en dertig jaar heeft hij het Amsterdamse orkest gediend. Hoe dat begon? “Wel, op mijn zevende jaar ben ik met de vioolstudie begonnen, op een halve viool natuurlijk. En op mijn zeventiende werd ik eerste violist in het Residentie Orkest onder Viotta. Het jaar daarna vertrok ik naar Duitsland, waar ik concertmeester van orkesten in Hannover, Bremen, Wiesbaden werd. Ook aan Engelse orkesten was ik verbonden.

In 1916 kwam ik naar Nederland terug: meteen kwam ik bij de eerste violisten van het Concertgebouworkest en in 1918 zat ik aan de eerste lessenaar. Van die tijd af ben ik tweede concertmeester geweest, naast Zimmermann. Toen hij in 1940 met pensioen ging, werd ik eerste concertmeester”.

Tot twee jaar geleden heeft Helmann op die belangrijke plaats gezeten, hoewel hij reeds drie jaar daarvóór de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Hij bleef op verzoek van de leiding van het orkest, tot Jan Damen hem opvolgde.

Ook solist

In zijn aan successen zo rijke loopbaan heeft Helmann ook als solist het hele repertoire gespeeld, van Bach tot Hindemith. “En daarnaast deed ik natuurlijk veel aan kamermuziek. Zo was ik leider van het Concertgebouw-sextet, vormde met Van Wezel en Van Renesse het Concertgebouw-trio waarmee ik veel Nederlandse werken ten doop hield: Pijper, Landré, Henkemans, Bosmans. En met die ensembles maakte ik tournées, o.a. naar Zuid-Amerika en West-Indië.

Ook kwartet heb ik uiteraard gespeeld, maar lang heb ik dat niet gedaan, ten minste niet in het openbaar. Aan kwartetspel moet je al je tijd besteden, anders moet je niet optreden, vind ik. In de huiselijke kring kan ik er natuurlijk niet mee ophouden: met mijn vrouw, Henriëtte Metz, die zelf violiste van het Concertgebouworkest is geweest en mijn schoondochter, die een uitstekend celliste is, speel ik geregeld samen”.

In al die jaren heeft Helmann zich ook op paedagogisch terrein bewogen: hij was lange tijd hoofdleraar aan het Rotterdams Conservatorium en vier van zijn leerlingen zijn eerste violist in zijn oude orkest. Jo Hekster en Jan Keessen zijn er twee van. “En,” zegt hij, “met lesgeven ga ik rustig verder. Maar optreden, nee, dat niet meer. Ik vind het niet erg prettig, wanneer men zou zeggen: hij speelt nog zo goed voor zijn leeftijd. Men moet op tijd weten op te houden”.

Categorieën
Het Parool

Alma Musica gaf unieke uitvoering van Bach’s “Musikalisches Opfer”

Idealer uitvoering van Bach’s “Musikalisches Opfer” dan Alma Musica er gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal te Amsterdam van gaf, lijkt mij niet bestaanbaar. En wel om twee redenen. Ten eerste is de uitgave door de musicoloog H. T. David in alle opzichten volstrekt zonder weerga: de overzichtelijkheid en helderheid bewondert men voortdurend en de gebruikte instrumenten zijn zo gekozen, dat hun timbres uitstekend bij elkaar passen.

Maar wat zou deze bewerking baten als zij niet tot klinken werd gebracht door een volmaakt ensemble als “Alma Musica”? Hier viel niets te critiseren.

Men moet Everard en Gusta van Royen (fluit en clavecymbel), Haakon Stotijn (hobo, althobo en oboe d’amore), Paul Godwin (viool), Johan van Helden (viool en altviool) en Carel van Leeuwen Boomkamp (cello) dankbaar zijn voor de hernieuwde kennismaking met deze wonderlijk-volmaakte muziek. En nogmaals vaststellen, dat Alma Musica een ongeëvenaard ensemble is dat de hele muziekwereld behoort te kennen. De stampvolle zaal wilde pas vertrekken nadat de laatste (zesstemmige) fuga, als toegift was herhaald.

Werken van Vivaldi en Mozart, welke vóór de pauze werden gespeeld, heb ik niet gehoord, omdat ik toen in de slecht bezette Grote Zaal was, waar Pierino Gamba mij nogmaals overtuigde van zijn uitzonderlijk talent. Hij deed dat – met het Utrechts Stedelijk Orkest – in Verdi’s ouverture “De macht van het noodlot” en Schubert’s “Onvoltooide Symphonie”.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Een matig pianiste en een uniek kwartet

Dat Monique Mercier een pianiste is die technisch voortreffelijke dingen weet te doen, staat – na haar recital, gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam – wel vast. Of die techniek in dienst wordt gesteld van een musische bewogenheid, lijkt mij zeer de vraag.

Wat ik van haar hoorde vond ik althans gedesinteresseerd klinken, ongevoelig van intentie en koel, hard van expressie. Dat betrof dan Bach (o.a. de bekende chaconne voor viool in een afgrijselijk arrangement van Busoni!) en een gedeelte van de Fauré’s, die ze speelde. Maar het blijft natuurlijk mogelijk dat het geheel na de pauze – in Debussy – een betere indruk maakte.

Daarover kan ik niet oordelen, want op dat ogenblik was ik in de volle Bachzaal, waar het Nieuw Italiaans Kwartet de leden van de Kunstkring “Voor Allen” liet horen dat het een van de beste ensembles ter wereld is. Schubert’s strijkkwartet opus 168 bood deze vier nog jonge musici alle kansen te demonstreren dat zij als één, technisch meesterlijk instrument musiceren, met een onvergelijkelijk subtiel gevoel voor klanknuanceringen en een nooit verslappende intensiteit.

Datzelfde geldt voor Beethoven’s kwartet opus 59 nr. 1. Men zou slechts aanmerkingen kunnen maken tegen sommige tempowisselingen, tegen verschillen in kwaliteit der instrumenten ook. Maar die bezwaren zinken in het niet bij de ongewoon meeslepende en zeldzaam overtuigende geladenheid van dit volstrekt uitzonderlijke spel.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Nederlandse Federatie omvat meer dan 600 blaasorkesten

– na veertig jaar idealistisch denken –

(Van onze muziekredacteur)
Wanneer Zaterdag a.s. vertegenwoordigers van harmonie- en fanfare-orkesten uit alle delen van ons land in Utrecht bijeengekomen zijn, dan zal dit de veertigste jaarvergadering betekenen van de Nederlandse Federatie van harmonie- en fanfaregezelschappen. Op veertig jaar van hard en idealistisch werken kan deze organisatie thans terugzien en zij verdient bij de herdenking van dit jubileum in het zonnetje te worden gezet.

Wat op vocaal gebied onze koren doen voor de culturele ontwikkeling van het volk, dat doen op instrumentaal terrein de blaasorkesten, waaraan ons land zo rijk is. Hier musiceren amateurs en zij vinden in deze muziekbeoefening niet alleen een voortreffelijke vrijetijdsbesteding, maar komen bovendien in direct contact met de kunst, van welke aard die ook moge zijn.

Hoe belangrijk dit werk is, kan blijken uit enkele met cijfers geïllustreerde feiten. Toen de in 1910 op initiatief van de muziekinstrumentenfabrikant M. J. H. Kessels en onder voorzitterschap van jhr. mr. F. v. d. Poll opgerichte federatie één jaar bestond, waren 254 corpsen met een totaal aantal van 7191 leden aangesloten. Thans zijn dit 625 gezelschappen met een totaal van ongeveer 25.000 leden! Vijf en twintigduizend mannen, die na hun dagtaak in fabriek of op kantoor, in winkel of magazijn, in het verband van blaasorkesten de muziek beoefenen.

Men heeft in die veertig jaren belangrijke dingen bereikt: een reglement voor de concoursen werd ingesteld, provinciale besturen werden benoemd, een muziekcommissie en een college van juryleden zijn er gekomen. En dat alles ter verbetering van de harmonie- en fanfaremuziek. Thans is het zover, dat ook de overheid inziet van welk belang dit musiceren door dilettanten voor de volksontwikkeling is. En zo heeft bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam reeds enige opdrachten verstrekt aan vooraanstaande componisten.

Sinds 1920 heeft de jubilerende federatie een eigen orgaan, “Het Maandblad”, dat zich in een intense belangstelling mag verheugen.

Van de oprichting tot 1935 – dus 25 jaar lang – is jhr. mr. Van de Poll de enthousiaste voorzitter geweest van de organisatie, en zijn opvolger, mr. F. J. van Lanschot, burgemeester van Den Bosch, heeft zijn werk met kracht voortgezet. Toen de laatste in 1949 stierf, volgde de burgemeester van Angerlo, de heer C. G. M. van Riel, hem als voorzitter op.

Kort geleden is het veertigjarig bestaan bekroond door het feit, dat prins Bernhard het beschermheerschap der federatie aanvaardde. En Zaterdag gaat men – na de jaarvergadering – het jubileum vieren. Zonder twijfel zal het bestuur ‘s middags, tijdens de receptie, vele handen moeten schudden.