Categorieën
Het Parool

Amsterdam werkt hard aan plannen voor operagebouw

MEN WIL GEHELE BURGERIJ GELDEN LATEN FOURNEREN

(Van onze muziekredacteur)
Vóór 1 Maart moet er een beslissing zijn genomen over een eventuele zetelverplaatsing van de Nederlandse Opera: op genoemde datum worden immers telkenjare de contracten afgesloten met de leden van het ensemble. Maar daarnaast wordt – zoals ik reeds eerder meedeelde – hard gewerkt aan plannen voor een operagebouw en men is hiermee verder gevorderd dan over het algemeen bekend is.

Enkele jaren geleden is de Stichting Operagebouw opgericht, waarin alle lagen van de Amsterdamse bevolking vertegenwoordigd zijn: burgemeester, wethouders, vakorganisaties. Het nieuwe gebouw zal dus een kwestie van de gehele burgerij worden, dit in tegenstelling met het plan voor een Museumtheater op het Museumplein (uit 1929), dat in de boezem van de Wagnervereniging was ontstaan.

De Stichting Operagebouw droeg de directie van de Nederlandse Opera op een programma op te stellen van eisen waaraan een modern geoutilleerd operagebouw moet voldoen. Geen luxe zou het mogen bezitten, alleen de beslist nodige accommodatie voor het dagelijkse werk van de opera en voor de opleiding van jonge krachten.

Een dergelijk plan kwam inmiddels gereed en werd B. en W. van Amsterdam ter hand gesteld. Vervolgens droeg het gemeentebestuur Publieke Werken op al die gegevens in een schetstekening te verwerken. Daarmee had men geen architectonisch plan voor ogen, maar slechts een basis waarop kon worden geraamd van welke orde van grootte de kosten van de bouw zouden zijn.

Ook dit is gebeurd: de kosten zijn dus bekend. Als men weet dat het bouwen van een Museumtheater in 1929 4,5 millioen zou kosten, dan kan men wel zo ongeveer nagaan hoe hoog die kosten thans zullen zijn.

Aan de hand van de schets van Publieke Werken werkt het gemeentebestuur reeds enige tijd op het allerhoogste niveau de financiering uit. Op het ogenblik is men daarmee vrijwel gereed. Men kan verwachten dat die gelden op andere wijze zullen worden gefourneerd dan gebruikelijk is. Het zal er op neerkomen dat niet slechts de overheid voor de financiering zal zorgen, maar dat bovendien particuliere instellingen zullen worden ingeschakeld, en daarmee zal dan nogmaals de nadruk worden gelegd op de burgerij in haar geheel.

Bovendien heeft het Dagelijks Bestuur van de Stichting Operagebouw opdracht gekregen een exploitatieproject van de nieuwe schouwburg te maken. Men moet dus de vraag beantwoorden: hoe zal het gebouw moeten worden geëxploiteerd? Dat project is al voor een goed deel gereed.

In de komende maanden zullen financieringsplan en exploitatieproject het Stichtingsbestuur worden voorgelegd. Dat neemt er een beslissing over; na goedkeuring zullen deze ontwerpen dan in de vorm van een voordracht aan de Amsterdamse Gemeenteraad worden aangeboden.

Het is mij bekend dat de tekeningen van Publieke Werken zo zijn ontworpen dat zij van toepassing kunnen zijn op alle er voor in aanmerking komende plaatsen. Zoals men weet, wordt hier gedacht aan Frederiksplein en Allebéplein. Dat ook het Museumplein in aanmerking zal komen, lijkt geheel uitgesloten.

Genoemde tekeningen hebben, gelijk gezegd, geen architectonische waarde; wel kan worden meegedeeld dat men heeft gedacht aan een theater dat niet diep, maar hoog is. De zogenaamde bioscoop-techniek heeft men dus van den beginne af aan uitgesloten. Wat de bouw zelf betreft, gedacht wordt aan een meervoudige opdracht, in overleg met de architectenorganisaties. Binnen afzienbare tijd zal men weten hoe alle plannen er uit zien.

De opleiding

Men moet het toejuichen dat met de plannen voor een operagebouw thans werkelijk ernst wordt gemaakt. Want de ontwikkeling van onze muziekdramatische cultuur staat of valt met een eigen gebouw. Zowel artistiek-technisch als sociaal is zulk een theater dringend nodig; reeds meermalen is dat in deze kolommen betoogd.

Dat de huidige situatie in de Amsterdamse Stadsschouwburg verre van gunstig is – men moet het theater delen met toneelgezelschappen, heeft daardoor te weinig repetitie- en werkmogelijkheden – is nu wel genoegzaam bekend.

Maar er is nog een belangrijker bezwaar dat ook met zetelverplaatsing niet te verhelpen is. Dat is de kwestie van de opleiding. Jonge krachten die het voortbestaan van de opera mogelijk moeten maken, zijn uiteraard nodig. Het incidenteel proberen van een nieuwe zanger of zangeres blijft altijd een gok. Noodzakelijk is een stelselmatige, bij de opera gecentraliseerde opleiding, welke men aan de practijk zou moeten koppelen. Er worden inderdaad plannen in die richting uitgewerkt. Maar een volledige realisatie er van kan slechts in een eigen gebouw plaats vinden.

Er moet bijvoorbeeld ongetwijfeld op het toneel kunnen worden gerepeteerd, hetgeen thans meestal onmogelijk is. Dat ook de oudere krachten die repetitie-mogelijkheden moeten hebben, ligt voor de hand.

Als dat eigen gebouw er is, zal men minder behoeven te reizen. En dat dat vele reizen bepaald niet bevorderlijk is, weet iedere ingewijde. Nergens ter wereld kan het voorkomen dat in één week tijd een operagezelschap in vier plaatsen moet optreden, gelijk de Ned. Opera bijvoorbeeld nu moet doen: 1 Januari in Utrecht, 3 Jan. in Rotterdam, 5 Jan. in Eindhoven (!) en 7 jan. in Amsterdam. Een nogal absurde situatie.

Men heeft verder de sociale plicht een zo groot mogelijk publiek van operavoorstellingen te laten profiteren. Mààr: de toegangsprijs is voor velen te hoog en kan in de huidige omstandigheden stellig niet worden verlaagd. En alweer: in eigen gebouw zal dat wel kunnen. Dat gebouw zal dan meer plaatsen moeten bevatten; men zal er meer voorstellingen moeten geven. Enkele dagen per week kan men dan voor het “georganiseerde bezoek” bestemmen; daarmee worden voorstellingen bedoeld voor personeelsverenigingen enz., en voor dat publiek zou men de toegangsprijs lager kunnen stellen.

Dat een operagebouw nodig is, zal nu wel duidelijk zijn. Trouwens, in de loop der jaren heeft Amsterdam acht schouwburgen verloren. De Ned. Opera is er bij gekomen. Men trekke zelf zijn conclusies….

En ten slotte: de noodzaak van een operagebouw wordt overal erkend, zowel door regeringskringen als door de gemeentebesturen, ook dat van Den Haag. Daarover bestaat tenminste geen verschil van mening.