Categorieën
Het Parool

Nieuwe vinding: Langspeelplaten voor gewone gramofoon

(Van onze muziekredacteur)
DEZER dagen is alweer een nieuw soort langspeelplaat op de markt gebracht, en naar het resultaat te oordelen dat ik hoorde, is hier een bijzonder geslaagde oplossing van het probleem gevonden, hoe men het veelvuldig onderbreken van op platen vastgelegde muziek kan verminderen.

De Deutsche Grammophon Gesellschaft komt de eer toe die even vernuftige als voor de hand liggende oplossing te hebben gerealiseerd. Men ging er van uit dat de normale plaat groeven bevat op ongeveer gelijke afstanden; en daar de plekken met de luidste klank de breedste groef moeten hebben, waren er eigenlijk voor een groot deel van de plaat (voor de zachtere passages nl.) te brede groeven.

Zo waren er in totaal minder groeven op een plaatzijde dan mogelijk is. De nieuwe vinding berust nu op het volgende: men laat de breedte van de groef variëren, gebruikt bij zachte passages zeer smalle en in luide fragmenten bredere groeven. Hierdoor kon men het totale aantal groeven opvoeren en het resultaat is dat één plaatkant thans 8 minuten muziek kan bevatten in plaats van 4 minuten gelijk vroeger het geval was.

Voor de meeste werken betekent dit een groot voordeel: een deel van een normale klassieke symphonie kan nu op één plaatzijde worden opgenomen. Bovendien draaien deze gramofoonplaten 78 toeren, zodat ze op een normale gramofoon gespeeld kunnen worden. Het naaldgeruis is minder geworden. De kwaliteit van het geluid is volkomen gelijk aan die van de normale gramofoonplaat.

Het repertoire van deze “Variabele Micrograde 78”, zoals dit nieuwe systeem heet, is nog beperkt; twee werken er van heb ik gehoord. Beethoven’s Serenade voor strijktrio, opus 8 nr. 2, een bijzonder aantrekkelijk jeugdwerk dat de componist later voor altviool en piano bewerkte, kreeg een glasheldere reproductie op twee platen (72006/07) en het spel van Erich Röhn (viool), Reinhard Wolf (alt) en Arthur Troster (cello) voldoet aan de hoogste eisen.

Ook een vocaal werk bracht de Deutsche Grammophon Gesellschaft uit: Schumann’s “Frauenliebe und -leben” (72009/10). Alweer een opmerkelijk heldere opname, die de prachtige altstem van Elisabeth Höngen ideaal doet uitkomen. De pianopartij was bij Ferdinand Leitner in uitstekende handen. De prijs per plaat bedraagt f 9.-.

Categorieën
Het Parool

Johan van Ruyven neemt afscheid van de Kunstkring “Voor Allen”

(Van onze muziekredacteur)
WIE nog in het besef leeft, dat de leidinggevende figuren in de organisatie van ons kunstleven tot de bevoorrechte klasse van vermogenden moeten behoren, zal van die misvatting genezen kunnen worden bij het horen van de levensgeschiedenis van de heer Johan van Ruyven. Zijn naam zal misschien weinigen bekend zijn, zijn belangrijke levenswerk heeft in Nederland algemene populariteit verworven. Kort gezegd is dit: de Kunstkring, of zoals de naam voluit luidt: Amsterdamse Kunstkring “Voor Allen”, die hij hielp oprichten en waarvan hij thans afscheid gaat nemen wegens het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd.

Van kappersbediende tot “kunstverbreider”

Die levensgeschiedenis mag er wezen. Want, nietwaar, iemand die, als kappersleerling begonnen, het zover brengt, dat hij tienduizenden van kunst laat genieten – zo iemand verdient algemene waardering.

Deze Johan van Ruyven was al op zijn 16de jaar tot de socialistische jeugdbeweging toegetreden. “Dat was in 1899,” vertelt hij. “Ik vond dat het daar te materialistisch toeging. Zelf had ik beeldhouwer willen worden, maar mijn vader wilde dat ik, evenals hij, kapper zou worden. En dus stond ik toen als bediende in de zaak van mijn vader, aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal nummer 127. Het huisje waar nu het kantoor van de Kunstkring al jaren is gevestigd.

Acht gulden verdiende ik per week en mijn enige contact met kunst was toen, dat ik als “heklid” de zomerconcerten van het Concertgebouworkest bijwoonde. Daar rijpte het plan, samen met enkele vrienden, iets voor de arbeiders te doen. We begonnen voorstellingen van kleinkunst te organiseren in Salvatori: Pisuisse, Eduard Jacobs, Hulleman traden er o.m. op. En van het geld, dat er overbleef lieten we “ernstige” muziek spelen, door Evert Cornelis, Eldering, Leijdensdorff, Julius Röntgen, om enkele te noemen.

En in 1910 werd daaruit “Kunst aan Allen” geboren. Vierduizend leden waren er en uitbreiding kwam er weldra. Vooral aan de adviezen van Cornelis heb ik toen veel gehad. Ik was maar een heel gewone jongen, vergeet dat niet.

14 concerten voor 7 gulden

Toen dan in 1920 de Amsterdamse Kunstkring “Voor Allen” werd opgericht, werd ik secretaris. Dat bleef ik tot 1937, waarna ik administrateur werd. Er is heel wat op kunstgebied gebeurd in die tijd. Een hoogtepunt was bijvoorbeeld in 1924 een kwartetserie van 14 avonden in de Vrije Gemeente. Veertien concerten o.a. door de Bohemers, het Capet-kwartet, de Boedapesters – en dat alles voor f 7, programmaboek (door Paul F. Sanders geschreven) inbegrepen. In 1926 volgde een danscyclus van 8 avonden: Argentina, Jodiana en Wigman waren daar bij.”

En nu zal dan de heer Van Ruyven op 31 October in het Concertgebouw gehuldigd worden, na een concert door Goldberg. “Maar ik schei er niet mee uit, ik zou me dood vervelen,” zegt hij. “Ik ben nu met een grootscheeps plan bezig: een landelijke federatie van kunstkringen en van alle verenigingen die zich op kunstgebied begeven. Deze week gaan naar 150 organisaties de circulaires uit.

Ik stel me een bestuur voor van 14 leden: elke provincie wijst één bestuurslid aan, en Amsterdam, Den Haag en Rotterdam ook. De voordelen van een dergelijke federatie? We kunnen een kunstenaar dan voor een hele reeks concerten engageren. Dat is goedkoper en dat betekent weer, dat we de entrée-prijzen zeer laag kunnen stellen. Die vind ik op het ogenblik veel te hoog. We bereiken de arbeiders niet meer en dat moet toch ons doel zijn.

Die federatie zal bovendien jeugdconcerten moeten verzorgen, boekjes uitgeven over componisten en muziek, in kleine plaatsen toneelvoorstellingen organiseren en de uitvoering van Nederlandse muziek stimuleren.”

Een plan dat bewijst dat deze 67-jarige boordevol energie en optimisme zit. Het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, dat reeds vroeger de heer Van Ruyven had aangezocht, heeft ook thans weer bijzondere belangstelling voor dit nieuwe initiatief, waarvan men slechts mag hopen, dat het gerealiseerd zal worden. Dat zal dan het mooiste zijn waarmee Johan van Ruyven zijn werkzaamheden op cultureel gebied zal kunnen bekronen.

Categorieën
Het Parool

Tibor de Machula solist in Dvorák

De openbare donateurs-repetitie van de maatschappij “Caecilia” (welke ten doel heeft de nagelaten betrekkingen van musici of gewezen toonkunstenaars te ondersteunen) is een groot artistiek succes geworden voor de eerste solocellist van het Concertgebouworkest, Tibor de Machula. Hij was gistermiddag in het Amsterdamse Concertgebouw solist in Dvorák’s celloconcert, en zijn vertolking mocht met recht een formidabele prestatie worden genoemd.

Iedere noot kreeg spanning en geladenheid, en technisch was zijn spel van een zeldzame gaafheid, zoals slechts de allergrootsten bereiken. De uitvoering was, dank zij Pierre Monteux, ook in orkestraal opzicht uniek, zodat een geheel ontstond van onvergelijkelijke overtuigingskracht.

Monteux, die de middag had geopend met een tintelend-lichte uitvoering van Rossini’s ouverture “De Italiaanse in Algiers”, besloot het concert met een doorzichtige, meesterlijke weergave van Brahms’ Tweede Symphonie.

Zij die dit onvergetelijke musiceren hebben gemist, kunnen Donderdagavond a.s. hun schade inhalen op het “Caecilia”-concert; dan wordt hetzelfde programma ten gehore gebracht.

Verdi’s “Requiem”

Met veel verwachting ging ik des avonds naar dezelfde zaal, waar het Amsterdams Oratoriumkoor het indrukwekkende “Requiem” van Verdi ten gehore bracht. Het werd een bittere teleurstelling, want aan deze uitvoering ontbrak zoveel dat men eigenlijk niet aan openbaarheid toe was.

Voor mijn gevoel is de oorzaak van dit falen in de eerste plaats te zoeken in de gebrekkige directie van Piet van Egmond die bijna geen maat onaangetast liet. Het was bijvoorbeeld ergerlijk te bemerken dat elk zachter worden steevast vergezeld ging van een verlangzaming. Rusten duurden vrijwel steeds te lang en de koorzang was bepaald onvoldoende.

Van de tekst was nauwelijks een woord verstaanbaar en het geproduceerde klankgemiddelde was ruw. Daar boven dien van enig evenwicht tussen de orkestpartij (waarvoor de Haarlemse Orkest Vereniging tekende) en het koor dikwijls geen sprake was, ontstond een geheel dat weinig overeenkomst vertoonde met het werkelijke notenbeeld.

De solisten waren Corrie Bijster, Leni Henning, Peter Offermanns (die er eens lelijk uit was) en Theo Baylé.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Recital van twee cellisten: Paul en Maud Tortelier

Dat Paul Tortelier een meesterlijk cellist is, wist men reeds. Sinds gisteravond weet Amsterdam bovendien, dat ook zijn vrouw Maud Tortelier voortreffelijk cello speelt en in vrijwel alle opzichten haar echtgenoot tot voorbeeld heeft genomen. Dit voor zover het de cello aangaat. Zij gaven in de kleine Concertgebouwzaal een recital, dat tot enige verrassende conclusies aanleiding geeft.

Daar was in de eerste plaats het programma, dat drie werken voor twee celli vermeldde: een onalledaagse combinatie, die wel wat lawaaierig wordt op den duur.

Die drie stukken (Händel, Couperin en Tortelier zelf) waren bewerkingen. Van de cellist hoorde men een concert voor 2 celli: een nogal vormloze brij laat-romantische klanken. Voeg daarbij dat hij zelf vier delen uit Ibert’s “Histoires” speelde (alwéér een arrangement, oorspronkelijk zijn die voor piano!) en men kan deze programmakeuze bezwaarlijk stijlvol noemen.

Slechts Schubert’s “Arpeggione”-sonate was er om ons in staat te stellen te oordelen over het kunstenaarschap van deze technisch volmaakte cellist. Het werd een teleurstelling: want de op zichzelf prachtige toonvorming bleek door een tekort aan variatie toch te gaan vervelen, en het geheel maakte de indruk, dat Tortelier eerder er op uit was zijn beheersing van het instrument te demonstreren dan tolk te zijn van de componist. Dit was geen Schubert meer, maar veeleer een uitsmijter waarin virtuositeit werd ten toon gespreid.

Jammer, dat iemand met zulke onbetwistbare instrumentale capaciteiten zo weinig stijlgevoel bezit. Gérard van Blerk begeleidde nauwgezet.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Kwart eeuw Jeugdconcerten

Concertgebouworkest speelde voor 200.000 scholieren

Belangeloos werk van vereniging met ideaal

(Van onze muziekredacteur)
“IN 25 jaar heeft de Vereniging voor Muzikale Ontwikkeling der Schooljeugd 75.000 scholieren van het Middelbaar Onderwijs een serie van drie concerten door het Concertgebouworkest laten bijwonen. Dat betekent dus dat er in die kwart eeuw meer dan 200.000 plaatsen in het Concertgebouw zijn verkocht aan de jeugd tussen 13 en 18 jaar”.

Dat zegt mevr. G. Polak-De Meijer, de bescheiden secretaresse der vereniging. En ook zij viert een jubileum, want behalve dat deze jeugdconcerten thans hun 25ste seizoen ingaan, herdenkt zij het feit dat zij een kwart eeuw bestuurslid van de vereniging is.

Dat mag wel eens gezegd worden; de buitenwereld immers merkt weinig van de activiteit, die op dit gebied wordt ontplooid. Men werkt in alle stilte, zonder reclame, zonder veel ruchtbaarheid, èn…. zonder subsidie. Mevr. Polak, het enige nog in functie zijnde bestuurslid, dat reeds aan de oprichting meehielp, verricht al het administratief en organisatorisch werk con amore. “En wij doen dat”, zegt zij, “omdat wij ons een ideaal hebben gesteld: een ideaal dat duidelijk wordt weergegeven door de naam onzer vereniging. Hoe het begin is geweest? Vijf mensen zetten de zaak in 1925 op poten; tot hen behoorden Sem Dresden, Paul F. Sanders en ikzelf. Wij wilden de jeugd in contact brengen met de schoonheid der muziek en daarvoor moesten – leek ons – de uit te voeren werken worden toegelicht. Bij het eerste concert in 1925 hield Cornelis Dopper in de grote Concertgebouwzaal vóór het begin een inleiding. Luidsprekers waren er niet en het geheel bevredigde zo weinig. Het bezoek liep achteruit, en omdat bovendien die inleiding eigenlijk te kort en daardoor wel te oppervlakkig moest zijn, besloten wij de concerten van te voren op de scholen zelf door vakmensen te laten toelichten.

De verbetering was er al dadelijk, het bezoek is sindsdien steeds toegenomen. Met één serie van 3 concerten waren wij begonnen, spoedig kwamen er twee en de laatste jaren zijn er drie series, alle vrijwel uitverkocht. Twee vinden er na elkaar op Woensdagmiddagen plaats, één op Vrijdagavonden.

Ongeveer 90 scholen bezoeken de concerten, scholen van elke richting: openbare, katholieke, protestantse, vakscholen. En tien inleiders zorgen voor de toelichtingen.

Ook in Kleine Zaal

Of alle klassen van de middelbare scholen mogen komen luisteren? Neen, de orkestconcerten zijn bedoeld voor de leerlingen van het tweede leerjaar en hoger. Voor de leerlingen van de eerste klasse organiseren wij concerten in de Kleine Zaal, waar zij de instrumenten leren kennen: met name de blazers en de strijkers. Op het derde concert treedt meestal Harry van Os met volksliederen op.”

Het jubileumseizoen wordt 25 October ingezet met een concert onder Pierre Monteux, en hij is één van een reeks dirigenten, die duizenden kinderen hebben doen kennismaken met de betoverende klank van het Concertgebouworkest. Om enkele te noemen: Van Beinum, Kubelik, Mengelberg. Zij lieten en laten dan per seizoen enkele grote symphonische en wat kleinere orkestwerken horen. Ook dit jaar gebeurt dat, en daarbij wordt de Nederlandse muziek niet vergeten: de programma’s vermelden o.a. de namen Hendrik Andriessen en Badings.

Er zijn ook drie feestconcerten geprojecteerd in dit 25ste jaar van het bestaan: twee op 1 en één op 6 December. Bij uitzondering zal dan een solist optreden: Willem Andriessen, die concerten van Grieg en Beethoven speelt en zelf een inleiding gaat houden.

Ziedaar het weinig opzienbarende verhaal van 25 jaar jeugdconcerten. Weinig opzienbarend, maar het werk, dat hier op ideële gronden wordt verricht, is daarom niet minder belangrijk. Het verdient ten volle de belangstelling van allen die het goed menen met de opvoeding onzer jeugd. “Want zo moet men onze activiteit beschouwen”, zegt mevrouw Polak, “wij zien er een verlengstuk van het onderwijs in, een onmisbaar verlengstuk, een wezenlijk bestanddeel der culturele vorming van een opgroeiende generatie.”

Categorieën
Het Parool

Een pianist en een zangeres: twee teleurstellingen

De zinloosheid van het huidige concertleven is gisteravond weer eens in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal aangetoond. Want zinloos en volmaakt overbodig was het dat Enrique Arias helemaal uit Zuid-Amerika hierheen was gekomen om te laten horen hoe onbewogen, schools en stumperig hij piano speelt. Bach, Mozart en Beethoven waren het slachtoffer van zijn technische onmacht en muzikaal wanbegrip.

Meer slachtoffers heb ik hem niet horen maken, want na de pauze was ik in de Bachzaal, waar Jos Vincent-Woldendorp haar altachtig-getimbreerde mezzosopraan in dienst stelde van een opmerkelijk programma: liederen van Debussy, Tailleferre, Harsànyi en Dandelot.

De laatste twee componisten bleken wat bleke afgietsels in impressionistische trant te hebben gewrocht, maar de liederen van Tailleferre bewezen dat dit vrouwelijke lid van de vroegere “Groupe des six” haar beroemde bentgenoten Poulenc, Milhaud en Honegger in oorspronkelijkheid soms overtreft.

Op het eerste gehoor leek de zangeres de intelligentie te bezitten om een lied expressie en psychische gestalte te geven. Maar langzamerhand kwam ik tot de overtuiging dat haar uitdrukkingsmiddelen toch te beperkt waren om te overtuigen.

Zij had daarbij nog een onvoldoend ontwikkelde stem welke de strijd met een ontoereikende ademtechniek af en toe hinderlijk duidelijk verloor. Onzuiverheid, vooral in de hoogte, was er o.a. het gevolg van.

Loo Vincent zorgde voor goede pianobegeleidingen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Rotterdams Kamerorkest tracht concertleven te vernieuwen

Onconventionele keuze uit repertoire

(Van onze muziekredacteur)
NOG geen week nadat in deze kolommen een plan werd ontvouwd ter vernieuwing van het orkestrepertoire, heeft het Rotterdams Kamerorkest mededelingen gedaan over de activiteit in het nieuwe seizoen en het was opmerkelijk te constateren dat de opvattingen van dit nog jonge ensemble in vele opzichten overeenstemmen met de onze.

Wat dit orkest gaat uitvoeren is zo onconventioneel en getuigt van zoveel durf en doelbewustheid bij de dirigent Piet Ketting, dat het op zijn plaats is aan deze musici aandacht te besteden.

Allereerst: het Rotterdams Kamerorkest is een ensemble, samengesteld uit werkloze musici en uit jonge aankomende kunstenaars die vrijwel klaar zijn met hun studie en weinig kans hebben spoedig ergens anders werk te krijgen. De afdeling Sociale Zaken der gemeente Rotterdam toont er daadwerkelijk interesse voor. En thans is men bezig bij het bedrijfsleven van Rotterdam en Schiedam belangstelling te wekken. Vooral financiële steun is dringend nodig. Tot zover de sociale zijde van dit culturele initiatief.

In artistiek opzicht lijken mij de werkzaamheden van dit in Januari van dit jaar opgerichte Kamerorkest nóg opmerkelijker. Want hier wordt nu eindelijk eens gebroken met de zinloze traditie steeds maar weer het standaardrepertoire uit te voeren. Men heeft ingezien, dat er zowel bij de oude als bij de nieuwe muziek een vrijwel onontgonnen terrein braak ligt; juist dat terrein waarop ik onlangs de aandacht vestigde. De programma’s van het Rotterdams Kamerorkest bevatten een zeer zorgvuldig gedane keuze uit die literatuur.

Programma’s

Een serie van 6 concerten in de Rotterdamse Schouwburg is ontworpen en reeds het eerste er van (op 7 November) bewijst hoe een programma kan worden samengesteld zonder platgetreden paden te bewandelen: men hoort dan een gamba-concert van Telemann, het cello-concertino van Roussel, een ouverture van Gluck, een symphonie van Mozart en fragmenten uit Pijper’s toneelmuziek voor “Antigone”.

Men wordt op de andere concerten geconfronteerd o.a. met weinig gespeelde symphonieën van Haydn en Mozart, met concerten voor hobo en voor hoorn van Richard Strauss, met de 6de symphonie van Schubert, Roussel’s concerto voor kamerorkest, een vioolconcert van Stamitz, een declamatorium “Orpheus” van de Zwitser Will Eisenmann.

Met opzet wordt hier de nadruk gelegd op de muziek zelf, omdat die – ook naar het oordeel van Piet Ketting – in de eerste plaats in het middelpunt van de belangstelling dient te staan. De solisten zijn pas daarnà gekozen: Piet Lentz (cello en gamba), Jaap Stotijn (hobo), Ellen Nicasie-Stotijn (harp), Kees Versnij (hoorn), Thomas Magyar (viool), Johan Feltkamp (fluit), Maria Becker (declamatie), Vera Doniska en Margherita de Landi (zang).

En wat de toekomstplannen betreft? “Wel”, zegt Piet Ketting, “wij repeteren vijf keer per week, er wordt enorm hard gewerkt, en wij studeren nu reeds werken, die later op de programma’s komen. Zo gaan wij bijvoorbeeld Roussel’s Suite in F uitvoeren, Janácek’s pianoconcert voor de linkerhand en Respighi’s concert voor viool, hobo, hoorn, piano, contrabas en strijkorkest. Allemaal werken, welke totaal onbekend zijn in Rotterdam.”

Met meer dan gewone belangstelling mag men de verrichtingen van dit Rotterdams Kamerorkest volgen, lijkt mij: vóór alles omdat hier een initiatief is genomen, dat beschouwd kan worden als de eerste poging het traditionele concertleven welbewust te vernieuwen. Wie volgt.

Categorieën
Het Parool

Theo van der Pas solist in Concertgebouw

Voor een bijzondere verrassing op het buitengewoon concert, gistermiddag in het Amsterdamse Concertgebouw, zorgden Theo van der Pas en Pierre Monteux met een uitermate poëtische en van luidruchtigheid verstoken vertolking van Beethoven’s eerste pianoconcert. Met opzet noem ik solist en dirigent in één adem, want hier was werkelijk sprake van een volkomen geheel, waarin geen der uitvoerenden zijn wil op de voorgrond plaatste.

Vóór alles werd er eensgezind en zonder virtuoos effectbejag gemusiceerd. Eén intentie was er slechts: Beethoven’s werk in een volmaakt afgewogen kamermuziekstijl tot klinken te brengen. Dat lukte met zulk een spanning dat men voortdurend onder de ban kwam (èn bleef!) van deze prachtige vertolking.

Een vitale, bruisende “Euryanthe”-ouverture van Weber had het concert geopend dat na de pauze werd besloten met herhalingen van Debussy en Elgar.

Officieren en bemanning van de Canadese torpedojagers “Huron” en “Micmac” woonden het concert bij als gasten van het gemeentebestuur.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Verandering in orkestrepertoire kan concertleven verbeteren

(Van onze muziekredacteur)
DE Nederlandse orkesten hebben het nieuwe concertseizoen al weer geopend en het lijdt geen twijfel of zij zullen de sinds jaar en dag bestaande tradities handhaven. En tradities zijn er genoeg, goede en slechte. Tot de laatste behoort de gewoonte slechts het gerenommeerde gedeelte van het repertoire op de programma’s te plaatsen. Men vergeet daarbij dat onder de zelden gespeelde werken ontelbare composities voorkomen die niet alleen recht hebben uitgevoerd te worden, maar bovendien noodzakelijk zijn om het publiek een zo zuiver en uitgebreid mogelijk beeld te geven van de werkelijke stand van zaken.

Namen? Van de ruim honderd symphonieën van Haydn hoort men er slechts enkele, met zijn piano-, viool- en celloconcerten is hetzelfde het geval. Met Mozart is het niet anders gesteld: maar heel weinig kent men van zijn vijftig symphonieën, van zijn serenades, divertimenti en dansen. Hoeveel van zijn meer dan twintig pianoconcerten verschijnen op de programma’s? Het zijn slechts enkele voorbeelden uit een vrijwel eindeloos uit te breiden reeks.

Het staat vast, dat een met zorg gedane keuze uit die talloze onbekende werken verrassingen zal opleveren. Verrassingen die wat frisse wind zullen doen waaien in een in velerlei opzicht muf concertleven. Verrassingen ook die een grondige wijziging zouden kunnen bewerkstelligen in de appreciatie en ‘n verschuiving in het repertoire. Dat zich hierdoor onbegrensde mogelijkheden voordoen voor een nieuwe en onconventionele programmapolitiek, is duidelijk.

Het zal zeker niet van belang ontbloot zijn de jaar in jaar uit als museumstukken bewonderde paradepaarden een tijdlang op stal te zetten. Zij zullen, na een rustperiode van stal gehaald, frisser en indrukwekkender dan tevoren in het daglicht treden en veel van wat in de sleur der practijk nauwelijks nog tot het bewustzijn doordrong, zal nieuwe gestalte krijgen. Dat lijkt mij een niet te miskennen winst. De vraag is maar wie van onze dirigenten de moed bezit te breken met de thans heersende tradities.

Meer herhalingen

Wie die durf heeft, zal bovendien van een andere, evenzeer ingeburgerde gewoonte afstand kunnen doen. Ik heb hier het oog op de ongeschreven wet als zou ieder orkest verplicht zijn telkens maar weer verschillende programma’s uit te voeren. Dat is niet anders dan een op sleur berustende programmapolitiek die uitgaat van de veronderstelling dat het publiek gebaat zou zijn met op elk concert iets anders te horen.

Wil men een doeltreffende, welbewust-leidinggevende functie vervullen, dan is het plicht de concertbezoekers vertrouwd te maken met de wezenlijke waarden ener cultuur. Dat kan men zonder twijfel niet bereiken door een werk éénmaal op een programma te plaatsen. De indruk is dan te vluchtig en voorbijgaand om het mogelijk te maken dieper door te dringen tot de essentie. In een museum loopt men een schilderij ook niet in looppas voorbij, zeker niet een schilderij dat men naar waarde schat, en nog minder een doek dat intrigeert door onbekende, bijvoorbeeld “moderne” eigenschappen.

In de concertzaal betekent dit, dat het zaak is meer werken te herhalen dan tot nu toe het geval was, maar vooral onbekende, oude en nieuwe. Dat dit in bijzondere mate voor hedendaagse, ook Nederlandse composities geldt, lijdt geen twijfel. In den regel brengt een werk van een bekende landgenoot het niet verder dan één uitvoering in enkele seizoenen. Dat heeft te weinig zin. Noch de componist, noch het publiek is daarmee voldoende gebaat.

Verwezenlijking van een dergelijk plan brengt tevens het voordeel met zich mee van een kleiner repertoire per seizoen. En dat is lang niet onbelangrijk, als men bedenkt hoeveel concerten onze orkesten moeten geven. Dat zijn er zóveel dat de repetitietijd per concert veelal te beperkt is om alle te spelen werken even grondig te bestuderen. Herhaling van werken, dus beperking van het repertoire, wil dan ook zeggen dat men meer gelegenheid krijgt de uit te voeren muziek voor te bereiden. Insiders weten dat dit stellig niet overbodig is.

Categorieën
Het Parool

Tsjaikowski’s Vioolconcert op één langspeelplaat

Nap de Klijn en Alice Heksch speelden Mozart en Brahms

OVER enkele dagen kunnen de een gramofoon bezittende muziekliefhebbers dan eindelijk de langspeelplaten kopen die – naar ik reeds meldde – Decca 15 October in de handel brengt. Vier opnamen heb ik kunnen horen, en de voordelen van de nieuwe platen waren frappant. Stel U voor: het hele vioolconcert van Tsjaikowski op 1 plaat! Het complete eerste deel aan 1 plaatkant, de rest aan de keerzijde. Men krijgt een indruk van die voordelen als men in aanmerking neemt dat hetzelfde werk tot nu toe vier gramofoonplaten in beslag nam. Dat betekende dus 8 keer een plaatkant opzetten: een bezigheid die de intensiteit van het luisteren stellig ernstig beïnvloedde.

Ook de kwaliteit van de klank is in dit geval vrijwel ideaal. De verschillende orkestgroepen zijn van timbre uitmuntend tegen elkaar afgewogen, het naaldgeruis is verdwenen en de koperen blazers en violen hebben niet de scherpe bijklank welke op normale platen nog wel eens voorkomt.

De vertolking door Ruggiero Ricci met het New Symphony Orchestra onder Sir Malcolm Sargent, is voortreffelijk en de prijs is f 27. (LXT 2509). Ter vergelijking geef ik hierbij de prijs van dit concert op normale platen: 4 maal f 6.50 = f 26. Het verschil van één gulden valt in het niet bij de genoemde voordelen, waarbij nog komt de geringe ruimte die een dergelijk groot werk op 1 langspeelplaat inneemt.Dezelfde kwaliteiten bezit de LP-opname van Brahms’ pianosonate in f (opus 5), virtuoos gespeeld door Julius Katchen (LK 4012, f 24). Bijzonder zijn nog de aantrekkelijke beschrijvingen van de uitgevoerde werken op de hoes.

Wat minder geslaagd vond ik de LP-plaat van Haydn’s Symphonie “De Klok”, nr. 101. Met name de violen hebben hier in de hoogte een onnatuurlijke scherpte die de overigens goede opname ontsiert. De uitvoering van het prachtige Orchestre de la Suisse Romande onder Ansermet is te harteloos om de milde sfeer van Haydn’s muziek recht te doen wedervaren. (LX 3009, f 19.50, één kleine plaat!).

Ook Bach’s Derde Suite in D, met de bekende Air, werd af en toe wat scherp gereproduceerd, maar de vertolking door het Kamer Orkest van Stuttgart o.l.v. Karl Münchinger bezit de onsentimentele kloekheid die tot Bach’s wezen behoort (LX 3002, f 19.50).

Ideale Mozart

Bijzonder verheugend is dat twee Nederlandse kunstenaars door de Zwitserse maatschappij Elite in de gelegenheid zijn gesteld voor de plaat op te treden. En dit temeer omdat het hier het viool-pianoduo Nap de Klijn-Alice Heksch betrof: een ensemble dat zonder twijfel op het hoogste internationale niveau thuishoort. Met name in de onverbeterlijke vertolking van Mozart’s sonate in A (KV 526). Zelden heb ik deze muziek zo puur en met zoveel begrip horen uitvoeren, zelden ook heb ik twee musici een zo volmaakte eenheid horen bereiken. De opname is jammer genoeg niet ideaal, maar toch alleszins voldoende om van het sublieme spel te kunnen genieten (Elite 7069-70 f 5.10 per plaat).

Hetzelfde geldt voor de opname van Brahms’ derde vioolsonate (op. 108), eveneens door genoemd duo gespeeld (Elite 7071-72-73, f 5.10 per plaat).

Men kent én bewondert terecht het gevoel voor klanknuances en het inzicht in poëtisch-romantische waarden van de dirigent Sir Thomas Beecham. Deze eigenschappen komen volmaakt tot haar recht in de uitvoering onder zijn leiding van de Nocturne en de Bruiloftsmars uit Mendelssohn’s “Midzomernachtsdroom”-muziek, door het Londens Philharmonisch orkest. Ook de opname van Columbia voldoet aan de hoogste eisen (LX 574, f 6.50).

Hetzelfde orkest onder dezelfde dirigent bracht Mendelssohn’s “Hebriden”-ouverture doorzichtig en meeslepend tot klinken en Columbia’s reproductie is zeer goed, hoewel zij mij niet recent leek. (LX 747, f 6.50). Deze maatschappij zorgde nog voor een gloedvolle opname van Händel’s Orgelconcert in D, in een exuberante bewerking van Sir Hamilton Harty, die zelf het Londens Symphonie Orkest dirigeerde. Harold Dawber speelde de orgelpartij zo duidelijk als maar mogelijk was (Col. LX 341, f 6.50).

LEX VAN DELDEN