Categorieën
Het Parool

Holland Festival

Londen krijgt voorproefje van Weber’s “Oberon”

(Van onze muziekredacteur)
Om het Engelse bezoek aan het Holland Festival te stimuleren, treden vanavond in Londen de drie solisten op, die in het a.s. Festival de hoofdrollen zullen vertolken in Weber’s opera “Oberon”. Het zijn Anna Pollak, Gré Brouwenstijn en Frans Vroons.

Ze laten voor de Holland Festival Club fragmenten uit “Oberon” horen. Dr. Paul Cronheim, directeur van de Ned. Opera en de heer P. Diamand, secretaris van het Festival, zijn bij dit concert aanwezig.

Categorieën
Het Parool

Lucie Bigelow Rosen gaf een merkwaardig thereminrecital

Verrassende reparaties en veel valse noten

Nooit heb ik een zo merkwaardig en aan verrassingen rijk recital bijgewoond als gisteravond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam, waar Lucie Bigelow Rosen kwam laten horen wat er zoal te halen is uit het electrische muziekinstrument, dat theremin heet. Over het principe van dit apparaat schreef ik onlangs reeds uitvoerig, een herhaling zal ik u besparen.

Wat die verrassingen betreft: al spoedig bleek, dat in de theremin wel eens iets kan breken, een lamp bijvoorbeeld. Er kwam een reparateur aan te pas en zelfs iemand uit het publiek moest een handje helpen. Dat herhaalde zich een keer of wat en de stemming werd er hoe langer hoe gemoedelijker op. Zo zelfs, dat het geheel ten slotte meer de indruk van een repetitie maakte dan van een concert. Eenmaal op dit punt aangeland, verbaasde het niemand meer, dat de onverstoorbare begeleider Ivor Newton zo nu en dan het verzoek kreeg op cijfer 2 of 3 van een bepaald stuk nog eens te beginnen.

Merkwaardig was verder dit concert in twee opzichten: ten eerste om het timbre van theremin, dat vrijwel voortdurend het midden hield tussen cello, saxophoon en trombone, ook al was het de bedoeling de menselijke stem, de viool en de cello te imiteren, gelijk het programma beloofde. En in de tweede plaats bleek de bespeelster een gehoor te bezitten, dat volslagen ontoereikend was om de theremin te bedienen. (Want het is het gehoor, dat de zuiverheid der tonen moet controleren). Zó onvoldoende functioneerde dat gehoor, dat er op de honderd geproduceerde klanken stellig niet meer dan tien zuiver waren.

Het was dan ook bijzonder verrassend te constateren hoe vals muziek te spelen is. Een dergelijke kwelling heb ik nimmer ondergaan. Daarbij kwam nog, dat de dynamische schakeringen dermate doordringend werden aangebracht, dat het leek of het voortgebrachte geluid afkomstig was van een in grote nood verkerend wezen. Bach, Roussel, Malipiero, Fauré waren er het slachtoffer van.

Na de pauze hoorde men oorspronkelijk voor de theremin geschreven werken, waarvan slechts Martinu’s Fantasie voor theremin, strijkkwartet, hobo en piano af en toe iets met muziek te maken had. Dat was dan met name het geval, als de theremin zweeg. Toch geloof ik, dat het instrument zelf aanmerkelijk geslaagder kan klinken, maar dan moet het worden bespeeld door iemand met betere oren, muzikaliteit en een gedegener techniek.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Arnhem krijgt van 1 tot 17 Juni “Kunst der Lage Landen”

Nederlandse muziek, ballet en Vlaams toneel

(Van onze muziekredacteur)
De nationale tentoonstelling “Mijlpaal 1950”, die Vrijdag in Arnhem wordt geopend, zal de bezoekers tussen 1 en 17 Juni ook Nederlandse muziek en ballet bieden. De stichting “Sonsbeek ’49”, die vorig jaar een collectie Europese beeldhouwkunst in de openlucht tentoonstelde, organiseert nl. een muziekfeest onder de titel “Kunst der Lage Landen”. Geen enkele buitenlandse grootheid neemt er aan deel, geen enkel buitenlands werk wordt er uitgevoerd, het is alles Nederlands, wat men te horen en te zien krijgt.

Het Gelders Orkest verzorgt drie orkestconcerten. Jan Out dirigeert op het eerste (1 Juni) werken van Vermeulen, Zagwijn, Pijper en de eerste uitvoering van Koos van de Griend’s Symphonie. Maneto (Manifestatie Ned. Toonkunst) bied dit programma aan. Op het tweede orkestconcert, dat o.l.v. Eduard Flipse staat, hoort men composities van Zweers, Wagenaar, R. Mengelberg, Jan van Gilse, Pijper, Voormolen en Henkemans’ fluitconcert. En op 16 Juni dirigeert Jan Out de Derde Symphonie van Orthel, Ricercare van H. Andriessen en het vioolconcert van Van Hemel met Theo Olof als solist. Andere solisten op die concerten zijn Margot Broeders (harp), Marinus Flipse (piano) en Bertus Bakker (fluit).

Een uitzondering op de regel, dat alles van Nederlands fabrikaat is, vormt het toneel: op 3 Juni komt het gezelschap van de Kon. Ned. Schouwburg te Antwerpen “Koningin Christiana” van Herwig Hensen spelen.

Het ballet is toevertrouwd aan “Balletrecital” van Sonia Gaskell, dat 7 Juni vier Nederlandse werken ten tonele brengt op muziek van o.a. Kees Stokvis, Amory en Arnold Juda. Dan is er op 14 Juni een concert door het Ned. Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel, die behalve oude Nederlandse muziek van Ockeghem, Sweelinck en Des Prés, werken van Géza Frid en Lex van Delden dirigeert.

Maneto biedt op 5 Juni een kamermuziekconcert aan, waaraan het A’dams Trio, Bram de Wilde (clarinet) en Luctor Ponse (piano) meewerken; uitgevoerd worden dan composities van H. Andriessen, Piet Ketting, Sem Dresden, François Steenhuis, Voormolen en Pijper. Ook de Nederlandse kerkmuziek komt aan bod: in de Martinuskerk gaan missen van Diepenbrock en H. Andriessen.

Hoe de resultaten en uitvoeringen op dit feest zullen zijn, weten we natuurlijk nog niet; maar wel kan men al zeggen, dat hier een moedig en fris initiatief is genomen, dat meer dan gewone belangstelling verdient. Om die interesse te tonen, behoeft men niet al te veel geld uit te geven: een abonnement op de zeven manifestaties kost slechts f 10. Men mag dan ook vertrouwen, dat dit uitzonderlijke “muziekfeest” talloze bezoekers zal trekken. Ook uit het buitenland, waar in ambassades en verkeersbureau’s affiches de aandacht er op vestigen.

Wie er meer van wil weten of kaarten wil bestellen, wende zich tot de secretaris, de heer G. Temme, Mariënburgstraat 5 in Arnhem.

Categorieën
Het Parool

Carel Willink zong een opmerkelijk programma

Om meer dan één reden staken de liederenavond, waarmee Carel Willink zich gisteren in de goedbezette Bachzaal aan Amsterdam voorstelde, gunstig af bij de vele zangrecitals in dit seizoen. In de eerste plaats was er een opmerkelijk, van persoonlijkheid en durf getuigend programma samengesteld en vervolgens hoorde men eindelijk nu eens niet een door een pianist begeleide zanger, maar een voorbeeldig voorbereid duo, waarin Johan van den Boogert zijn taak aan de vleugel op volmaakte wijze vervulde: het was een lust te luisteren naar dit rijk genuanceerde en technisch meesterlijke pianospel.

Wat Willink’s programma betreft: vóór de pauze Purcell en Schumann’s cyclus “Dichterliebe”, er na premières van de Nederlanders King, Joh. Röntgen en volksliederen. Reeds in Purcell bleek, dat Willink over een vrij omvangrijke, mooi klinkende bas-bariton beschikt, die hij goed beheerst. En naarmate de avond vorderde werd het duidelijk, dat hij even intelligent als gevoelig liederen weert te vertolken.

Dat Schumann’s uitgebreide cyclus desondanks niet steeds bleef boeien, komt stellig op rekening van het werk zelf, dat af en toe te weinig variatie bezit. Maar als geheel werd het toch een prestatie van hoog niveau.

Drie Engelse liederen van King troffen door een goede vocale schrijfwijze, een te drukke pianopartij en een laat-romantische geest. Röntgen’s “Diablerie” op tekst van Engelman maakte een persoonlijker indruk, maar ook hier vond ik de pianopartij wat exuberant.

De uitvoerenden, die terecht een groot succes oogsten en twee negrospirituals moesten toegeven, hadden daarvóór nog de première gegeven van twee liederen. (op tekst van Paul van Ostayen) door

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Poppetjes spelen”

[Afbeelding ontbreekt]

(Van onze muziekredacteur)
DIT plaatje vormt het begin van een alleraardigst boekje “Klankenwereld”, dat Magda Evertse-Blede schreef voor heel jonge kinderen, die piano willen spelen. De zes poppetjes worden uitgeknipt en aan het eind van de toetsen geplaatst, precies zoals op het plaatje is aangegeven. Nu stel je je voor dat je een pianist bent en gaat eenvoudigweg de “poppetjes spelen”. Eerst komt Daantje, dan Koning Gijsbrecht en Prinses Anneloesje en je speelt nu al een echt stukje met een tekst er bij: Hop paardje hop. Hopsasa, Heisasa, Hopsa, Heisa Hop.

Op de laatste bladzijde ben je al zo ver, dat je “Slaap kindje slaap” helemaal kunt uitvoeren. Dit hoeft niet lang te duren; ik heb tenminste een meisje van zes jaar ontmoet, dat binnen een half uur dat laatste liedje zonder fouten speelde.

Broekmans & van Poppel in Amsterdam gaven het boekje kleurig en fris uit; het kost f 1.25.

Categorieën
Het Parool

Drie keer Beethoven op de gramafoon

Twee symphonieën en een concert

BEETHOVEN heeft zich lang en diepgaand beziggehouden met de problemen, die het begrip “programma-muziek” in zich bergt. Zijn schetsboeken getuigen er van. En als hij eindelijk tot de opzet en uitwerking van zijn Zesde Symphonie komt, dan schrijft hij er uitdrukkelijk bij, dat elke schildering tot mislukking is gedoemd, als zij te realistisch wil zijn. Een literair of picturaal programma mag dan ook, aldus Beethoven, geenszins doel zijn van een compositie, maar niet meer dan een impuls tot indrukken voor de componisten.

In de schetsboeken komt men o.a. de volgende passage tegen, die verklaart waarom Beethoven zijn Zesde de naam gaf van Pastorale Symphonie. “Geen schildering, maar iets, waarin de gevoelens zijn uitgedrukt die worden opgewekt door de liefelijke aanblik van het landschap.”

Het is merkwaardig de opname, die Bruno Walter met het Philadelphia Symphonie Orkest van deze symphonie maakte, te vergelijken met Kleiber’s vertolking onlangs in Amsterdam. Kleiber’s persoonlijkheid legde de nadruk op de realistische weergave van de partituur, getrouw aan het notenbeeld. Maar Walter doet aanmerkelijk meer; hij is tolk van de indrukken, die de natuur de beschouwer (i.e. Beethoven) bood. Men kan in zijn uitvoering schijnbaar verwaarloosbare vrijheden ontdekken: bijna onhoorbare versnellingen en vertragingen, die in deze gradatie en genuanceerdheid stellig te motiveren zijn.

Belangrijk is echter, dat Walter deze pastorale muziek doorstraalt met de gevoelens, die de natuur oproept en daardoor een aanmerkelijk emotionelere uitvoering bewerkstelligt dan Kleiber. Levender, menselijker, vibrerender, minder reëel, ziehier enige termen die Walter’s resultaat omschrijven. Columbia deed aan deze unieke prestatie alle recht wedervaren en zorgde voor een ideale reproductie (LX 8677-80).

Nóg meer Beethoven

Dezelfde maatschappij legde nog meer Beethoven op de plaat vast: de Achtste en het Vierde Pianoconcert. Wat de Achtste Symphonie betreft: zij is hét bewijs van Beethoven’s gevoel voor humor. Want hier steekt hij de gek met de critici, die hem onorthodoxe behandeling van de klassieke vormen voor de voeten wierpen. Van de orthodoxe schema’s uitgaande komt Beethoven echter tot verrassende en daardoor nog schokkender resultaten. Geen langzaam deel, waarop men ongetwijfeld met ongeduld zat te wachten, maar in de plaats daarvan een onvervalst menuet, geheel volgens de regels: één van de weinige menuetten die Beethoven componeerde. Men hoort er de parodist in.

Trouwens, daarvan getuigt ook het Allegretto Scherzando, waarvan het thema oorspronkelijk als canon werd gezongen ter ere van Maelzel, de uitvinder van de metronoom. De tekst luidde: “ta-ta-ta-ta-ta, lieber, lieber Maelzel, ta…. Ta, leben Sie wohl, sehr wohl”. En de tikjes, die men op de lettergrepen ta-ta-ta zong, wijzen dan ook duidelijk op het geluid, dat de metronoom produceert. Ze zijn ook in de symphonie nog te horen….

De Weense Philharmonie onder Von Karajan zorgde voor een prachtige uitvoering van deze Achtste, waarvan het menuet juist door de logheid aan parodistische kracht wint. Acoustisch vooral een uitnemende opname (Col. LX 8557-59).

Het Vierde Pianoconcert, het eerste concert dat meer symphonie dan typisch solostuk is (en daarmee voorloper van Brahms’ werken voor deze combinatie), werd ook al opvallend mooi vertolkt. Robert Casadesus als solist wedijvert in voortvarendheid met het Philadelphia Orkest onder Ormandy. Beide partijen treffen door helderheid en afkerigheid van sentimentaliteit. Met name het laatste deel klinkt gespierder en feestelijker dan gewoonlijk (Col. LX 8677-80).

Nog steeds Bachjaar

Het is nog steeds 1950 en dat betekent in de muziek het Bachjaar. Voor Decca was dit terecht een aanleiding om een voortreffelijke opname op de markt te brengen van het Vijfde Brandenburgse Concert (AK 1889-91). Het is van de zes Brandenburgse concerten een duidelijk voorbeeld van de concerto-grosso-stijl, waarin enkele solo-instrumenten tegenover een begeleidend apparaat (tuttigroep) staan.

Solopartijen spelen hier viool, fluit en piano en bijzonder is dat de tuttigroep uit het strijkorkest zonder tweede violen bestaat. Overigens is de pianopartij opvallend virtuozer behandelt dan die van fluit en viool, zó zelfs dat men bijna van een pianoconcert kan spreken.

Het strijkorkest van Boyd Neel speelde het zeer doorzichtig en de solopartijen waren bij Frederick Grinke (viool), Gareth Morris (fluit) en Kathleen Long (piano) in kundige handen. Alleen: de pianiste leek mij een te lyrische aanleg te bezitten voor deze een grotere soberheid verlangende muziek.

Tot slot een sprong naar Brahms, wiens Altrhapsodie nauwelijks indrukwekkender gezongen zal kunnen worden dan Kathleen Ferrier het deed op Decca AK 1847-48. Ongemeen schoon van stem en aangrijpend van expressie, Clemens Kraus zorgde voor de rest door het Londens Philharmonisch Orkest en mannenkoor een evenwichtige en prachtig klinkende begeleiding te laten spelen en zingen. De opname treft vooral door een bijzonder geslaagd acoustisch perspectief.

Prijs per plaat f 6.50.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Muziek bij Comedia’s “Handelsreiziger”

Voor de voorstellingen, die Comedia van Miller’s toneelspel “De dood van een handelsreiziger” geeft, schreef Robert de Roos de muziek. Zij is nogal doordringend van timbre en treedt daardoor nogal eens op de voorgrond. In zulk een mate, dat men de gebreken er duidelijker in gaat horen dan het geval zou zijn geweest indien zij soberder was.

Wat die gebreken betreft: zij bezit geen ogenblik inventieve suggestie, is vrijwel steeds te reëel en kan dientengevolge een door het stuk vereiste sfeer niet ondersteunen. Ik geloof, dat deze muziek het toneelgebeuren nergens gunstig beïnvloedt, maar tot op zekere hoogte eerder afbreuk doet aan zijn verbeeldingskracht.

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

Een strijkorkest en twee koren

Het Unesco Centrum Nederland is gistermiddag in het Amsterdams Indisch Instituut zijn muzikale activiteit begonnen met een concert door het pas opgerichte Nederlandse Philharmonia Strijkorkest, dat zeven hedendaagse composities uitvoerde. Als manifestatie van moderne muziek bepaald geen openbaring, want eigenlijk hoorde men geen enkel werk, dat door welke eigenschap dan ook van iets eigens, persoonlijks getuigde.

Hoe verschillend van techniek en stijl deze muzieken van Hendrik Andriessen, Lang (Zwitserland), Rivier (Frankrijk), Barber (V.S.), Gál (Oostenrijk), Larsson (Zweden) en Britten ook waren, toch kon ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat er een uniformiteit bestond in de expressiviteit (voor zover aanwezig).

Henry Plukker dirigeerde het ensemble, dat wel kwaliteiten bezit, maar nog te jong is – pas 3 weken bestaat het – om er een omlijnd oordeel over uit te spreken. Men moet het tijd geven om zich te ontwikkelen.

Burgemeester d’Ailly woonde het concert bij.

Apollo

Het gemengde koor “Apollo” o.l.v. Henk van der Velde vierde Zaterdagavond in de volle Bachzaal zijn 121/2-jarig bestaan met een concert, waaraan behalve het jubilerende koor ook het dameskoor “Arti” en het Jeugd-ensemble meewerkten. Er was een goed programma samengesteld met werk van o.a. Palestrina, Haydn, Lotti en Henri C. van Praag.

Men zong met veel begrip en soms zelfs met smaak. Jammer dat Henk van der Velde zijn jeugdige zangertjes zulk een smakeloze Hollandse potpourri liet zingen. Johan Jong speelde enige pianosoli, waarover geen goed woord te zeggen is.

Collegium Musicum

Na de pauze hoorde ik diezelfde avond in de kleine Concertgebouwzaal nóg een jubilerend koor: het Collegium Musicum Amstelodamense, dat zijn derde lustrum vierde. Dirigent Toon Vranken had een prachtige keuze gedaan uit werken van oude meesters als Lassus, Obrecht, Dowland en Byrd, en de wijze waarop dat alles werd gezongen, was alleszins prijzenswaardig: voorbeeldig van expressie en vaak goed van klankevenwicht.

Wagenaar’s uitbundige “Musiciens” moest aan het slot worden herhaald.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Mischa Elman’s spel bleef jeugdig

Mischa Elman, de als wonderkind begonnen, thans 59-jarige Russische violist, stelde gisteravond in de volle grote Concertgebouwzaal de leden van de Amsterdamse Kunstkring in de gelegenheid te constateren, dat hij zijn faam met reden heeft verworven. Want uit de manier waarop hij het vioolconcert van Tsjaikowski speelde, sprak een volledig meesterschap.

Over de details zijner technische beheersing te spreken, is bij een violist van dit niveau volmaakt overbodig; slechts wil ik wijzen op zijn enorm uitgebalanceerde stokvoering. Men zou bezwaren kunnen maken tegen enkele onzuiverheden, die waarschijnlijk het gevolg zijn van een jarenlange, het gevaar van routine opleverende concertpractijk. Maar die tekortkomingen zonken in het niet bij de opmerkelijk-jeugdige levendigheid en frisse kracht, die deze bezielde vertolking kenmerkten.

Paul Hupperts liet het Utrechts Stedelijk Orkest een begeleiding spelen waaruit veel zorg voor de grote lijn sprak, maar die aan precisie nog wel wat te wensen liet. Veel beter slaagde Hupperts er in zijn bedoelingen te realiseren in Tsjaikowski’s “Romeo en Julia”: een uitermate nauwkeurige uitvoering met gevoel voor kleurschakeringen, maar juist wat te weinig Slavische Pathetiek.

Parrenin-kwartet

Het deel na de pauze kon ik niet meer horen; want in de Bachzaal wilde ik de kans benutten kennis te maken met het Parrenin-kwartet: vier jeugdige Franse musici die zich onder leiding van Joseph Calvet in het kwartetspel hebben bekwaamd. Ze zijn samen nog geen honderd jaar oud en dat is duidelijk aan hun musiceren te merken. Men bewondert er het overmoedige brio van, een eigenschap die alleen al in staat is te boeien.

Maar daartegenover hoort men toch ook de gebreken van de onvolgroeidheid. De zuiverheid laat nogal eens te wensen over, de tempi zijn niet steeds juist gekozen en de totale klank mist niet zelden verfijning. Zo was het althans in Beethoven’s kwartet opus 59 no. 2. Het lijkt mij dat dit ensemble in een modern werk tot gelukkiger prestaties zal kunnen komen. Vóór de pauze speelde het Martinon’s kwartet opus 43, maar dat heb ik helaas niet kunnen horen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Altist Jascha Veissi: goed instrumentalist

Na de onafzienbare reeks recitals gevende pianisten, zangers en violisten een altist te horen is een bijzonderheid. Enkele maanden geleden kon Amsterdam de zelden gespeelde altviool eindelijk eens horen en gisteravond kwam de Amerikaan Jascha Veissi met hetzelfde instrument in de kleine Concertgebouwzaal. Reeds in de eerste maten van Eccles’ sonate, waarmee hij en zijn goede begeleider Anton Dresden dit recital begonnen, werd duidelijk, dat Veissi een bijzonder mooie alt bezit en er voortreffelijk op weet te spelen.

Stokvoering, linkerhandtechniek, toonvorming, dat alles was subliem. Iets wat men niet kan zeggen van het programma. Want Schumann’s Märchenbilder, Hindemith’s sonate opus 11 no. 4 en Milhaud’s Quatre Visages hebben, bij vele verschillen, de gemeenschappelijke eigenschap weinig boeiend en vaak zelfs kortweg vervelend te zijn.

Het altconcert van de 53-jarige Amerikaan Quincy Porter, dat in de oorspronkelijke vorm, met orkestbegeleiding, aanmerkelijk aan klankreliëf zal winnen, bleek een uitmuntend geschreven, virtuoos stuk muziek, dat naast enkele interessante fragmenten, veel Europese nuchterheid à la Hindemith bevat.

Hoe weinig kansen om te ontroeren dit programma ook bood, toch kreeg ik de indruk, dat ook Veissi’s kunstenaarspersoonlijkheid niet sterk genoeg is om een avond lang te kunnen boeien. Hij lijkt mij eerder op zijn plaats in een orkest, maar dan als aanvoerder der alten. Zijn instrumentale capaciteiten rechtvaardigen zulk een functie.

LEX VAN DELDEN