Van Otterloo dirigeerde symphonie van Jurriaan Andriessen
Ovaties voor Goldberg
Met een bijzonder onconventioneel programma heeft Willem van Otterloo en zijn Residentie-Orkest Zaterdagavond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam een schitterende Haagse bijdrage geleverd aan het Holland Festival. Daar was in de eerste plaats de kennismaking met Jurriaan Andriessen’s Berkshire Symphonies, die in Amerika onlangs zoveel opzien baarden, en ook hier een groot succes oogstten. Dat is begrijpelijk, want deze symphonie is doordrenkt met een enorme musiceerdrift, met een overmoedige voortvarendheid welke wel indruk moeten maken.
Voortdurend wordt men overtuigt van het onbetwistbare talent van Andriessen, en al zijn zijn invallen niet altijd oorspronkelijk, men geeft zich toch gewonnen aan de verve en het vakmanschap waarmee hij zijn materie behandelt. De langzame inleiding getuigt overigens wel van persoonlijkheid en het intermezzo, dat de Finale onderbreekt, is bepaald indrukwekkend. Ook de rhythmisch belangwekkende inzet van dat laatste deel verraadt durf en initiatief om eigen wegen te gaan.
Toch kon ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat een strenge zelfcritiek nodig is om Andriessen te brengen tot de prestaties die men van iemand met zoveel talent mag verwachten. Zijn melodiek is bijvoorbeeld vrij zwak en het is niet toevallig, dat het langzame deel “In memoriam Alban Berg”, gebaseerd op een twaalftoonsreeks van deze componist, een sterkere indruk maakt dan de snelle delen, waarin Andriessen zelf voor de thematiek moest zorgen.
Daarvóór had Szymon Goldberg ovaties in ontvangst te nemen voor zijn magistrale spel in Beethoven’s Vioolconcert. Hij voerde het uit in een onbekende versie, die hij uit een oorspronkelijk manuscript samenstelde. Principieel belangrijke veranderingen bracht deze lezing niet, althans niet voor de onbevangen luisteraar, mogelijkerwijze wel voor de musicoloog. Goldberg’s spel was overigens op zichzelf al ruimschoots voldoende om verrast te worden: zo puur van klank, zo meesterlijk van techniek en met zoveel begrip voor het wezen van deze muziek hoort men dit concert slechts zelden. En Van Otterloo’s begeleiding was al even uniek; het werd een volledig samengaan van solist en orkest, zonder weifelingen, zonder onnauwkeurigheden.
Met Mozart’s laatste Salzburger symphonie had Van Otterloo het concert geopend: een wonderlijk rijpe en volmaakte muziek in een al even pure uitvoering, waarmee het Residentie-Orkest bewees tot internationale hoogte te zijn gestegen. Copland’s onbekommerde folkloristische “El Salón México” completeerde het programma en ook hierin kon men het prachtige orkestspel bewonderen van het Haagse ensemble.
Bijzondere vermelding verdient het feit, dat Van Otterloo zowel Mozart als de uitermate gecompliceerde stukken van Andriessen en Copland uit het hoofd dirigeerde: een niet geringe prestatie!
LEX VAN DELDEN