Categorieën
Het Parool

Wethouder De Roos over Ned. Opera: “Verplaatsing naar Den Haag zal onkosten doen stijgen”

(Van onze muziekredacteur)
“De Gemeente Amsterdam is er verre van overtuigd, dat door verplaatsing van de zetel der Nederlandse Opera naar Den Haag de huidige exploitatiemoeilijkheden overwonnen kunnen worden.” Mr. A. de Roos, wethouder voor Kunstzaken van Amsterdam, zegt het met enige nadruk en hij heeft duidelijke motieven om hierin van mening te verschillen met zijn Haagse collega, wethouder J. van Zwijndrecht, die – in Het Parool van twee dagen geleden – beweerde van de noodzaak der reorganisatie overtuigd te zijn.

Opera heeft grootste publiek in Amsterdam

“Die zetelverplaatsing,” meent mr. De Roos, “biedt namelijk geen voldoende waarborgen, financieel niet en evenmin uit een oogpunt van werkgelegenheid, werkbasis. Wat het laatste betreft: de activiteiten van de opera behoren zoveel mogelijk op één plaats te geschieden. Men zal dus moeten repeteren en de zetel moeten hebben in de stad waar men ook het meeste optreedt.

Amsterdam meent dat Den Haag daaraan niet kan voldoen. Ook financieel niet. Bekijkt u deze cijfers maar eens. Voor het seizoen 1950-’51 is het aantal voorstellingen der Nederlandse Opera als volgt geraamd: Amsterdam: 125 voorstellingen Den Haag: 30 voorstellingen Rotterdam: 17 voorstellingen

Amsterdam heeft dus verreweg de grootste behoefte aan opera-opvoeringen. De voorstellingen zijn er steeds geheel of vrijwel uitverkocht. Het publiek is er dus in de hoofdstad, een groter publiek blijkbaar dan in de andere steden.

Die verhouding zal ook in de toekomst zo blijven. Zou de zetel van de opera worden verplaatst naar Den Haag, dan betekent dat automatisch dat het gezelschap bijzonder veelvuldig naar Amsterdam zal moeten reizen. Gevolg: enorme verhoging der onkosten.”

Kan het Haagse Gebouw van Kunsten en Wetenschappen bedrijfsmatig in de volle omvang aan de eisen voldoen? Wethouder Van Zwijndrecht meent van wel. “Amsterdam vreest van niet,” aldus mr. De Roos, “want die schouwburg wordt, evenals de Amsterdamse, door andere gezelschappen bespeeld, zodat de speelgelegenheid in Den Haag ook aan beperkingen is gebonden.

Een dergelijke werkbasis bestaat in Amsterdam in gelijke mate, maar de hoofdstad heeft het grote voordeel dat de Stadsschouwburg van de gemeente is, terwijl het Gebouw van K. en W. eigendom van een N.V. is: alles wat er gebeurd moet dus worden betaald. Ook dat maakt de exploitatie ongunstiger.”

“Bovendien kan ik u wel zeggen, dat in Amsterdam op het ogenblik hard wordt gewerkt aan plannen voor een nieuwe behuizing van de opera,” aldus Wethouder De Roos, “ondanks het feit dat wij ons beramen over de bouw van een IJ-tunnel en een nieuw stadhuis. De exploitatiemogelijkheid van de Stadsschouwburg met zijn 1000 plaatsen is inderdaad te klein, maar in Den Haag zal die nog geringer zijn, ook al kan men er 2000 personen herbergen: het aantal voorstellingen is er immers aanmerkelijk lager.

Reeds nu was het zo dat het Gebouw van K. en W. per opera-opvoering weinig meer opbracht dan de Stadsschouwburg; de voorstellingen waren in Den Haag niet steeds uitverkocht. Volgens onze financiële deskundigen zal de zetelverplaatsing de exploitatie van de opera dan ook stellig ongunstiger maken.

Uitgangspunt moet natuurlijk blijven de instandhouding van de Nederlandse Opera. Daarover zullen allen het eens zijn. Als die instandhouding met cultuurspreiding gebaat is, dan zal Amsterdam daaraan zeker medewerken. Maar indien men denkt dat daarvoor de zetel van de opera door een andere stad moet worden gekocht, dan mengt men er een element in dat met die spreiding niets te maken heeft. Ook de eventuele fusie van het Rotterdams en het Residentie Orkest moet men loszien van de verplaatsing der opera: dat zijn zaken welke niet met elkaar in verband kunnen worden gebracht.

Bij een spreiding van operavoorstellingen zal een nieuwe financieringsbasis moeten worden gevonden, waarbij ook andere steden grotere, gelijkmatig verdeelde, offers zullen moeten brengen, eventueel gepaard gaand met meer invloed in het bestuur in de opera. Het komt er dus op neer: wat willen en kunnen Den Haag en Rotterdam bieden?

Tot nu toe hebben het Rijk en Amsterdam de door hen in het leven geroepen opera met grote subsidies in stand gehouden. Amsterdam gaf vorig seizoen 425.000 gulden, het Rijk een bedrag van dezelfde orde. Den Haag gaf op basis van het aantal voorstellingen aldaar 11.000 gulden, Rotterdam 9300, en Utrecht 5400 gulden.” En hiermee illustreert wethouder De Roos bijzonder duidelijk hoe de situatie ligt.

“Cultuurspreiding? Accoord,” vindt hij, “maar dan met een gelijkmatige verdeling van de offers en zonder het laten meespreken van te grote plaatselijke belangen. De opera moet voortbestaan. Dat is het cardinale punt. En men zal dat met realiteitszin moeten trachten te verwezenlijken.”