Kathleen Ferrier in de titelrol
HET gebeurt zelden dat gramofoonmaatschappijen er toe overgaan volledige opera’s op de plaat vast te leggen; en mochten ze dit fiere besluit nemen dan was er in negen en negentig van de honderd gevallen sprake van een geliefd exemplaar uit het repertoire, om een voorbeeld te geven: “Faust” of “Paljas”. Met des te meer verrassing (èn goedkeuring) begroet men de opname die Decca onlangs uitbracht van Gluck’s opera “Orfeo”. En al is hier dan wel geen volledige reproductie het resultaat geweest, met een gecomprimeerde weergave op 14 plaatkanten kan men toch ruimschoots een gefundeerd oordeel vellen over de betekenis van deze muziek. Veertien plaatzijden, besteed aan een niet zo heel erg bekende opera, – dat getuigt van initiatief en bereidheid risico van financiële tegenvallers te durven dragen.
Sinds vorig jaar, toen de Nederlandse Opera de “Orfeo” in het Holland Festival ten tonele voerde met Kathleen Ferrier in de titelrol – en het plan bestaat in de toekomst weer voorstellingen er van te geven – kent men deze op het Griekse verhaal gebaseerde opera. De geschiedenis heeft Gluck enige ongelukkige veranderingen laten ondergaan en met name het optreden van Amor, die na Eurydice’s “tweede” dood voor een feestelijk slot zorgt, is dramatisch bepaald ridicuul. Toch bevat het werk fragmenten van ongehoorde schoonheid die vooral muzikaal indruk maken door de nobele expressie en sereniteit van sfeer: dit is het duidelijkste het geval in de tweede acte waar Orfeo de Elyzeese Velden betreedt.
Hij wie dit alles nog niet voldoende mocht zijn, bedenke dat de uitvoering boven elke lof verheven is en dat alleen daarom al het bezit van deze unieke opname de moeite waard is. Hoe kon het ook anders? Kathleen Ferrier immers gaf aan de titelrol haar onovertrefbare vocale capaciteiten en een aangrijpende menselijkheid mee, en dat betekende een vertolking, die geen ogenblik ook maar iets te wensen overlaat.
Eurydice en Amor waren bij Anne Ayars en Zoë Vlachopoulos in uitnemende handen. Maar wat verrassender is: de moeilijke instrumentale partij werd ideaal gespeeld door het Southern Philharmonic Orchestra onder leiding van Fritz Stiedry die hier vrijwel geheel onbekend is en met deze uitvoering bewees met een orkest te kunnen omgaan en een maximale dosis goede smaak te bezitten. Het Glyndebourne Festival Koor leverde ten slotte een alleszins passende bijdrage (Decca AK 1656-62, f 6.50 per plaat).
Bach-cantate
Van niet minder belang is de vlekkeloze opname die Columbia wijdde aan cantate nr. 82 van Bach, getiteld “Ich habe genug” en gecomponeerd voor Maria-Lichtmis. Evenals in vele andere werken geeft Bach hier blijk van een voor zijn tijd kenmerkende berusting in en zelfs verlangen naar de dood. Van de drie aria’s die in deze cantate voorkomen valt het zwaartepunt op de middelste “Schlummert ein, ihr matten Augen; fallet sanft und selig zu!”: een indrukwekkende, devote en van een oneindige gemoedsrust getuigende muziek die tot het schoonste uit Bach’s gehele oeuvre behoort. De bariton Hans Hotter zong haar met prachtige stem en volledige overgave, hetgeen trouwens ook voor de openingsaria “Ich habe genug” en de opgewekte, aartslastige slotaria “Ich freue mich auf meinen Tod” (een echte finale!) geldt. Anthony Bernard en het Philharmonia Orkest zorgden voor een volmaakte orkestpartij (Columbia, LX 8719-21, f 6.50 per plaat).
LEX VAN DELDEN