Categorieën
Het Parool

Muziekgeschiedenis in vogelvlucht

OP het concert, dat het Nederlandsch Kamerkoor Maandagavond in het Concertgebouw gaf voor den Amsterdamschen Kunstkring “Voor Allen”, werd men voor de pauze door de geschiedenis van den geestelijken koorzang geleid, te beginnen omstreeks 1500 en eindigend in het heden.

Een bezwaar van dit summiere overzicht was, dat men nauwelijks gelegenheid kreeg een indruk te krijgen van een bepaalde periode; daarvoor werd elke componist te fragmentarisch behandeld.

Hoogtepunten waren het prachtige Stabat Mater van Palestrina (± 1550), werken van den Engelschman John Bull (± 1600) en Schütz (± 1625), den schoonvader van J. S. Bach. Van de “modernen” demonstreerden Poulenc’s liederen weer den fijnzinnig-muzikantesken geest van dezen typisch-Franschen componist.

Er werd doorgaans met veel distinctie en mooien klank gezongen, vaak voortreffelijk, vooral door het vrouwelijke deel van het koor. Toch boeide het geheel onvoldoende doordat Felix de Nobel’s weinig genuanceerde directie de innerlijke bewogenheid miste, die zijn prestatie als pianist-begeleider anders zoo prachtig doet zijn.

LEX VAN DELDEN