Categorieën
Het Parool

Amsterdam zag een levendige “Graaf van Luxemburg”

DE laatste avond vóór de Duitse inval in ons land voerde de Fritz Hirsch Operette in de Amsterdamse Stadsschouwburg Franz Lehár’s “De Graaf van Luxemburg” ten tonele; en het was dezelfde operette, waarmee de voortzetters van Fritz Hirsch’ gezelschap – de Hoofdstad Operette – Woensdagavond dezelfde, tot de laatste plaats bezette schouwburg tot geestdrift brachten.

En terecht; want men moet wel een principiële niet-lacher zijn om door de kostelijke clownerieën van Fritz Steiner of Paul Harden niet te worden meegesleept. En wat Ruth Rhoden en Johan van der Zalm zowel in zang als in actie presteren, is al even voortreffelijk. Truce Speijck speelde met een overtuiging, die nauwelijks deed vermoeden, dat zij op het allerlaatste ogenblik de rol had moeten instuderen van de plotseling ziek geworden Claire Clairy.

Het ballet had men ditmaal een uitgebreide taak toebedeeld; een experiment, dat mij bijzonder geslaagd leek. Erwin Pokorny van de Weense Staatsopera tekende voor de verrassend frisse choreografie en ook de dansers zelf, onder wie Elisabeth Hermann en Jean Rebel opvielen, zorgden er voor, dat het peil van de balletten aanmerkelijk hoger lag dan gemeenlijk het geval is, niet het minst om de plezierige manier, waarop zij van de anders vaak zo dorre figuratie een levendige achtergrond maakten.

Otto Aurich verdient een pluim voor zijn kleurige en beweeglijke regie en de dirigent Julius Susan bracht al zijn vitaliteit op zijn orkest over. En die is niet gering! De Nederlandse bewerking van Meijer Hamel voldeed uitstekend.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Pianorecital Anna Xydis

DAT gezonde muzikaliteit en gevoel voor poëtische waarden niet voldoende zijn om een gehele piano-avond voortdurend boeiend te doen zijn, bewees het recital, dat de Griekse pianiste Anna Xydis Maandag in de zeer goed bezette kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam gaf. Beide bovengenoemde eigenschappen zorgden er voor, dat Schumann’s Arabesque en een nocturne van Chopin mooie vertolkingen kregen, maar in Chopin’s aartslastige sonate in b bleek, waarin deze pianiste te kort schoot: in een volledige beheersing van haar overigens respectabele technische capaciteiten.

Hier stond de techniek een volkomen doorleefd musiceren in de weg, miste men de overgave en bezieldheid, die van de noten ontroering kunnen doen uitgaan. Er waren momenten van poëzie, teder en ingetogen, maar juist als men zich met hart en ziel gewonnen wilde geven was de techniek weer de “spelbreker”, werd men geconfronteerd met stug en moeizaam geproduceerde passages, die als storende interrupties werkten.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Autobiografie van een dirigent

“THEMA EN VARIATIES” DOOR BRUNO WALTER

EEN ongelofelijk intensief kunstleven, een bloeiperiode van de Duitse muziekcultuur, dat is de indruk, die Bruno Walter’s door M. Spijer-Cohn en Annie Pinto vertaalde autobiografie “Thema en Variaties” bij de lezer achterlaat (uitg. Van Ditmar, Amsterdam-Antwerpen, f 13.90). Deze “herinneringen en gedachten”, in een heldere, bijna nuchtere stijl geschreven, geven een bijzonder boeiend beeld van dit veelbewogen leven in dienst van de muziek, in een tijd, dat de grote Duitse opera-instellingen kosten noch moeite spaarden voorstellingen te geven, die aan de allerhoogste eisen voldeden.

“Ik ben op 15 September 1876 ter wereld gekomen. Mijn geboortehuis heb ik niet gekend; het stond in de Mehnerstrasse, dicht bij de Alexanderplatz, een overbevolkte, armoedige buurt in het Noordoosten van Berlijn”. Zo, zonder omhaal, direct mededelend, begint Walter zijn beschrijving van een “leven, dat boordevol muziek was”. En dit begin is kenmerkend voor de verteltrant van de dirigent-schrijver, die ons binnenleidt in de kringen van bekende kunstenaars, van vorsten en vorstinnen, maar ons bovendien doet kennismaken met zijn ouders, zijn vrouw, zijn kinderen. Die beschrijft, hoe hij de spannende, wereldschokkende tijden in het Duitsland en Oostenrijk na 1933 beleefde.

Hoe Bruno Walter van jong pianist tot beroemd dirigent werd, hoe hem in deze snelle carrière nauwelijks moeilijkheden in de weg werden gelegd, hoe in dat Duitsland-van-vóór-Hitler voor ieder talent de mogelijkheden ruimschoots aanwezig waren zich te ontplooien – dat alles werpt een duidelijk licht op de culturele bloei van die dagen. De mensen, die Walter daar tot zijn vrienden rekende, Max en Helene Reinhardt, Thomas Mann, Bruno Frank, Jakob Wassermann, Stefan Zweig, Toscanini, Lotte Lehmann – men leest over hen menige karakteristieke bijzonderheid.

Mahler

Maar er is één figuur, die meer dan de anderen zijn invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van dit dirigentenleven: Gustav Mahler. En al mag dan van de componist van “Das Lied von der Erde” geen duidelijk, scherp-omlijnd beeld zijn gegeven, men voelt voortdurend de dwingende macht van deze op het gebied van de muziek concessieloze, geniale musicus, die op Walter’s loopbaan zijn onmiskenbare stempel heeft gedrukt.

Aan de opera’s van Berlijn, München, maar vooral van Wenen heeft Walter zich met geestdrift en overgave gewijd. Met verbazing neemt men kennis van de uitermate uitgebreide repertoires, van de grootste opvoeringen van Wagner’s muziekdrama’s, van de premières van Pfitzner en Richard Strauss, van Bayreuth en Salzburg, maar ook leest men van de anti-semitische, tegen hem gerichte artikelen in de Duitse pers na 1933.

Toen Walter in Maart van dat jaar een concert in Berlijn zou dirigeren, berichtte hem dr. Funk van het ministerie van Propaganda, de man, die later president van de Deutsche Reichsbank werd: “Verbieden willen wij het concert niet, want er is ons niets aan gelegen u uit een moeilijkheid te helpen…… Maar als u het concert laat doorgaan, dan kunt u er zeker van zijn, dat in de zaal alles kort en klein geslagen zal worden”. Binnen een uur moest dr. Funk weten wat Walter besloot. En toen hij er van af zag te dirigeren, wenste men, dat het concert zou plaatsvinden, “maar,” schrijft Walter, “in plaats van onder mijn leiding, onder Richard Strauss…… De componist van “Ein Heldenleben” verklaarde zich inderdaad bereid in de plaats van de door geweld verwijderde collega, te dirigeren en verwierf zich daardoor een bijzondere genegenheid bij de hoogste kringen van de Nazi’s.”

Hoe Walter, na vele omzwervingen, zich in Amerika vestigde, er vele van zijn oudere vrienden terugvond, hoe hij in de jaren zijn menselijke tekorten leerde inzien – ook hierover leest men in dit van bijzonder fraaie illustraties voorziene boek, dat besluit met een voor de schrijver karakteristieke vraag: “Hoe zal mijn rapport uitvallen, als ik de harde en strenge school zal verlaten? Ik denk, dat het er ongeveer zo zal uitzien als mijn vroegere schoolrapporten, waarvan ik bij het relaas van mijn kinderjaren sprak: ik was geen modelleerling, heb geen “uitstekend” voor een verplicht vak gekregen – alleen voor zingen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Schola Cantorum” uit Bazel opende de Bachweek

Het Kamermuziekgezelschap “Schola Cantorum Basiliensis”, dat Woensdagavond de door de Nederlandse Bachvereniging georganiseerde Bachweek in de volle Kleine Zaal van het Concertgebouw opende, maakt gebruik van oude instrumenten: dat is bijzonder interessant voor de musicoloog met historische belangstelling. En geen enkele Amsterdammer die dit concert bijwoonde, zal kunnen ontkennen, dat zo’n kleploze dwarsfluit en de kleine violen, bespeeld met oude stok, een homogener ensemble vormen dan het hedendaags orkest: minder schel van klank, gedempter en doorzichtiger.

Maar oude of nieuwe instrumenten: bewogenheid kan niet worden gemist. En al betrof het hier enkele van Bach’s meesterlijke werken, o.a. het vijfde Brandenburgs concert, uitgevoerd zonder doorleefdheid en spanning konden ze maar matig boeien.

Na het vierde concert – op Vrijdag 1 October – komen wij op deze Bachcyclus terug.

“De kunst dient de mode”

“De kunst dient de mode, de mode dient de kunst”, – onder dit motto organiseert de N. V. Nederlands atelier voor couture “Jenny Modellen” in de Bachzaal een reeks van zeven concerten, waarop enkele jonge kunstenaars gelegenheid krijgen in het openbaar op te treden. De eersten, die dank zij dit initiatief het podium konden bestijgen, waren de sopraan Jeannette van Dijck en de pianiste Sini van den Brom. Slechts het deel na de pauze heb ik kunnen horen.

Beide kunstenaressen zijn ongetwijfeld talenten; Sini van den Brom, die een zeer goed ontwikkelde techniek bezit, leek mij minder op dreef dan bij vorige recitals: haar spel kwam te weinig los van de noten en van enige poëzie was in twee impromptu’s van Fauré nauwelijks sprake.

Jeannette van Dijck beschikt over een prachtige, heldere sopraan, toonde vooral in liederen van Wolf begrip voor de inhoud, maar ook zij bleek zich nog niet voldoende los te kunnen maken van technische problemen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Rossini’s “Barbier” bracht zon in “Carré”

AL direct na zijn eerste aria kreeg Figaro, de barbier, stormachtige ovaties, Zondagavond in Carré. Het leek of Amsterdam, na tien jaar verstoken te zijn geweest van Italiaanse Opera, nu eens wilde tonen, dat het – geconfronteerd met Rossini’s verrukkelijk-zonnige “Barbier van Sevilla” in een grandioze uitvoering door een Italiaans Operagezelschap – ook Zuidelijk enthousiast kan zijn. En dat gebeurde niet ten onrechte. Want Marcello Cortis zong en speelde de Figaro met zulk een superieure techniek en stem, zo fascinerend van plastiek, dat men volmondig moest toegeven: zo kunnen het alleen de Italianen.

Magda Piccarolo, evenals Cortis verbonden aan de Scala te Milaan, zong de aartslastige rol van Rosina met een ongehoorde, vrijwel instrumentale zuiverheid en kreeg dan ook de nodige open doekjes. Maar ook de anderen pasten voortreffelijk in het naar het parodistische gespeelde geheel, waartoe iedereen met kennelijk plezier het zijne bijdroeg.

De “maestro al cembalo”, Gino Barsanti, dirigeerde het Kamerorkest bijzonder meeslepend en exact en zorgde, dat het peil in de orkestbak, evenals dat op toneel, aanmerkelijk hoger lag dan van de gemiddelde Italiaanse operavoorstelling voor de oorlog. Het feit, dat de décors afkomstig schenen uit een obscuur provincieplaatsje, deed hieraan niets af.

Operaliefhebbers moeten dit zien, ze zullen er zeker plezier van beleven, evenals uw recensent,

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Wiener Blut” in Carré

EVENALS in de meeste andere operettes is het gegeven van Johann Strauss’ bruisende “Wiener Blut” niet bijzonder sterk, maar de muziek, die hier een aanmerkelijk belangrijker plaats inneemt dan gewoonlijk, is van een zo overtuigende vitaliteit en met zulk een meesterschap geschreven, dat de bezoeker van het Amsterdamse Carré, waar de Hoofdstad Operette Zaterdag de eerste van een reeks voorstellingen gaf, voortdurend wordt geboeid.

Het ligt dan ook voor de hand, dat we onze lof in de eerste plaats toezwaaien aan Julius Susan, die het geheel met de levendigheid en opzwepende kracht dirigeerde, die deze opvoering zo aantrekkelijk maakten. Bovendien werden de hoofdrollen even levendig vertolkt door Ruth Rhoden, Tiny Alme, Claire Clairy -charmant van actie, uitstekend in vocaal opzicht – de glanzende tenor Johan v. d. Zalm, de bijzonder komische Fritz Steiner en Paul Harden.

De regie van Otto Aurich getuigde van vindingrijkheid en muntte uit door vaart en smaak. Een bijzondere attractie vormde een zestal danseressen en dansers van het Ballet der Lage Landen, dat enkele dansen ten beste gaf, die ver uitstaken boven het peil van het ballet, dat men gemeenlijk in operettes krijgt voorgezet.

Al met al een waardige voortzetting van de Fritz Hirsch Operette, waarvan deze groep de erfgename is.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Een avond met Nederlandse werken op muziekfeest der I.S.C.M.

HET 22ste muziekfeest der International Society for Contemporary Music heeft Nederland een bijzonder gunstige gelegenheid geboden, de vele buitenlandse gasten in kennis te brengen met ons componeren. Maandagavond voerde dan ook het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder de energieke leiding van Eduard Flipse in het Amsterdamse Concertgebouw een vijftal Nederlandse werken uit en ik geloof, dat ik de plank niet ver missla met te beweren, dat van die kans niet op de gunstigste wijze is geprofiteerd.

Daar was om te beginnen het feit, dat Pijper wel is waar was vertegenwoordigd, maar met zijn uit 1928 stammende Symphonische Epigrammen, die hem niet op zijn sterkst tonen. En ook Willem Landré kwam lang niet op zijn voordeligst uit met zijn vlotte, goed klinkende, maar pretentieloze Kleine Suite.

Voeg daar nog bij, dat de jongste generatie in het geheel niet was vertegenwoordigd – de in 1907 geboren Badings, wiens Symphonische Variaties werden gespeeld, was in dit gezelschap nog de jongste – dan komt men tot de conclusie, dat het buitenland een niet geheel juiste indruk heeft gekregen van de stand onzer scheppende toonkunst.

Van Guillaume Landré ging in eerste uitvoering de Sinfonia Sacra, gecomponeerd ter nagedachtenis van zijn op 1 Januari van dit jaar overleden vader Willem Landré, dat indrukwekkend en oorspronkelijk van klank was, bovendien een zeer kernachtige vorm en een boeiende instrumentatie vertoonde, maar vooral door het citeren van passages uit Willem Landré’s Requiem in memoriam Uxoris een wat hybridische indruk achterliet.

Het Rotterdamse orkest heeft zich zeer goed van zijn lang niet gemakkelijke taak gekweten en bleek zijn oude peil weer te hebben bereikt.

‘s Middags heeft een zestigtal buitenlandse en binnenlandse componisten en dirigenten, onder wie Pierre Monteux een bezoek gebracht aan Paleis Soestdijk, waar zij op hartelijke en ongedwongen wijze zijn ontvangen door prinses Juliana en prins Bernhard.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Oefening baart Kunst”

OP de vierde, tevens laatste dag van het zangconcours van het 60-jarige “Oefening baart Kunst” is aanmerkelijk beter gezongen dan de vorige weken. Vooral in de hoogste afdeling mannenkoren werd Zondag in het Amsterdamse Concertgebouw een hoog peil bereikt op het gebied van koortechniek. In deze afdeling kregen de vier deelnemende koren alle een eerste prijs met een zeer hoog aantal punten; de eerste directeursprijs was voor Bram Keereweer.

De keuze der werken was echter over het algemeen weer beneden peil: dit geldt ook voor de hoogste afdeling gemengde koren, waarin als verplicht nummer het laatste werk was gekozen van de op 1 Januari van dit jaar overleden componist Willem Landré: een prachtig sonoor koor, getiteld “Dageinde”. In deze afdeling behaalde “Amsterdam” het hoogste aantal punten (377, eerste prijs), terwijl de dirigenten Jan Belder en Henk Duinker ieder een directeursprijs kregen.

L. V. D.

Categorieën
Het Parool

“Stem des Volks” zong het Te Deum van Diepenbrock

TER viering van zijn 50-jarig bestaan voerde het Amsterdamse arbeiderskoor “De Stem des Volks”, op het tweede van zijn jubileumconcerten Vrijdagavond in de volle grote Concertgebouwzaal, het Te Deum van Diepenbrock uit. Het koor zong deze grootse, ongemeen hoge eisen stellende muziek, met de bezieling en de bijna geëxalteerde vervoering, die hier worden vereist.

Een bijzonder indrukwekkende prestatie, ook al was de klankverhouding niet overal even goed afgewogen en de begeleiding van het Utrechts Stedelijk Orkest soms wat grof. Antoon Krelage dirigeerde geestdriftig en hield de teugels strak.

De solisten Dora van Doorn-Lindeman, Annie Hermes, Wiebe Drayer en Otto Couperus pasten uitstekend in het geheel, maar vormden een niet volkomen homogeen kwartet. Beethoven’s negende symphonie, die na de pauze werd uitgevoerd, heb ik niet meer kunnen horen.

Over de Amerikaanse alt Elizabeth Wysor, die tegelijkertijd in de Bachzaal optrad, kan ik kort zijn: een prachtige, technisch vrij goed gebruikte natuurstem, die klinkt als een klok. Maar dat is dan ook alles, want als kunstenares schoot zij in elk opzicht te kort. Van enig begrip van de tekst was nauwelijks iets te merken, om over de smakeloze samenstelling van haar programma nog maar te zwijgen: liedjes als die van Wickham en Kountz horen niet in de concertzaal thuis.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Muziekconcours Scheveningen

Winnaars eerste prijs voor viool traden op met Residentie-orkest

GEKLEED in een lange grijze broek en een heel kort zwart jasje, een wit strikje op het witte overhemd, betrad de kleine, 14-jarige violist Christian Ferras, eerste-prijswinaar op het internationaal muziekconcours, Donderdagavond het podium van de geheel gevulde Kurzaal in Scheveningen. Wat bleek en nerveus onder de druk van dit optreden op het eerste van de drie galaconcerten, die het concours besluiten, speelde de jonge Fransman het eerste deel van Tsjaikowski’s vioolconcert, vurig, meeslepend en vooral voortvarend in zijn jeugdig élan. En met een overrompelend meesterschap over de techniek van zijn instrument.

Dat het geestdriftige publiek, – waaronder zich talrijke autoriteiten bevonden, o.a. de ministers Gielen en Van Boetzelaer, – hem tot drie keer toe terugriep, was begrijpelijk. Men kreeg zijn zin: een virtuoos gespeelde caprice van Paganini.

Daarna: Michal Szwalbe, de andere eerste-prijswinaar, Pool van geboorte, twee keer zo oud als zijn collega, als solist in Mendelssohn’s vioolconcert; technisch even volmaakt, misschien wat minder virtuoos, minder sensationeel, maar ernstiger, bezonkener. Ook hij werd als bij een echte wedstrijd, met luid bravogeschreeuw ettelijke keren teruggeroepen en ook ditmaal kreeg het opgewonden publiek een ongehoord knap uitgevoerde caprice van Paganini als toegift.

Frits Schuurman, die het Residentie-orkest dirigeerde, had de avond geopend met het Wilhelmus, het Poolse en Franse volkslied, waarna de eerste uitvoering ging van Robert de Roos’ “Variations sérieuses sur un thème ingénu”, een goed klinkend, maar weinig persoonlijk werk met Franse invloeden. De uitvoering werd door de componist bijgewoond.

LEX VAN DELDEN