Categorieën
Het Parool

Flor Peeters gaf concert op orgel van Oude Kerk

AAN een belangrijk stuk muziekgeschiedenis – de bloeitijd der Nederlanders, met figuren als Dufay (1400-1474) en Willaert (1490-1562) – was het concert gewijd, dat Flor Peeters, organist der kathedraal van Mechelen, Donderdagavond in Amsterdams Oude Kerk gaf. En het was vooral Dufay, die te midden van die Nederlandse meesters, allen beroemd geworden om hun knappe beheersing van de vorm, opviel om zijn milde, primitief devote ontroeringskracht. Ook door de bijzonder heldere en genuanceerde registreringskunst van Flor Peeters werd het duidelijk, waarom men van Dufay kon zeggen: “Hij glimlacht met tranen.”

De hoogtepunten van dit uitermate interessante concert waren voor mij echter de onvergetelijk-grootse preludia en fugae van Bach, waarmee de organist zijn programma op indrukwekkende wijze opende en besloot.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Zangeres Lia Fuldauer: Na tien jaar weer in ons land

(Van onze muziekredacteur)
Onlangs controleerde de douane aan de Belgisch-Nederlandse grens de pas van een dame en op die pas stond de naam: Louise Fuldauer. “Hé”, zei de douanebeambte, “ik ken wel Lia Fuldauer, dat was de bekende coloratuur-sopraan bij de Nederlandse Opera van Koopman, vroeger”.

“Dat ben ik!” zei daarop die dame.

Lia Fuldauer zèlf vertelt ons dit verhaal, haar terugkeer naar ons land, na tien jaar. Eind 1938 vertrok zij naar Brazilië om er concerten te geven. “Toen brak plotseling de oorlog uit en sindsdien heb ik er gewoond, in San Paulo. Maar Amsterdam ben ik niet vergeten; daar zorgt Dagboekenier voor en Kronkel sla ik nooit over.” Levendig en snel weet zij te vertellen, deze zangeres, en het ene nieuws volgt op het andere.

“Er zijn drie orkesten bij ons: in San Paulo, in Rio de Janeiro en het radio-orkest van San Paulo, dat wordt geleid door de voortreffelijke pianist en dirigent Joao Souza Lima. Voor de radio heb ik gedurende een half jaar recitals gegeven, waarin ik de ontwikkeling van het Duitse lied behandelde. Ook Nederlandse liederen zong ik vaak.

“Een anecdote? Op een avond belt een heer aan. Bent u Donna Lia? – Ik wil zanglessen hebben,” zegt hij, “Kunt u zingen? – Nee – Hebt u een goede stem? – Weet ik niet – Waarom wil u eigenlijk zangles hebben? – Uit sport! – We maken ten slotte een afspraak. Hij moet nóg komen..”

“Prof. Gustabo A. Stern houdt overal in Brazilië lezingen over muziek, geïllustreerd met films en gramofoonplaten. Hij brengt zo wat begrip voor muziekcultuur in dit land, waar zoveel analphabeten zijn. Een zeer belangrijk werk,” is Lia Fuldauer’s oordeel.

Half November zingt zij voor de radio: liederen van hedendaagse Braziliaanse componisten, van Camargo Guarnieri, Francisco Mignone, Dinora de Carvalho en de folkloristisch componerende Hekel Tavares. “Overigens ben ik maar tijdelijk hier,” besluit zij ons gesprek.

Categorieën
Het Parool

Géza Anda

Een bijzonder knap recital, dat is de indruk, die men overhield van de piano-avond, die de Hongaar Géza Anda Zondag in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam gaf. Een knàp recital, want deze pianist treft in de eerste plaats door zijn grote, virtuoze, zij het wat droge techniek, die hij echter meer in dienst van pianistische problemen stelt dan van de muziek zelf. Het gevolg is, dat hij vóór alles epateert en nauwelijks ontroert.

Anda is bovendien een uiterst intelligent pianist, hij analyseert alles zorgvuldig, de grote lijn komt hierbij echter vaak in het gedrang, men hoort fragmenten, brokstukken, maar geen geheel. Vooral in de twaalf tot slot gespeelde études van Chopin werkte dit hinderlijk.

De aan Anda opgedragen Fantasie van de Zwitserse componist Oboussier hoorde men hier voor het eerst: een weinig boeiend, breedsprakig en ongeïnspireerd werk, maar ouderwets virtuoos.

Twee mannenkoren

Des middags hoorde men in de Grote Zaal het Maastrichts Mannenkoor, dat onder de bezielde leiding van P. J. Bovy prachtige zang te genieten gaf: een virtuoos zingend koor, dat uitstekend materiaal bezit en bijzondere klankschoonheid bleek te kunnen produceren. Jammer, dat men een aantal nummers uitvoerde van onvoldoende artistieke kwaliteit: composities als die van Werth en Hegar mogen goed zingbaar zijn, haar muzikale waarde is bijzonder gering.

Het Amsterdamse Tramkoor “Kunst en Broederschap”, dat als gastheer fungeerde, zong voortvarend en beheerst, maar was in alle opzichten de mindere van de Maastrichtenaren. Karel Böhne leidde zijn mannen met zekere hand. De bariton Theo Baylé, begeleid door de pianiste Kitty Baylé-Johns, oogstte veel succes met een aria uit Bizet’s “Parelvissers”.

Namens de gemeente Amsterdam voerde wethouder B. C. Franke het woord.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Amsterdam zag een levendige “Graaf van Luxemburg”

DE laatste avond vóór de Duitse inval in ons land voerde de Fritz Hirsch Operette in de Amsterdamse Stadsschouwburg Franz Lehár’s “De Graaf van Luxemburg” ten tonele; en het was dezelfde operette, waarmee de voortzetters van Fritz Hirsch’ gezelschap – de Hoofdstad Operette – Woensdagavond dezelfde, tot de laatste plaats bezette schouwburg tot geestdrift brachten.

En terecht; want men moet wel een principiële niet-lacher zijn om door de kostelijke clownerieën van Fritz Steiner of Paul Harden niet te worden meegesleept. En wat Ruth Rhoden en Johan van der Zalm zowel in zang als in actie presteren, is al even voortreffelijk. Truce Speijck speelde met een overtuiging, die nauwelijks deed vermoeden, dat zij op het allerlaatste ogenblik de rol had moeten instuderen van de plotseling ziek geworden Claire Clairy.

Het ballet had men ditmaal een uitgebreide taak toebedeeld; een experiment, dat mij bijzonder geslaagd leek. Erwin Pokorny van de Weense Staatsopera tekende voor de verrassend frisse choreografie en ook de dansers zelf, onder wie Elisabeth Hermann en Jean Rebel opvielen, zorgden er voor, dat het peil van de balletten aanmerkelijk hoger lag dan gemeenlijk het geval is, niet het minst om de plezierige manier, waarop zij van de anders vaak zo dorre figuratie een levendige achtergrond maakten.

Otto Aurich verdient een pluim voor zijn kleurige en beweeglijke regie en de dirigent Julius Susan bracht al zijn vitaliteit op zijn orkest over. En die is niet gering! De Nederlandse bewerking van Meijer Hamel voldeed uitstekend.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Pianorecital Anna Xydis

DAT gezonde muzikaliteit en gevoel voor poëtische waarden niet voldoende zijn om een gehele piano-avond voortdurend boeiend te doen zijn, bewees het recital, dat de Griekse pianiste Anna Xydis Maandag in de zeer goed bezette kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam gaf. Beide bovengenoemde eigenschappen zorgden er voor, dat Schumann’s Arabesque en een nocturne van Chopin mooie vertolkingen kregen, maar in Chopin’s aartslastige sonate in b bleek, waarin deze pianiste te kort schoot: in een volledige beheersing van haar overigens respectabele technische capaciteiten.

Hier stond de techniek een volkomen doorleefd musiceren in de weg, miste men de overgave en bezieldheid, die van de noten ontroering kunnen doen uitgaan. Er waren momenten van poëzie, teder en ingetogen, maar juist als men zich met hart en ziel gewonnen wilde geven was de techniek weer de “spelbreker”, werd men geconfronteerd met stug en moeizaam geproduceerde passages, die als storende interrupties werkten.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Autobiografie van een dirigent

“THEMA EN VARIATIES” DOOR BRUNO WALTER

EEN ongelofelijk intensief kunstleven, een bloeiperiode van de Duitse muziekcultuur, dat is de indruk, die Bruno Walter’s door M. Spijer-Cohn en Annie Pinto vertaalde autobiografie “Thema en Variaties” bij de lezer achterlaat (uitg. Van Ditmar, Amsterdam-Antwerpen, f 13.90). Deze “herinneringen en gedachten”, in een heldere, bijna nuchtere stijl geschreven, geven een bijzonder boeiend beeld van dit veelbewogen leven in dienst van de muziek, in een tijd, dat de grote Duitse opera-instellingen kosten noch moeite spaarden voorstellingen te geven, die aan de allerhoogste eisen voldeden.

“Ik ben op 15 September 1876 ter wereld gekomen. Mijn geboortehuis heb ik niet gekend; het stond in de Mehnerstrasse, dicht bij de Alexanderplatz, een overbevolkte, armoedige buurt in het Noordoosten van Berlijn”. Zo, zonder omhaal, direct mededelend, begint Walter zijn beschrijving van een “leven, dat boordevol muziek was”. En dit begin is kenmerkend voor de verteltrant van de dirigent-schrijver, die ons binnenleidt in de kringen van bekende kunstenaars, van vorsten en vorstinnen, maar ons bovendien doet kennismaken met zijn ouders, zijn vrouw, zijn kinderen. Die beschrijft, hoe hij de spannende, wereldschokkende tijden in het Duitsland en Oostenrijk na 1933 beleefde.

Hoe Bruno Walter van jong pianist tot beroemd dirigent werd, hoe hem in deze snelle carrière nauwelijks moeilijkheden in de weg werden gelegd, hoe in dat Duitsland-van-vóór-Hitler voor ieder talent de mogelijkheden ruimschoots aanwezig waren zich te ontplooien – dat alles werpt een duidelijk licht op de culturele bloei van die dagen. De mensen, die Walter daar tot zijn vrienden rekende, Max en Helene Reinhardt, Thomas Mann, Bruno Frank, Jakob Wassermann, Stefan Zweig, Toscanini, Lotte Lehmann – men leest over hen menige karakteristieke bijzonderheid.

Mahler

Maar er is één figuur, die meer dan de anderen zijn invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van dit dirigentenleven: Gustav Mahler. En al mag dan van de componist van “Das Lied von der Erde” geen duidelijk, scherp-omlijnd beeld zijn gegeven, men voelt voortdurend de dwingende macht van deze op het gebied van de muziek concessieloze, geniale musicus, die op Walter’s loopbaan zijn onmiskenbare stempel heeft gedrukt.

Aan de opera’s van Berlijn, München, maar vooral van Wenen heeft Walter zich met geestdrift en overgave gewijd. Met verbazing neemt men kennis van de uitermate uitgebreide repertoires, van de grootste opvoeringen van Wagner’s muziekdrama’s, van de premières van Pfitzner en Richard Strauss, van Bayreuth en Salzburg, maar ook leest men van de anti-semitische, tegen hem gerichte artikelen in de Duitse pers na 1933.

Toen Walter in Maart van dat jaar een concert in Berlijn zou dirigeren, berichtte hem dr. Funk van het ministerie van Propaganda, de man, die later president van de Deutsche Reichsbank werd: “Verbieden willen wij het concert niet, want er is ons niets aan gelegen u uit een moeilijkheid te helpen…… Maar als u het concert laat doorgaan, dan kunt u er zeker van zijn, dat in de zaal alles kort en klein geslagen zal worden”. Binnen een uur moest dr. Funk weten wat Walter besloot. En toen hij er van af zag te dirigeren, wenste men, dat het concert zou plaatsvinden, “maar,” schrijft Walter, “in plaats van onder mijn leiding, onder Richard Strauss…… De componist van “Ein Heldenleben” verklaarde zich inderdaad bereid in de plaats van de door geweld verwijderde collega, te dirigeren en verwierf zich daardoor een bijzondere genegenheid bij de hoogste kringen van de Nazi’s.”

Hoe Walter, na vele omzwervingen, zich in Amerika vestigde, er vele van zijn oudere vrienden terugvond, hoe hij in de jaren zijn menselijke tekorten leerde inzien – ook hierover leest men in dit van bijzonder fraaie illustraties voorziene boek, dat besluit met een voor de schrijver karakteristieke vraag: “Hoe zal mijn rapport uitvallen, als ik de harde en strenge school zal verlaten? Ik denk, dat het er ongeveer zo zal uitzien als mijn vroegere schoolrapporten, waarvan ik bij het relaas van mijn kinderjaren sprak: ik was geen modelleerling, heb geen “uitstekend” voor een verplicht vak gekregen – alleen voor zingen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Schola Cantorum” uit Bazel opende de Bachweek

Het Kamermuziekgezelschap “Schola Cantorum Basiliensis”, dat Woensdagavond de door de Nederlandse Bachvereniging georganiseerde Bachweek in de volle Kleine Zaal van het Concertgebouw opende, maakt gebruik van oude instrumenten: dat is bijzonder interessant voor de musicoloog met historische belangstelling. En geen enkele Amsterdammer die dit concert bijwoonde, zal kunnen ontkennen, dat zo’n kleploze dwarsfluit en de kleine violen, bespeeld met oude stok, een homogener ensemble vormen dan het hedendaags orkest: minder schel van klank, gedempter en doorzichtiger.

Maar oude of nieuwe instrumenten: bewogenheid kan niet worden gemist. En al betrof het hier enkele van Bach’s meesterlijke werken, o.a. het vijfde Brandenburgs concert, uitgevoerd zonder doorleefdheid en spanning konden ze maar matig boeien.

Na het vierde concert – op Vrijdag 1 October – komen wij op deze Bachcyclus terug.

“De kunst dient de mode”

“De kunst dient de mode, de mode dient de kunst”, – onder dit motto organiseert de N. V. Nederlands atelier voor couture “Jenny Modellen” in de Bachzaal een reeks van zeven concerten, waarop enkele jonge kunstenaars gelegenheid krijgen in het openbaar op te treden. De eersten, die dank zij dit initiatief het podium konden bestijgen, waren de sopraan Jeannette van Dijck en de pianiste Sini van den Brom. Slechts het deel na de pauze heb ik kunnen horen.

Beide kunstenaressen zijn ongetwijfeld talenten; Sini van den Brom, die een zeer goed ontwikkelde techniek bezit, leek mij minder op dreef dan bij vorige recitals: haar spel kwam te weinig los van de noten en van enige poëzie was in twee impromptu’s van Fauré nauwelijks sprake.

Jeannette van Dijck beschikt over een prachtige, heldere sopraan, toonde vooral in liederen van Wolf begrip voor de inhoud, maar ook zij bleek zich nog niet voldoende los te kunnen maken van technische problemen.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Rossini’s “Barbier” bracht zon in “Carré”

AL direct na zijn eerste aria kreeg Figaro, de barbier, stormachtige ovaties, Zondagavond in Carré. Het leek of Amsterdam, na tien jaar verstoken te zijn geweest van Italiaanse Opera, nu eens wilde tonen, dat het – geconfronteerd met Rossini’s verrukkelijk-zonnige “Barbier van Sevilla” in een grandioze uitvoering door een Italiaans Operagezelschap – ook Zuidelijk enthousiast kan zijn. En dat gebeurde niet ten onrechte. Want Marcello Cortis zong en speelde de Figaro met zulk een superieure techniek en stem, zo fascinerend van plastiek, dat men volmondig moest toegeven: zo kunnen het alleen de Italianen.

Magda Piccarolo, evenals Cortis verbonden aan de Scala te Milaan, zong de aartslastige rol van Rosina met een ongehoorde, vrijwel instrumentale zuiverheid en kreeg dan ook de nodige open doekjes. Maar ook de anderen pasten voortreffelijk in het naar het parodistische gespeelde geheel, waartoe iedereen met kennelijk plezier het zijne bijdroeg.

De “maestro al cembalo”, Gino Barsanti, dirigeerde het Kamerorkest bijzonder meeslepend en exact en zorgde, dat het peil in de orkestbak, evenals dat op toneel, aanmerkelijk hoger lag dan van de gemiddelde Italiaanse operavoorstelling voor de oorlog. Het feit, dat de décors afkomstig schenen uit een obscuur provincieplaatsje, deed hieraan niets af.

Operaliefhebbers moeten dit zien, ze zullen er zeker plezier van beleven, evenals uw recensent,

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

“Wiener Blut” in Carré

EVENALS in de meeste andere operettes is het gegeven van Johann Strauss’ bruisende “Wiener Blut” niet bijzonder sterk, maar de muziek, die hier een aanmerkelijk belangrijker plaats inneemt dan gewoonlijk, is van een zo overtuigende vitaliteit en met zulk een meesterschap geschreven, dat de bezoeker van het Amsterdamse Carré, waar de Hoofdstad Operette Zaterdag de eerste van een reeks voorstellingen gaf, voortdurend wordt geboeid.

Het ligt dan ook voor de hand, dat we onze lof in de eerste plaats toezwaaien aan Julius Susan, die het geheel met de levendigheid en opzwepende kracht dirigeerde, die deze opvoering zo aantrekkelijk maakten. Bovendien werden de hoofdrollen even levendig vertolkt door Ruth Rhoden, Tiny Alme, Claire Clairy -charmant van actie, uitstekend in vocaal opzicht – de glanzende tenor Johan v. d. Zalm, de bijzonder komische Fritz Steiner en Paul Harden.

De regie van Otto Aurich getuigde van vindingrijkheid en muntte uit door vaart en smaak. Een bijzondere attractie vormde een zestal danseressen en dansers van het Ballet der Lage Landen, dat enkele dansen ten beste gaf, die ver uitstaken boven het peil van het ballet, dat men gemeenlijk in operettes krijgt voorgezet.

Al met al een waardige voortzetting van de Fritz Hirsch Operette, waarvan deze groep de erfgename is.

LEX VAN DELDEN

Categorieën
Het Parool

Een avond met Nederlandse werken op muziekfeest der I.S.C.M.

HET 22ste muziekfeest der International Society for Contemporary Music heeft Nederland een bijzonder gunstige gelegenheid geboden, de vele buitenlandse gasten in kennis te brengen met ons componeren. Maandagavond voerde dan ook het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder de energieke leiding van Eduard Flipse in het Amsterdamse Concertgebouw een vijftal Nederlandse werken uit en ik geloof, dat ik de plank niet ver missla met te beweren, dat van die kans niet op de gunstigste wijze is geprofiteerd.

Daar was om te beginnen het feit, dat Pijper wel is waar was vertegenwoordigd, maar met zijn uit 1928 stammende Symphonische Epigrammen, die hem niet op zijn sterkst tonen. En ook Willem Landré kwam lang niet op zijn voordeligst uit met zijn vlotte, goed klinkende, maar pretentieloze Kleine Suite.

Voeg daar nog bij, dat de jongste generatie in het geheel niet was vertegenwoordigd – de in 1907 geboren Badings, wiens Symphonische Variaties werden gespeeld, was in dit gezelschap nog de jongste – dan komt men tot de conclusie, dat het buitenland een niet geheel juiste indruk heeft gekregen van de stand onzer scheppende toonkunst.

Van Guillaume Landré ging in eerste uitvoering de Sinfonia Sacra, gecomponeerd ter nagedachtenis van zijn op 1 Januari van dit jaar overleden vader Willem Landré, dat indrukwekkend en oorspronkelijk van klank was, bovendien een zeer kernachtige vorm en een boeiende instrumentatie vertoonde, maar vooral door het citeren van passages uit Willem Landré’s Requiem in memoriam Uxoris een wat hybridische indruk achterliet.

Het Rotterdamse orkest heeft zich zeer goed van zijn lang niet gemakkelijke taak gekweten en bleek zijn oude peil weer te hebben bereikt.

‘s Middags heeft een zestigtal buitenlandse en binnenlandse componisten en dirigenten, onder wie Pierre Monteux een bezoek gebracht aan Paleis Soestdijk, waar zij op hartelijke en ongedwongen wijze zijn ontvangen door prinses Juliana en prins Bernhard.

LEX VAN DELDEN