Fonds in oprichting tot ondersteuning van leden Concertgebouworkest
(Van onze muziekredacteur)
“Om onjuiste mededelingen, zoals die reeds in enkele bladen zijn gepubliceerd, te vermijden kan ik u meedelen, dat Zondagmiddag 62 leden van het Concertgebouworkest het podium hebben verlaten. Het staat vast, dat zeker niet meer dan 18 musici zijn blijven zitten. Verder waren 18 leden vrij van spelen of ziek.” Dit deelde de vice-voorzitter van de Vereniging Het Concertgebouworkest, de heer P. C. Heuwekemeijer vanmorgen mee in een druk bezochte persconferentie, waarbij het volledige bestuur van de Vereniging van Orkestleden, de ex-voorzitter van dit bestuur, de heer S. Tromp, en de beide adviseurs, mr. M. Geerling en de accountant Splint aanwezig waren. “Inmiddels hebben zich vanochtend 75 orkestleden met de weigering te spelen solidair verklaard. Dat betekent, dat zich 13 musici, die gisteren òf wel op het podium waren blijven zitten òf niet aanwezig waren, bij de 62 orkestleden hebben aangesloten, die gisteren de zaal verlieten. Van 19 orkestleden weten we het standpunt nog niet,” aldus de heer Heuwekemeijer.
“Vanmorgen is aan onze musici de toegang tot het gebouw geweigerd, zij trachtten de aangekondigde repetitie normaal te bezoeken.
Wij kunnen u thans meedelen,” aldus de heer Heuwekemeijer, “dat er reeds een comité voor sympathie aan het Concertgebouworkest is gevormd, waarvan de secretaris-penningmeester mr. M. Geerling is, Van Eeghenstraat 87 te Amsterdam. Dit comité stelt zich voor een fonds te vormen ter ondersteuning van de orkestleden, zowel wat betreft hun levensonderhoud als voor de door het orkest te beginnen activiteiten.”
“Wij nemen,” zo vervolgde hij, “met klem stelling tegen een reeds gepubliceerde bewering, dat hier van een rode-cultuur-terreur sprake is en dat het concert zou zijn afgelast door het optreden van raddraaiers in het publiek, in de zaal en in het orkest.”
De heer Heuwekemeijer ontvouwde daarna de voorgeschiedenis van de thans ontstane situatie. Op 9 December 1950 deelde dr. Rudolf Mengelberg in een onderhoud met het dagelijks bestuur van de Vereniging Het Concertgebouworkest mee, dat Rafael Kubelik moest afzien van dirigeren in Amsterdam. Dr. Mengelberg vroeg of het orkest al dan niet onder Paul van Kempen wenste te spelen. Het leek hem zeer waarschijnlijk, dat Van Kempen door de radio kon worden vrijgemaakt tot het ogenblik, dat Josef Krips het orkest zou komen dirigeren. Paul van Kempen zou in die tijd gastdirigent kunnen zijn, afgewisseld door één of meer andere dirigenten voor een enkel concert.
Het orkest-bestuur heeft toen geantwoord, dat het zich wilde onthouden van een oordeel over de persoonlijke antecedenten van Paul van Kempen maar het heeft er wel op gewezen, dat Van Kempen, zoals gebleken was, een omstreden figuur was en dat zijn optreden gevoelens kwetste van een deel van het publiek en het orkest.
Gevoelens, die naar de mening van het orkestbestuur, gerespecteerd dienden te worden. “Wij gaven toen te kennen,” aldus de heer Heuwekemeijer, “dat het onwenselijk was Van Kempen vóór zijn naturalisatie, mede in zijn belang, nu reeds te engageren. De N.V. heeft, ondanks deze bezwaren, Paul van Kempen geëngageerd, waarvan het orkestbestuur mededeling werd gedaan als een voldongen feit in een vergadering op 5 Januari. Op 11 Januari is dit door het orkestbestuur in een brief aan de raad van bestuur der N.V. bevestigd en wij wijzen er op, dat er al die tijd geen contact is opgenomen met de programmaraad en het orkestbestuur.
Op de brief van het orkestbestuur aan de N.V., waaruit blijkt dat we tegen Van Kempen geen standpunt innemen, is tot op dit ogenblik nog steeds niet geantwoord. Wij wijzen er nogmaals op, dat het orkest heeft gemeend, niet het recht te hebben over Van Kempen te oordelen. Dat is de taak van de overheid. De acties tegen of vóór deze dirigent staan dus volkomen buiten het standpunt van het orkest. Het orkestbestuur heeft geen enkel contact gehad – en wilde dit ook niet hebben – met het protestcomité.
Repetities regelmatig
Van Dinsdag 23 Januari tot en met Vrijdag is er onder Van Kempen gerepeteerd, zonder dat zich onregelmatigheden of ongepastheden van orkestzijde hebben voorgedaan. De omstandigheden waaronder wij Zaterdag hebben moeten spelen kent men,” aldus de heer Heuwekemeijer. “Wij hebben ‘n inspanning moeten opbrengen, die menselijkerwijze van ons niet verlangd mocht worden. Wij achten de omstandigheden een belediging voor de kunst, die wij hebben te dienen.
De spanning, waarin wij Zaterdagavond hebben verkeerd, was Zondagmiddag geenszins verminderd. Het orkestbestuur heeft die middag vóór het begin het orkest laten weten, dat het zich kon voorstellen, dat er leden waren, die niet in staat zouden zijn het podium te betreden. Wij gaven toen de verzekering, die houding te respecteren en deze musici te zullen steunen. Bovendien spraken wij de hoop uit, dat alle musici het zouden kunnen opbrengen Verdi’s Requiem te gaan spelen.
Allen, die Zaterdag meewerkten, speelden ook Zondag mee, uitgezonderd één zieke. Wij hebben Zondagmiddag het orkest wel meegedeeld, dat, zo er weer ordeverstoringen zouden zijn vóór of tijdens het concert, wij het recht meenden te hebben te verklaren, dat het ons onmogelijk was, onder deze omstandigheden op te treden voor dit eigen abonnementspubliek.
Nadat wij het podium hadden verlaten is het standpunt van het orkest aan het bestuur van de N.V. medegedeeld. De N.V. merkte toen op, dat gebleken was, dat het orkest Zaterdag sabotage had gepleegd, die zich uitte in het feit, dat het orkest noch vóór noch ná het concert was opgestaan. Het is niet de gewoonte vóór het optreden in een kooruitvoering op te staan en ná het uitvoeren van een Requiem is het evenmin gewoonte, dat het orkest opstaat. Wij achten dit ongepast. In tegenspraak met het woord sabotage is de uitspraak van de N.V., dat het orkest onder moeilijke omstandigheden Zaterdag een grote prestatie had geleverd. De heer Van Kempen kende ons standpunt en respecteerde dit van tevoren.
Op de opmerking van de N.V. dat het in het weglopen van het orkest Zondag een demonstratie zag, hebben wij geantwoord dat wij, zo wij wilden demonstreren, dit Zaterdagavond hadden gedaan. Ook concertmeester Jan Damen heeft verklaard, dat het psychisch en physiek onmogelijk was op te treden.
Ultimatum
Tijdens de schorsing van het concert heeft de N.V. ons een termijn gesteld van tien minuten, die de heer R. Mengelberg overigens te lang vond. Wij kregen”, aldus de heer Heuwekemeijer, “gelegenheid het podium opnieuw te betreden. Indien wij weigerden, dan konden wij beschouwd worden als op staande voet ontslagen te zijn volgens het Burgerlijk Wetboek voor zover nog van kracht.
Het orkestbestuur heeft toen overleg gepleegd met zijn juridische adviseur: nauwelijks was dit overleg begonnen of de heer De Jong Schouwenburg, vice-voorzitter van het bestuur der N.V., onderbrak de bespreking door in de stemkamer ons mede te delen, dat het lot van het orkest in handen van het orkestbestuur lag. Hij beëindigde zijn woorden met de mededeling, dat het orkest nog drie minuten bedenktijd had: daarna hebben wij nog nauwelijks één à twee minuten met onze adviseur overleg kunnen plegen en nog tijdens dit overleg, zonder dat wij een antwoord hadden gegeven, deed de heer De Jong Schouwenburg door de microfoon in de zaal de mededeling, dat het concert was afgelast.”