Van de drie populairste opera’s van Verdi, “Rigoletto”, “La Traviata” en “De Troubadour” had de Ned. Opera geruime tijd de eerste twee op haar repertoire. En sinds Vrijdagavond is de laatste aan dit repertoire toegevoegd. In een stampvolle Amsterdamse Stadsschouwburg vond de première plaats, die een doorslaand succes werd.
Dat is belangrijk; want van bovengenoemde, uit dezelfde tijd daterende werken (zij ontstonden tussen 1851 en 1853) is “De Troubadour” het meesterlijkst en verrassendst. En dat, ondanks het nogal fragmentarische, moeilijk verlopende en drakerige gegeven. Verdi heeft geen psychologisch verantwoord libretto nodig; zijn muziek streeft ook nergens psychologische of instrumentale verfijning na. Hij gebruikt een scenario slechts om zijn muzikale inventie de vrije loop te laten, om in een rijkdom aan melodieën de dramatische situaties te schilderen, en juist hierin is Verdi een meester.
Dat het hier om een directe dramatische verbeelding moest gaan, heeft regisseur Abraham van der Vies begrepen. Zijn regie zocht niet naar psychologische waarden en daardoor werden sommige scènes wel eens niet volkomen aanvaardbaar. Van het geheel ging echter toch wel een zodanige, beeldende spanning uit, dat men voortdurend werd geboeid. Het ligt voor de hand, dat in deze opvatting hoge eisen gesteld zouden worden aan décors en costuums. Nicolaas Wijnberg heeft er ten volle aan beantwoord. Zijn costuums waren kleurig en bont, geheel passend in de sfeer der middeleeuwen, waarin deze opera speelt. En van zijn prachtige décors ging een suggestieve kracht uit, die ondanks reminiscenties aan Cocteau en Salvador Dali steeds van persoonlijkheid getuigde.
Van de zware hoofdrollen, moet ik voorop Gré Brouwenstijn noemen, die én vocaal én dramatisch de Leonora voluit beheerste. En ook Theo Baylé (Luna) voldeed in alle opzichten. Jan van Mantgem, die met griep te kampen had, groeide naar het slot toe steeds beter in de titelrol en Jo van de Meent was vooral dramatisch opgewassen tegen de rol van Azucena; vocaal viel zij wat tegen. Frits Bosch leverde als Ferrando een opmerkelijke prestatie.
De Ziel van dit alles was Paul Pella, die het geheel met vaste hand leidde en duidelijk zijn liefde toonde voor Verdi’s partituur. Het orkest bleek wéér vooruit gegaan te zijn en het koor was in alle opzichten uitnemend.
Ten slotte nog een opmerking: het is mij niet duidelijk, waarom elk muzikaal accent vergezeld moet gaan van een quasi-dramatische wankelpas. Dat lijkt mij ongemotiveerd. Een routine-beweging? Als dit het geval is, dan dienen deze onnatuurlijke passen spoedig te worden afgeleerd; ze brengen de operakunst in discrediet.
LEX VAN DELDEN