Categorieën
Het Parool

Autobiografie van een dirigent

“THEMA EN VARIATIES” DOOR BRUNO WALTER

EEN ongelofelijk intensief kunstleven, een bloeiperiode van de Duitse muziekcultuur, dat is de indruk, die Bruno Walter’s door M. Spijer-Cohn en Annie Pinto vertaalde autobiografie “Thema en Variaties” bij de lezer achterlaat (uitg. Van Ditmar, Amsterdam-Antwerpen, f 13.90). Deze “herinneringen en gedachten”, in een heldere, bijna nuchtere stijl geschreven, geven een bijzonder boeiend beeld van dit veelbewogen leven in dienst van de muziek, in een tijd, dat de grote Duitse opera-instellingen kosten noch moeite spaarden voorstellingen te geven, die aan de allerhoogste eisen voldeden.

“Ik ben op 15 September 1876 ter wereld gekomen. Mijn geboortehuis heb ik niet gekend; het stond in de Mehnerstrasse, dicht bij de Alexanderplatz, een overbevolkte, armoedige buurt in het Noordoosten van Berlijn”. Zo, zonder omhaal, direct mededelend, begint Walter zijn beschrijving van een “leven, dat boordevol muziek was”. En dit begin is kenmerkend voor de verteltrant van de dirigent-schrijver, die ons binnenleidt in de kringen van bekende kunstenaars, van vorsten en vorstinnen, maar ons bovendien doet kennismaken met zijn ouders, zijn vrouw, zijn kinderen. Die beschrijft, hoe hij de spannende, wereldschokkende tijden in het Duitsland en Oostenrijk na 1933 beleefde.

Hoe Bruno Walter van jong pianist tot beroemd dirigent werd, hoe hem in deze snelle carrière nauwelijks moeilijkheden in de weg werden gelegd, hoe in dat Duitsland-van-vóór-Hitler voor ieder talent de mogelijkheden ruimschoots aanwezig waren zich te ontplooien – dat alles werpt een duidelijk licht op de culturele bloei van die dagen. De mensen, die Walter daar tot zijn vrienden rekende, Max en Helene Reinhardt, Thomas Mann, Bruno Frank, Jakob Wassermann, Stefan Zweig, Toscanini, Lotte Lehmann – men leest over hen menige karakteristieke bijzonderheid.

Mahler

Maar er is één figuur, die meer dan de anderen zijn invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van dit dirigentenleven: Gustav Mahler. En al mag dan van de componist van “Das Lied von der Erde” geen duidelijk, scherp-omlijnd beeld zijn gegeven, men voelt voortdurend de dwingende macht van deze op het gebied van de muziek concessieloze, geniale musicus, die op Walter’s loopbaan zijn onmiskenbare stempel heeft gedrukt.

Aan de opera’s van Berlijn, München, maar vooral van Wenen heeft Walter zich met geestdrift en overgave gewijd. Met verbazing neemt men kennis van de uitermate uitgebreide repertoires, van de grootste opvoeringen van Wagner’s muziekdrama’s, van de premières van Pfitzner en Richard Strauss, van Bayreuth en Salzburg, maar ook leest men van de anti-semitische, tegen hem gerichte artikelen in de Duitse pers na 1933.

Toen Walter in Maart van dat jaar een concert in Berlijn zou dirigeren, berichtte hem dr. Funk van het ministerie van Propaganda, de man, die later president van de Deutsche Reichsbank werd: “Verbieden willen wij het concert niet, want er is ons niets aan gelegen u uit een moeilijkheid te helpen…… Maar als u het concert laat doorgaan, dan kunt u er zeker van zijn, dat in de zaal alles kort en klein geslagen zal worden”. Binnen een uur moest dr. Funk weten wat Walter besloot. En toen hij er van af zag te dirigeren, wenste men, dat het concert zou plaatsvinden, “maar,” schrijft Walter, “in plaats van onder mijn leiding, onder Richard Strauss…… De componist van “Ein Heldenleben” verklaarde zich inderdaad bereid in de plaats van de door geweld verwijderde collega, te dirigeren en verwierf zich daardoor een bijzondere genegenheid bij de hoogste kringen van de Nazi’s.”

Hoe Walter, na vele omzwervingen, zich in Amerika vestigde, er vele van zijn oudere vrienden terugvond, hoe hij in de jaren zijn menselijke tekorten leerde inzien – ook hierover leest men in dit van bijzonder fraaie illustraties voorziene boek, dat besluit met een voor de schrijver karakteristieke vraag: “Hoe zal mijn rapport uitvallen, als ik de harde en strenge school zal verlaten? Ik denk, dat het er ongeveer zo zal uitzien als mijn vroegere schoolrapporten, waarvan ik bij het relaas van mijn kinderjaren sprak: ik was geen modelleerling, heb geen “uitstekend” voor een verplicht vak gekregen – alleen voor zingen.

LEX VAN DELDEN