Nationale romantiek voor de piano
ZO er één componist leefde, die men niet behoeft te herdenken door het geven van aan hem gewijde concerten, dan is dat Frédéric Chopin. Want de recitals van zijn werken zijn zo talrijk en volgen elkaar in een zo regelmatige herhaling op, dat een herdenkingsconcert, nu het 17 October honderd jaar geleden is, dat hij in Parijs stierf, volstrekt overbodig lijkt. Niettemin, die honderdjarige sterfdag is er en dit feit, gevoegd bij de ongehoorde populariteit, die zijn werk geniet, is toch aanleiding overal in de wereld herdenkingen te organiseren. En Polen viert zelfs ter ere van zijn grootste nationale componist een heel Chopin-jaar, met als hoogtepunt een grootscheeps concours, dat van 15 September tot 15 October in Warschau werd gehouden.
Zonder twijfel heeft Chopin zijn populariteit bij de pianisten te danken aan de virtuositeit van zijn pianowerken, een glanzend-schitterende collectie van, als men wil effectrijke technische toeren. Maar hoezeer al dat halsbrekend-moeilijke in de concertzaal ook kan overrompelen en verbluffen, toch is het iets anders, dat Chopin met onverminderde verleidingskracht het publiek in zijn ban doet houden. En in dat andere ligt zijn werkelijke betekenis voor ons, heden ten dage opgesloten.
Dualisme
Dat andere is het romantisch dualisme, waarvan Chopin dè grote vertegenwoordiger was. Hij is het prototype van de gespleten romanticus, de componist, die terwijl hij hartstochtelijk verlangt naar een onbereikbaar, gedroomd geluk, naar het verre onbekende, tegelijk de realiteit van het dagelijkse leven voelt. En tussen deze uitersten wordt hij heen en weer geslingerd; nu eens verstilt zijn muziek tot een vredige glimlach, tot een tederheid, dan weer barst zij los in getourmenteerde, frenetieke razernij. Zij is de uiting van de melancholicus, die ongetwijfeld in Chopin aanwezig was, waartoe zijn tijd – het “mal-de-siècle” – aanleiding gaf.
Zijn afkomst legde de kiemen voor een zich tussen twee culturen bewegende kunst. Want van zijn vader, een Fransman van geboorte, kreeg hij stellig de zucht naar Westerse verfijning en ornamentiek mee, van zijn moeder het opstandige-Slavische, de triomfantelijke trots van het bezeten rhythme, dat het Pools-nationale element in zijn pianomuziek vertegenwoordigt. Pianomuziek, zeker, want al componeerde Chopin ook kamermuziek en enige liederen, hij dient toch in de eerste plaats te worden beschouwd als de meester-van-de-piano, waaraan hij geheel nieuwe klanken wist te ontlokken, het instrument, dat zijn tweede “ik” werd en de neerslag van zijn allerpersoonlijkste ontboezemingen.
De tegenstelling Westers-Slavisch werd door zijn levensloop zonder twijfel versterkt. Want de overgevoelige jonge man, die 1810 bij Warschau het levenslicht had aanschouwd, mocht niet lang genieten van zijn geboortegrond. In 1831 trok hij naar Parijs en hij kon toen niet vermoeden, dat hij zijn vaderland nimmer terug zou zien. Het werd een min of meer gedwongen verblijf in zijn tweede vaderland Frankrijk, ver van Warschau, dat in 1831 door de Russen was bezet en waarheen Chopin, zolang die kwellende onderdrukking voortduurde, niet wilde terugkeren.
De zwoele sfeer van de helverlichte Franse salons met hun klatergoud en vol van vrouwelijke coquetterie was voortaan de omgeving, waarin hij zou verkeren naast beroemde tijdgenoten als Heine, Liszt, Victor Hugo, Berlioz, Delacroix, die een ontroerend, tragisch portret van hem schilderde, en George Sand, de merkwaardige-mannelijke schrijfster, die een soort moederliefde voor hem koesterde. Een allerongelukkigste verhouding, die de stof heeft geleverd voor talrijke geromantiseerde biografieën, welke Chopin in een volstrekt vals daglicht hebben geplaatst.
Folklore
Ziehier het complexe beeld van de romanticus Chopin, steeds levend onder de druk van een mateloos heimwee naar zijn geboortegrond en van de deprimerende invloed van een alles ondermijnende tering. En het is de combinatie van al die factoren, die zijn muziek kenmerkt. Nationaal is zij èn romantisch en nergens vindt men dat zo sterk terug als in zijn mazurka’s en polonaisen, typisch Poolse dansvormen die hij heeft gestyleerd, verrijkt. In deze nationale romantiek toont hij zich de meester-van-de-kleine vorm, de componist, die korte stukken tot ware meesterwerken wist te verheffen. Hierin hoort men Polen en hier ook ontpopt Chopin zich als de eerste grote folklorist.
Maar ook de nocturne’s en impromptu’s, waarin de lyriek van zijn ongelukkige liefdes doorklinkt en de etudes en preludes, waar de lyriek zich niet zelden ontlaadt in een gepassionneerde heroïek, zijn alle overtuigende bewijzen van zijn grootheid. Zijn zwakheid, het tekort aan constructieve kracht in uitgebreidere vormen als concert en sonate, kan de belangrijkheid van zijn persoonlijkheid weinig of niets afdoen.
Dat Chopin het ornament tot een wezenlijk bestanddeel heeft gemaakt van de melodie, die zonder die versieringen al haar zo markante charme zou verliezen, dat hij de harmoniek heeft vernieuwd en uitgebreid, het “clair-obscur” in de pianoliteratuur invoerde, dat alles is van allergrootst belang voor de muziekgeschiedenis, voor de musicoloog, en heeft ongetwijfeld het pad geëffend voor César Franck, Debussy en onze gehele moderne muziek.
Maar de ademloos luisterende concertbezoeker interesseert dat niet; die komt vóór alles onder de ban van zijn romantische Pools-Franse persoonlijkheid, van de tot het hart doordringende intensiteit van zijn expressie. Zelfs de pianisten, die technische middelen misbruiken om met eigen virtuoze capaciteiten de aandacht op zichzelf te vestigen, kunnen, hoeveel schade zij ook met hun ijdele bezigheid aan Chopin’s muziek toebrengen, toch niet het uitzonderlijk-meeslepende van zijn expressieve kracht geheel teniet doen. Dàt blijft, alle uiterlijk vertoon ten spijt. En daarmee is Chopin’s figuur verzekerd van de, naar menselijke maatstaven gemeten, onsterfelijkheid…
LEX VAN DELDEN