Categorieën
Het Parool

Liederen van Eric Satie in de Kleine Zaal

DE winst van het recital, dat de sopraan Jiswalda van Ittersum en de pianist Willy Meeuwisse Vrijdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdams Concertgebouw gaven, lag voor mij in drie buitengewoon geestige en oorspronkelijke liederen van de in 1925 gestorven Fransman Eric Satie, die zich hier – evenals in zijn ander werk – weer deed kennen als een zeer bijzondere persoonlijkheid.

Het grotendeels met veel smaak samengestelde programma werd door de zangeres met intelligente voordracht uitgevoerd, maar zij neigt naar het theatrale. Haar zangtechniek bleek niet geheel betrouwbaar te zijn: vooral stoorde een te duidelijk hoorbare ademtechniek en ook de zuiverheid was wel eens zoek.

De pianist speelde zijn soli grof en in een zeer eigengereide opvatting.

In de volle Grote Zaal zongen op hetzelfde uur het kinder-, jongedames- en gemengde koor “Zanggenot” onder leiding van de heer v. d. Togt. Solisten waren Maartje Kliffen, Leni Heere-Henning en Piet van Egmond.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Twee solisten in Bachzaal

TECHNISCH presteert de pianiste Sini van den Brom ruimschoots voldoende; dat bewees zij overduidelijk in Pijper’s sonate, waarmee zij haar met smaak samengestelde programmadeel van het solistenconcert, Woensdagavond in de Amsterdamse Bachzaal besloot. Bovendien bezit zij een zeer levendige muzikaliteit, maar dit temperament verleidde haar tot een soms nogal grof, onduidelijk spel, waarin de klank te reëel was.

Zowel Pijper als Debussy bleef dientengevolge een hoofdzakelijk technische prestatie.

Van Prokofiew’s “Visions fugitives” wist de pianiste echter een vertolking te geven, die boeide door haar meeslepende bezieldheid.

Het tweede deel van dit concert werd verzorgd door de celliste Regina Wijnalda, die zich in een uiterst ongunstig samengesteld programma liet horen: overwegend gedrukt van stemming, langzaam van tempo en zwak van inhoud. Bovendien had zij het nadeel, de steun te moeten ontberen van een goede, sterk getekende pianobegeleiding; Caes Moolenaar speelde daarvoor te bescheiden en te vaag.

De celliste bleek een goede toonvorming te hebben en een gezonde, zij het wat ernstige muzikaliteit. Dat haar spel toch niet steeds kon boeien, moet dan ook eerder aan de ongunstige omstandigheden worden toegeschreven dan aan een gebrek aan temperament.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Jacques Thibaud speelde in de Grote Zaal

DAT de Franse violist Jacques Thibaud een groot instrumentalist is, wisten de Nederlandse muziekliefhebbers reeds lang. Ook Maandagavond demonstreerde hij voor de Amsterdamse Kunstkring “Voor Allen” in de grote Concertgebouwzaal zijn virtuoze, technische capaciteiten, zijn soms verrukkelijk-zingende, zij het wat kleine toon en zijn merkwaardig-Franse charme.

In sonates van Beethoven en Franck kon men voortdurend de violist Thibaud bewonderen. Veel minder echter de kunstenaar. Nergens ontvlamde dat ongrijpbare, irreële, dat tot hoogten van emotie kan voeren. Het spel bleef zó oppervlakkig en grillig, zó in de eerste plaats op het violistische gericht, dat Beethoven, en in mindere mate Franck, om wie het per slot van rekening toch te doen moet zijn, bijna niet meer te bespeuren vielen.

Marinus Flipse’s pianobegeleiding was nogal eens slordig en vooral erg nuchter.

George van Renesse

George van Renesse, die tegelijkertijd in de Kleine Zaal een pianorecital gaf, is – technisch – een knap pianist. In enkele stukken wist hij te overtuigen met een lichte, poëtische, ontroering. In andere stukken echter bleek zijn spel grof en slordig, zijn aanslag weinig gevoelig en kleurloos. Zodat dit recital zeer gemengde indrukken achterliet.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Brill speelde Haydn’s celloconcert

OP het Volksconcert, dat Otto Klemperer Zaterdagavond in het Amsterdamse Concertgebouw dirigeerde, was Samuel Brill solist met Haydn’s celloconcert in D, waarin de goede techniek en vaak mooie toon van de cellist het meeste troffen. Ik miste echter de van binnen uit komende bezieling, die van een goede uitvoering een ware doorleefde herschepping kan maken; het bleef alles wat mat en lauw.

Na de pauze hoorde men, evenals op het abonnementsconcert van vorige week, een meeslepende uitvoering van Mendelssohn’s Schotse symphonie. Het programmaboekje bevatte ditmaal een verklaring voor het weglaten voor het slot dezer symphonie. Klemperer vindt het n.l. “een onbevredigende afsluiting”. Een nogal onbevredigend argument.

Het concert was geopend met Purcell’s verrukkelijke “Fairy Queen”-suite, helaas in een vrij stijlloze bewerking door Harold Byrns. Jammer vooral omdat er een wel is waar weinig bekende, maar onnoemelijk veel betere bewerking bestaat van Trude Rittmann.

De sopraan Verna Osborne, die zich Zondagavond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw aan het Amsterdamse publiek voorstelde, bezit vrij grote stemkwaliteiten, die zij technisch goed beheerst; in de hoogte wordt de klank soms echter plotseling scherp.

Het is mogelijk, dat de grijnzende leegte van de zaal de zangeres belette de sfeer te treffen, die aan een lied inhoud moet geven. Het geheel was althans weinig boeiend, daarvoor merkte men ook te weinig verschil in de voordracht der onderscheidene liederen. Het klonk alles nogal schools en aangeleerd, te zeer gebonden aan de noten.

Felix de Nobel’s kleurige en geïnspireerde begeleidingen vormden hiermee een sterk contrast. Mej. S. Strumphler blies in Scarlatti’s “Cantate” de fluitpartij.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Een cantate van Hindemith in de Bachzaal

De hoofdschotel van de kamermuziekavond, die Vrijdagavond in de Amsterdamse Bachzaal voor leden van de kunstkring “Voor allen” plaats vond, vormde een in ons land zelden of nooit gespeelde cantate van Hindemith “Die Serenaden”, een uit 1925 stammend werk op romantische teksten, voor sopraan, hobo, altviool en cello.

Het behoort zeker tot Hindemith’s geslaagde stukken, is zeer knap, streng contrapuntisch geschreven; het vertoont een sterk romantische invloed, is rhythmisch vaak interessant, maar van klank bijna voortdurend wat somber en grauw.

Er voor hoorde men Brahms’ klarinetkwintet in een nogal slordige en matte uitvoering; het Zigeuner-achtige, dat dit stuk eigen is, misten we te zeer, vooral daar er bovendien weinig contrasten in de tempo’s waren: de langzame delen te snel en de snelle te langzaam. Tot slot Mendelssohn’s strijkoctet, dat ook al leed onder het gebrek aan bezieling.

Er waren elf medewerkenden, wier namen wij wegens plaatsgebrek bezwaarlijk kunnen vermelden.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Twee zangeressen en een pianist

Rélie Rimathé, die Dinsdagavond in de Amsterdamse Bachzaal een uitmuntend samengesteld programma zong, bleek – behalve over een fijne smaak – tevens over het vermogen te beschikken, zich in de sfeer en inhoud van een lied in te leven. Haar subtiele, gevoelige expressie is dan ook haar sterkste zijde. Vocaal staat zij jammer genoeg niet op dezelfde hoogte: haar niet steeds heldere mezzo-sopraan klinkt nogal eens geforceerd.

Desondanks wist de zangeres voortdurend te boeien door haar sterke persoonlijkheid, die duidelijk uit de uiterst intelligente en doorleefde voordracht sprak. Luctor Ponse begeleidde mooi van klank, maar wist lang niet altijd de juiste eenheid met de zangeres te bereiken.

Lucie Goldschmeding-Bolman, die ik in het paviljoen Vondelpark slechts in twee zwakke werken kon horen van E. W. Mulder en Sas Bunge, bezit een vaak fraai klinkende alt, die zij technisch goed beheerst. In tegenstelling met Rélie Rimathé wist de jeugdige zangeres lang niet altijd voldoende te boeien. Daarvoor was haar voordracht te schools, te weinig persoonlijk. Toch lijkt zij mij een talent te zijn, dat echter nog ervaring moet opdoen.

Sas Bunge, de pianist die haar begeleidde speelde ook enkele solo’s, waarmede hij toonde een vrij goede, maar weinig kleurige techniek te bezitten. Ook zijn spel kwam mij schools voor, het kon niet voldoende van het notenbeeld loskomen, zodat het weinig overtuigde.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Gertler-kwartet

Het Belgische Gertler-kwartet, dat Zaterdagavond in de volle Kleine zaal van het Amsterdamse Concertgebouw optrad, bleek uit vier uitstekende instrumentalisten te bestaan, van wie de altist en cellist een meer sonore klank produceren dan de beide violisten.

In een voortreffelijk programma kon men genieten van het bezielde musiceren van dit ensemble, uitnemend van stijl en vaak zeer mooi van klank en samenspel. Door het sterke vibreren werd de toon voor mijn gevoel wat oververzadigd, wat op den duur vermoeiend werkt. Er werd echter zo doorleefd gespeeld, dat men voortdurend geboeid werd, vooral in Mozart’s Adagio en Fuga in c kl. t..

Prokofiew’s tweede strijkkwartet (uit 1941) vond ik in zijn beste ogenblikken een vlotgeschreven, aardig muziekje; de thematiek is echter vrij banaal en sterk verouderd. Schubert’s Rosamunde-kwartet deed mij Prokofiew snel vergeten.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Estelinha Epstein

Het spel van de Braziliaanse pianiste Estelinha Epstein, die zich Maandagavond in de Bachzaal aan het Amsterdamse publiek voorstelde, bleek doorlopend zeer robuust, mannelijk te zijn. Men miste een lyrische toon en poëzie dan ook voortdurend, waardoor het geheel een nogal ruwe indruk maakte. Daarbij kwamen foute noten vrij veelvuldig voor, zodat technisch lang geen ideaal bereikt werd.

Muzikaal geldt dezelfde karakteristiek: grofheid, ruwe oppervlakkigheid, waardoor dit spel aan de buitenkant blijft en nooit het innerlijk van de muziek raakt.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Studenten speelden nieuwe muziek

VAN de zes werken, (waarvan vijf Nederlandse), die de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Muziekvereniging “Aedon” Vrijdagavond in het hoofdstedelijke Concertgebouw liet horen ter gelegenheid van haar derde lustrum en het negende van de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Vereniging, was Pijper’s uit 1921 daterende prachtig-subtiele “Twee ballades van Paul Fort” ongetwijfeld het hoogtepunt. Van de rest (alle premières voor Nederland) kon alleen Marius Flothuis’ “Cantata Silesiana” voor vrouwenkoor en klein orkest indruk maken door haar fijne, persoonlijke klank en een zeer originele tekstbehandeling.

Twee werken van de Engelsman John Ireland en Hugo Godron bevatten weinig persoonlijks en zijn te bloedarm en verouderd om te kunnen boeien.

Clara Wildschut componeerde voor deze gelegenheid een aan Chabrier herinnerende “Entrata capricciosa” en de student Frits Noske een lustrumcantate “Ardeat Vita”, die wel talent verried, maar in haar schoolse stijl mij toch niet bijzonder kon overtuigen.

Onder directie van Karel Mengelberg en Kees van Baaren en met de goede solistische medewerking van Annie van Calsem (piano), Nantie Fabius (sopraan) en M.P. van der Grinten (bariton) kregen de werken een geestdriftige uitvoering.

De avond, die (na een uur pauze) door mej. B. Knook, preases van “Aedon” was geopend, werd ook bijgewoond door burgemeester d’Ailly.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Een bruisend, bijna vulcanisch temperament en grote pianistische kwaliteiten bleken de belangrijkste eigenschappen te zijn van de Hongaar Georgy Pázmán, die zich Zondagmiddag in de Kleine Zaal van het Concertgebouw aan het Amsterdamse publiek voorstelde.

Wat deze pianist technisch presteert, is zeer knap; jammer genoeg is zijn toonvorming vaak stug en veel te hard, waardoor de klank weinig bloeiend is en te reëel blijft. Zijn temperament maakt echter, dat zijn soms door hevige uitbarstingen ontsierde spel toch boeit.

Het recital werd besloten met stukken van de “moderne” Hongaren Szervánsky, Jemnitz, Pázmán, Weiner en Gressler, die geen van alle bijzonder konden overtuigen en hopelijk niet representatief zijn voor de stand van het huidige Hongaarse componeren.

In de Grote Zaal van het Concertgebouw, eveneens Zondagmiddag, dirigeerde Theo van der Bijl ter gelegenheid van zijn 40-jarig jubileum als componist een uitvoering van zijn “Passio”, een oratorium volgens het Evangelie van Mattheus. Het is een vakkundig gecomponeerd werk, waarin vooral de goedbehandelde koren treffen. Het bevat echter weinig persoonlijks en is geschreven in een aan Franck herinnerende, maar nogal zalvende stijl, die niet bijzonder boeit.

Het Amsterdams Oratorium Koor kweet zich met toewijding van zijn taak, solisten waren Betty van den Bosch-Schmidt (sopraan), Henk Noort (tenor), Herman Schey (bas). De begeleiding werd verzorgd door de Haarlemse Orkestvereniging.

LEX VAN DELDEN