Categorieën
Het Parool

Liederenavond Mies d’Ailly

Van veel smaak getuigde het programma, dat de altzangeres Mies d’Ailly had samengesteld voor haar recital Zondagavond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam: o.a. enkele weinig gezongen liederen van Ravel en de eveneens zelden uitgevoerde “Proses lyriques” van Debussy. Om zulk een programma boeiend te zingen is veel nodig; behalve een volkomen uitgebalanceerde techniek ook een uiterst gedifferentieerde voordracht.

De zangeres schoot in beide opzichten duidelijk tekort. Stemmiddelen zijn ruimschoots aanwezig, maar de ademtechniek is bepaald zwak; daardoor raakte o.a. de zuiverheid wel eens in het gedrang, zong zij vaak te laag. En wat haar voordracht betreft: die is eenzijdig ontwikkeld en voornamelijk gericht op het dramatische. Een enkele keer kán dit voldoende zijn, en zo werd dan ook in Dvorák’s Zigeunerliederen een juiste sfeer bereikt. Maar in de andere liederen, waarin meer wordt vereist, kon zij niet overtuigen.

Hans Tolman begeleidde zorgvuldig, maar zielloos.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Sir Adrian Boult repeteert met Concertgebouworkest

(Van onze muziekredacteur)
“Het lijkt mij, dat de trom hier wat zachter moet spelen”, zegt Sir Adrian Boult, de rijzige Engelse dirigent, in het Engels natuurlijk; hij repeteert met het Concertgebouworkest als eerste van de reeks gastdirigenten, die tijdens Van Beinum’s dirigeren in Londen Nederlands eerste orkest zullen leiden.

Dan richt hij zich weer op; zijn lange dirigeerstok gaat de lucht in en daar klinkt weer die trom, nu zachter; het zijn Pijper’s Symphonische Epigrammen. Het gaat naar een climax. “Ta-ta-ta-ta-tá”, zingt hij, “een klap op de laatste noot”, merkt hij op. En bij de volgende maal is de klap er.

Het type van de vriendelijke, charmante Engelsman, met grijzende snor en niet zo heel veel haren meer. De laatste accoorden en dan: “Thank you a lot”.

Even pauzeren, dan volgt Bach, een cantate met Jo Vincent als soliste. Een deel van de musici moet het podium verlaten: hier is een kleiner ensemble nodig. Als Boult weer wil beginnen, blijken er twee alten te weinig te zijn. Hij vraagt ze weer terug te komen. “Please, I’m so sorry”, hij vouwt de handen bijna smekend.

Rustig, bezadigd haast, repeteert hij verder; hij wil het resultaat in de zaal horen, geeft de dirigeerstaf over aan concertmeester Damen, die met een applausje wordt begroet. En als Boult weer voor de lessenaar staat, gaat er weer diezelfde rust van hem uit, die zijn hele optreden kenmerkt. Men ziet hem deze week voor het orkest, slechts enkele concerten, en daarna wordt hij opgevolgd door Hindemith.

Categorieën
Het Parool

Johanna de Geus zong in de Kleine Zaal

Het was een bijzonder mooi samengesteld programma, dat de zangeres Johanna de Geus Vrijdagavond uitvoerde in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam; Wolf, Debussy, de Falla vóór de pauze, de Nederlanders Orthel en Bordewijk-Roepman er ná. Er sprak smaak uit, en bovendien distinctie. Distinctie kenmerkte trouwens het hele recital.

Dit zingen – hoewel sympathiek – sleept een publiek nooit mee: daarvoor is het stemmateriaal niet toereikend; een aangenaam klinkende sopraan, die echter bij luide hoge tonen te sterk gaat vibreren en scherp wordt. Daarbij toonde de zangeres begrip voor de inhoud der liederen, indringingsvermogen, zo men wil, maar het blijft beperkt tot de lyrische, wat vrouwelijke expressie. Zodra meer vuur wordt verlangd, schiet zij te kort en het is vooral hierdoor, dat men niet steeds wordt geboeid. Kortom: de voordracht bezit te weinig variatie.

Orthel’s liederen op teksten van Rilke klinken goed, zijn echter vrij conventioneel en juist zo is het gesteld met de wel aardige werkjes van Johanna Bordewijk-Roepman. De Zwitser Paul Baumgartner zorgde, vooral in Debussy, voor prachtige begeleidingen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Muziek kan op meer dan één wijze worden geïnterpreteerd

Herkennen van creatieve gedachte is noodzaak

“HIER kom ik met mijn viool en nou moet je mijn visie van Beethoven’s vioolconcert es horen!” Het is best mogelijk, dat een of ander groot violist met deze gedachte het podium betreedt. En nu kan het, dat die visie een groot publiek overtuigt, er zullen echter altijd mensen zijn, die vinden, dat die violist geen “Beethoven” te horen gaf. En die afkeurende meningen lopen onderling ook misschien weer uiteen.

Het is duidelijk, dat niet slechts één wijze van interpretatie de goede is, maar dat er ettelijke mogelijk zijn. Men heeft naar de best mogelijke oplossing gestreefd door als stelregel voor te schrijven: “Speel die noten mèt de aanwijzingen, precies zoals de componist ze noteerde. Die noten zijn immers de neerslag van zijn gedachten?” Twintig uitvoerenden, die zo te werk gaan, zullen nochtans twintig geheel verschillende vertolkingen geven. Waardoor? Door verschillen in techniek, in temperament bijvoorbeeld.

Een voorbeeld uit de toneelwereld: Laat Gijsbrecht door een acteur met een tenor spelen en men krijgt met zekerheid een ander resultaat dan wanneer iemand die rol vertolkt, die een bariton bezit. En dan zijn er ook nog psychologische verschillen. Welke van de twee lijkt nu het meest op de Gijsbrecht van Vondel? Bij het stellen van die vraag staat op de achtergrond eigenlijk de gedachte dat de Gijsbrecht, zoals de vraagsteller zich hem voorstelt, overeenkomt met die van Vondel. Onze persoonlijke, subjectieve voorkeur speelt hier dus een rol.

Hieruit volgt, dat absolute objectiviteit niet eens mogelijk is. Het compromis om dan maar zoveel mogelijk de aanwijzingen van de maker – dichter of componist – op te volgen, lijkt gemakkelijker uitvoerbaar dan het in feite is. Hoe langzaam is een andante bij Mozart of bij Beethoven? En hoe snel is een allegro van Schubert? Is dat vastgesteld?

Bij de beantwoording van deze vragen dient men er van uit te gaan, dat deze indicaties niet zijn vastgelegd door een absoluut tempo, maar bepaald worden door de geest van het werk. Een andante in de ene compositie kan, uitgaande van de scheppende gedachte, die er aan ten grondslag ligt, veel sneller moeten worden gespeeld dan in een ander werk.

Kernpunt: “adem”

En hier raakt men het kernprobleem van datgene, wat men samenvat onder de naam “vertolking”, “interpretatie”. Het is vóór alles noodzakelijk de creatieve idee van een kunstwerk te herkennen, het wezen, de geest er van, of nóg duidelijker uitgedrukt: de adem. Hier staan we immers aan het begin, aan de oorsprong van de scheppingsdaad; hier werd de componist geïnspireerd, in-geblazen.

Om zover te geraken, dat men in staat is die adem te herkennen, is veel nodig: kennis van historische gegevens, bestudering van aesthetische problemen en stylistische bijzonderheden. Het ligt voor de hand, dat aan al deze voorwaarden door lang niet alle executanten wordt voldaan. En dan ontstaat een uitvoering, waarin wezen heeft plaats gemaakt voor schijn.

Die schijn komt men in de concertzalen in twee vormen tegen: òf men speelt met “gevoel”, d.w.z. men drukt op het werk de stempel van zijn eigen gevoel, of men speelt objectief, droog en natuurgetrouw het notenbeeld, zonder meer. Beide uitvoeringsmethoden zijn onjuist, want niet beheerst door de principiële adem van het werk zelf.

Houvast: de maat

Waaraan kan de herschepper dan die adem herkennen? Adem is immers een begrip van immateriële aard? Maar diezelfde adem tracht zich te manifesteren, zoekt zich een vorm, en wordt tot ademing met een aan bepaalde wetten onderworpen regelmaat. En dit laatste biedt ons enig houvast: de maat. De ademing van een werk openbaart zich in kleinere ademingen (muzikale “zinnen”) en die weer in nòg kleinere (maten), die op hun beurt weer terug te brengen zijn tot tèleenheden.

Het zal dus de taak van de herschepper zijn van achteren af aan te beginnen: hij zal van kleine verdelingen moeten geraken tot grotere: die fragmenten zal hij weer moeten groeperen tot een groter geheel. En hieruit komt de reconstructie voort van de creatieve idee van het werk. Na de reconstructie moet dan ten slotte de her-beleving volgen, die zorgt, dat de geest van de compositie “levend” wordt overgebracht. Pas dan kan men zeggen, dat de uitvoering be-zield was, d.w.z. bezield door de componist in de eerste plaats, deels natuurlijk ook door de persoonlijkheid van de vertolker. Het eerste mag echter nooit ontbreken. Blijft dit achterwege, dan hoort men een willekeurig muziek maken, dat interessant en zelfs boeiend kan zijn in de beste gevallen. Dat betreft dan misschien een violist, die het podium betreedt met de gedachte: “Hier kom ik met mijn viool en nou moet je mijn visie van Beethoven’s vioolconcert es horen!”

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Nicolai Orloff speelde in de Kleine Zaal

Vóór alles wil ik dát deel van het publiek geruststellen, dat Woensdagavond in de volle, Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw discussies voerde over de vraag, of het een spook was, dat verantwoordelijk gesteld moest worden voor het zachte zingen bij het recital door de pianist Nicolai Orloff. Neen, ongerusten, het was geen spook, het was Orloff zélf, die zich bij het spelen begeleidde met vaag geneurie. Niet slechts merkwaardig was deze muzikale opluistering van een piano-avond, maar bovendien bijzonder storend. Want, nietwaar, het valt niet mee een hele avond lang in de onzekerheid te verkeren of een spook in uw nabijheid rondwaart……

Maar nu, in ernst: dit pianospel had iets ziekelijks, iets, dat griezelig was. Ik herinner me Orloff van vroeger: een grandioos, sterk persoonlijk kunstenaar. Daarvan was nú nauwelijks iets te herkennen; het was alles beangstigend automatisch, alsof zijn gedachten elders toefden. Zo was het in Beethoven, in Chopin, in Ravel. Automatisch, geroutineerd was dit spel, het miste ruggegraat, het was doezelig en vlak.

Slechts één keer heb ik de grote kunstenaar kunnen herkennen: in Scriabine’s étude, waar plotseling bezetenheid in de plaats trad van emotieloos technisch vertoon. Ik vraag mij af, wat er aan de hand is met Orloff. Een tijdelijke inzinking? Wie zal het zeggen?? Mogelijk brengt de toekomst een antwoord.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Nicolai Orloff was solist op kerstmatinée

De Kerstmatinée, Zondagmiddag in de grote Concertgebouwzaal, heeft Amsterdam musiceren van matig gehalte bezorgd. Ook het optreden van de pianist Nicolai Orloff heeft de lauwe, matige stemming, die het concert kenmerkte, niet kunnen doen oplaaien. Want de vertolking, die hij van Rachmaninow’s tweede pianoconcert gaf, kwam niet uit boven een knap, maar geroutineerd, vlak en weinig bezield musiceren, waarbij Hein Jordans voor een begeleiding zorgde, die zich vooral in het eerste deel met moeite aan de solopartij aanpaste.

Weber’s ouverture “Oberon”, waarmee de middag was geopend, werd correct en gedisciplineerd gespeeld, maar weinig poëtisch en het juichende einde had meer van een bijzonder krijgshaftige mars. De tot slot uitgevoerde zevende symphonie van Beethoven dirigeerde Jordans beheerst en straf, zo straf, dat er tussen en naast al die noten net geen ruimte bleef voor muziek.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Er zijn weer veel gramofoonplaten

Goede Zwitserse opnamen van kamermuziekwerken

DE voorraad gramofoonplaten in de winkels is langzamerhand wel weer wat uitgebreider geworden en nu de fabriek in Heemstede, waarover Het Parool enige tijd geleden uitvoerig berichtte, haar werk begonnen is (naar ik vernam: met zeer gunstige resultaten) mag men de toekomst met enig optimisme tegemoet zien.

Dezer dagen zijn in ons land nieuwe platen in de handel gebracht van een Zwitserse maatschappij; de Elite-special-platen. En wat ik er van hoorde, is van een voortreffelijke kwaliteit, vergelijkbaar met de allerbeste, reeds jarenlang bekende merken. Het repertoire, hier verkrijgbaar, bestaat uit kamermuziekopnamen.

Om te beginnen speelde het Röntgen-kwartet (een Nederlands ensemble) voor de Elite-plaat drie strijkkwartetten: van Mozart, het Jachtkwartet (plaatnummer 7035 tot 7037, dus 3 platen), Dvorák’s Negerkwartet (7038-7040, 3 platen) en Schubert’s Rosamundekwartet (7045-7048, 4 platen). Van acoustisch standpunt bezien uitnemende opnamen: vrijwel geruisloos en zonder zweven. De uitvoering voldeed mij in Dvorák het beste, voor Mozart en Schubert leek mij de klank van het Röntgenkwartet te verzadigd en het ensemblespel te grof ook.

De pianist Orazio Frugoni zorgde voor opnamen van Liszt’s 2e Hongaarse Rhapsodie (7032) en van Chopin’s Etude op. 10, nr. 3 en Wals op. 64, nr. 2 (plaatnummer 7031). Beide goed uitgevoerd, zij het wat conventioneel-romantisch. Een veel beter pianist, met een helderder techniek, bleek Peter Solymos, die Bartók’s fascinerende Roemeense Dans en Rondo uitnemend speelde (7052). De realisatie van de pianoklank, een van de moeilijkste problemen, die de opnametechniek heeft op te lossen, is behoorlijk.

Ook de Decca zit niet stil: reeds enige tijd geleden bracht zij een aantal orkestplaten in omloop, opnamen van vrij bekende muziek, goed van kwaliteit, alle bijzonder mooi van acoustiek, maar soms wat ontsierd door geruis. Velen zullen echter ook deze platen met enthousiasme begroeten.

De “Urendans” uit Ponchielli’s “La Gioconda” werd gespeeld door het Nationaal Symphonie Orkest onder de beheerste leiding van Anatole Fistoulari (X 10001). Victor Olof dirigeerde het Londens Symphonie Orkest in de Slavische Dansen nrs. 1 en 2 van Dvorák (X 10005). Beide uitvoeringen in de gebruikelijke opvatting, maar goed van klank, al zijn de luidste passages niet steeds even goed “verwerkt”.

Ronduit voortreffelijk is de opname van Järnefelt’s “Preludium” en Sibelius’ “Valse triste” (X 10061) door het Nationaal Symphonie Orkest o.l.v. Victor Olof. En ook de beide platen met de balletmuziek uit “Sylvia” van Delibes, uitgevoerd door het BBC-Theater Orkest o.l.v. Stanford Robinson, voldoen aan hoge eisen (X 10070-70). Evenals Grieg’s “2e Peer Gynt-suite”, gespeeld door het Londens Philharmonisch Orkest onder directie van Basil Cameron (X 10077-78).

Dansmuziek

Rumba-rhythmen hoort men in de prettige rumba “Maracas”, gespeeld door de rumba-band van Edmundo Ros, die zèlf de zangsolo verzorgt (M 32290). Op de keerzijde speelt hetzelfde orkest een bijzonder aardige dans “Another night like this”, treffend door de suggestieve Zuidamerikaanse rhythmen.

Harry Roy en zijn band zorgden voor de opnamen van twee conventionele foxtrots (M 32291): “Imaginez” met zang van Eric Whitley en “Guilty” met zang van Eve Lombard. En ten slotte nóg twee foxtrots, gespeeld door Frank Weir en zijn orkest (M 32223); het zijn “All through the day” met prettige, eenvoudige zang van Vivien Paget en “Surrender” waarin de week-gevoelige zangpartijen worden verzorgd door Johnny Carroll en de Radio Revellers.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Van Beinum begint zijn concerten in Londen met Beethoven-cyclus

(Van onze muziekredacteur)
“Voorlopig ben ik voor twee jaar vast aan het Londens Philharmonisch Orkest verbonden”, zegt Eduard van Beinum. “Op 28 December vertrek ik met de boottrein naar Londen en daar blijf ik vijf maanden dirigeren. Alleen met Pasen kom ik even terug om de Mattheus Passie in het Concertgebouw te dirigeren.”

“Hoe mijn programma’s er uit zullen zien in Londen? Dat staat nog lang niet vast. Men kan daar als dirigent geen bokkesprongen maken; het is nl. een coöperatief orkest. En als men dan weet, dat wij in de Albert Hall spelen, een zaal voor 7000 mensen, waarvoor een hoge huurprijs moet worden betaald, dan begrijpt men al gauw dat het niet gemakkelijk is uit de opbrengsten van de concerten een orkest van honderd man te onderhouden. Er zijn ook geen abonnementen op de concerten; iedere bezoeker kan per concert een kaartje kopen, en zo blijft elk concert – financieel – een open vraag, ook al heeft men dit jaar, als enig Engels orkest, een subsidie gekregen van twee ton.

Zeker is, dat ik mijn concerten in Londen begin met een Beethoven-cyclus: alle symphonieën en het vioolconcert. Aan de negende werkt het Londens Philharmonisch Koor mee, een uitstekend ensemble van 400 zangers en zangeressen. Bovendien voer ik met dit koor Bach’s “Mattheus Passie” in de Engelse taal uit, voor het eerst in Engeland onverkort. En verder staat ook vast de uitvoering van Elgar’s “The Dream of Gerontius”.

Van Beinum vertelt, nauwkeurig en snel, veel interessante bijzonderheden. Zo heeft het dirigeren in Engeland dit voor op zijn werk hier, dat hij er gemiddeld slechts vier programma’s per maand moet voorbereiden. Ieder programma wordt nl. vier, soms vijf keer gegeven, ook in plaatsen buiten Londen. Bij elkaar dirigeert hij dus ongeveer achttien concerten per maand. Het staat vast, dat hij er ook Nederlandse werken dirigeert, maar wélke, dat is nog niet bekend.

“Ik heb groot respect voor de leden van het Concertgebouworkest “, zegt Van Beinum en hij zegt het met nadruk, “want wat zij presteren is werkelijk enorm. Bijna elke week één of twee premières heb ik met hen gegeven. En het is moeilijk goede, jonge musici te krijgen, want men kan in het buitenland of bij de radio meer verdienen. Vooral bij de radio zijn zo velen werkzaam, die wij eigenlijk moesten hebben……” Het is geen nieuw geluid, maar niettemin een bittere werkelijkheid.

2 Januari begint Van Beinum zijn repetities in Londen; men heeft er voor een huis gezorgd voor hem en zijn gezin. Onze beste wensen vergezellen hem.

Categorieën
Het Parool

Hubert Cuypers dirigeerde zijn Kerstoratorium

Amsterdam heeft gisteravond Hubert Cuypers hartelijk ontvangen, toen hij de trappen afdaalde naar het podium van de grote Concertgebouwzaal om zijn Kerstoratorium te dirigeren. En al moet de officiële huldiging nog plaatsvinden – 26 December wordt hij 75 jaar – het applaus, waarmee men hem begroette, zal Cuypers duidelijk hebben gemaakt hoe de hoofdstad hem weet te waarderen.

De Koninklijke Christelijke Oratorium Vereniging heeft van Cuypers’ merkwaardige Kerstoratorium de bezieling doen uitstralen, die hij bedoeld heeft uit te drukken. Een merkwaardig werk, wijl de vocale partijen afwisselend zingen en spreken. Het Utrechts Stedelijk Orkest verzorgde het instrumentale gedeelte gedisciplineerd en mooi van klank, en ook de solisten Greet Koeman en Laurens Bogtman leverden opvallende prestaties. Herman Nieland zat aan het orgel.

Cuypers leidde het geheel met vaste hand; de bloemen die hij voor de pauze kreeg aangeboden, vertolkten de dankbaarheid van het koor voor de jarenlange, succesvolle samenwerking. Burgemeester d’Ailly woonde het concert bij.

Tegelijkertijd gaf de zangeres Jouck Cuperus een recital in de Kleine Zaal, waarvan ik het deel na de pauze hoorde. Daaruit bleek duidelijk muzikaliteit en intelligentie, waardoor zij bijna voortdurend weet te boeien. Haar mooie altstem klinkt in niet alle registers even goed, met name in de hoogte wordt de klank wat scherp. In liederen van Debussy en de Falla, waarin vooral de prachtig genuanceerde pianobegeleiding van Hans Henkemans trof, vielen de technische tekorten van de zangeres echter in het niet bij de doorleefde, bezielde voordracht.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Volmaakte koorzang door B.B.C.-Singers

STEL u voor, een langwerpige tafel, bedekt met een groen kleed, op het podium van Amsterdams kleine Concertgebouwzaal. Dat was gisteravond het geval. Er achter namen vier dames en vier heren, te zamen vormend de “BBC-Singers”, op stoelen plaats; en er vóór, eveneens op een doodgewone stoel, met de rug naar het talrijke publiek, dirigent Leslie Woodgate.

Een niet alledaags schouwspel, een koor op deze gemoedelijke, huislijke wijze, wars van elk uiterlijk vertoon, te zien zingen. Overigens was er meer, dat men niet elke dag meemaakt. Want wanneer hebt gij, ernstige concertbezoeker, in deze muziektempel zèlf meegezongen? Een eenvoudig Engels kerstlied wel is waar was het, maar wij hebben meegedaan, vijf keer het refrein en het hele slotcouplet van “The first Nowell”. En Leslie Woodgate dirigeerde óns! Dat gebeurt toch waarlijk niet vaak.

Over het wonderlijk volmaakte zingen van dit ensemble kan ik kort zijn: een welhaast instrumentale zuiverheid, een ongehoord rijk-genuanceerde zangtechniek (welk een pianissimo!), en een bijzonder hoogstaande zangcultuur, ziedaar eigenschappen, die in een uitgebreid programma van Engelse madrigalen, kerkmuziek, volks- en Kerstliederen koorzang van de allerhoogste orde te genieten gaven. Vooral de oude kerkmuziek werd zo tot een belevenis, van een zeldzame ontroering.

Het was jammer, dat het gedeelte na de pauze van programmasamenstelling een aanmerkelijk lager niveau had dan dat er vóór: want die aardige Engelse volks- en Kerstliedjes zijn eigenlijk toch wel wat goedkoop. Het concert, dat onder auspiciën stond van het Genootschap “Nederland-Engeland”, was geopend met de beide volksliederen.

LEX VAN DELDEN