Aubert’s Habanera op Volksconcert
ZELDEN is men in de gelegenheid een inzicht te verkrijgen in het oeuvre van een tijdgenoot-componist. Men moet de Vereeniging “Muzieklyceum” dus dankbaar zijn, dat zij Zondagmiddag in het Amsterdamsche Minervapaviljoen een concert had georganiseerd, gewijd aan werken van Will Eisenmann.
Eisenmann is een Duitscher, die in 1933 Zwitserland boven zijn vaderland verkoos. In zijn werk openbaart zich zijn landaard nog duidelijk. Men herkent er den geest in, die typeerend is voor het Duitschland van na den voorlaatsten wereldoorlog. Een bijna neerdrukkende ernst en ‘n zeker levenspessimisme zijn hiervan het voornaamste kenmerk.
Alleen al uit de door Eisenmann gebruikte teksten kon men – behalve dezen geest – den invloed van Mahler verwachten. Bij het luisteren naar de “Drie zangen” van Tagore (voor tenor en strijkkwartet), door Albert Dana zeer expressief gezongen, en het divertimento voor 3 houtblazers werd deze verwachting tot zekerheid.
Beide werken klinken goed, het harmonische bouwsel is vaak interessant, maar welk een neerslachtigheid spreekt uit deze muziek! De wat schoolsche rhytmiek, die vrij star en onveranderlijk blijft, leek mij de oorzaak van de geringe levendigheid.
Veel boeiender bleken de “Spreuken der wijsheid” (uit 1939) op teksten van Omar Khayyam, die de sopraan Vera Doniska prachtig van stem, met Piet Ketting als uitstekenden begeleider, voordroeg. Hier bereikte Eisenmann in een bondige taal, die de spanning voortdurend volhoudt, een veelal zeer poëtische stemming.
In het concert voor saxofoon en strijkorkest (1946), dat den interessanten middag besloot, bleek Eisenmann zich gunstig ontwikkeld te hebben. Zijn uitgesproken talent weet zich hier losser, minder ernstig uit te drukken, met het gevolg, dat men geboeider luistert. De Zwitser Hans Ackermann was de voortreffelijke solist, die het bijzondere timbre van de zelden gehoorde saxofoon op prachtige wijze recht deed wedervaren.
Volksconcert
Het volksconcert, dat Zondagavond in het Concertgebouw door Hein Jordans werd gedirigeerd, bracht Amsterdam de eerste uitvoering van “La Habanera”, een in 1918 gecomponeerd symphonisch gedicht van Louis Aubert. Het sterk door Debussy beïnvloede werk, dat vooral door zijn brillante instrumentatie een goeden indruk achter liet, moest het glansrijk afleggen tegen het 13 jaar vroeger geschreven meesterwerk “La Mer” van Debussy, die Aubert ver voor was.
In Haydn’s verrukkelijke, helaas te zelden gespeelde hoboconcert – met het geestige rondo – blies Haakon Stotijn de solopartij prachtig van toon. Helaas was er soms een nerveuze onbeheerschtheid in zijn spel, die het samengaan met het orkest nogal eens onevenwichtig maakte.
Jordans, die het programma had geopend met een goede uitvoering van Koetsier’s welluidende, pretentielooze Symphonietta, gaf doorgaans boeiende vertolkingen, die jammer genoeg vaak ontsierd werden door ongelijke inzetten. Vooral in Debussy miste men een goed afgewogen klankevenwicht.
LEX VAN DELDEN