Categorieën
Het Parool

Dirigent van 14 jaar Pierino Gamba: bijzonder talent

Wij hebben de naam een critisch, nuchter volk te zijn, en als een nogal opzienbarende publiciteit ons op de hoogte stelt van het optreden van een 14-jarige dirigent, dan zijn wij al gauw geneigd met scepticisme te verklaren: “Daar geloven wij beslist niet in!” Nu, nadat Amsterdam Zaterdagavond kennis heeft gemaakt met Pierino Gamba, het Italiaanse “wonderkind”, hebben wij ons gewonnen moeten geven. En moeten vaststellen, dat zulke dingen bestáán.

Pierino Gamba dirigeerde in de grote Concertgebouwzaal het Utrechts Stedelijk Orkest in drie werken: Mozart’s ouverture “Così fan tutte”, Mendelssohn’s Vierde en Beethoven’s Derde Symphonie. Een physiek èn psychisch bijzonder veeleisende opgave. En hoe men ook moge denken over het resultaat van die directie, één ding is zeker: deze jongen heeft van de eerste tot de laatste noot overtuigd, een zeldzame begaafdheid te bezitten.

Heel dit programma klonk voortdurend bezield en hartstochtelijk geladen. Zelden heb ik Mendelssohn’s “Italiaanse” in een zo Zuidelijke gloed en met zoveel vurige geestdrift horen klinken. En dat gebeurde alles bijzonder exact, zonder sentimentele overdrijving, maar integendeel met een duidelijke, Latijnse, voorliefde voor de beheerste precisie en de harmonische bouw.

Er werd gemuciseerd met overgave en vitaliteit. En het Utrechts Orkest reageerde steeds accuraat en even bezield. De enige conclusie is, dat deze Pierino Gamba, ondanks zijn jeugd, reeds een sterke, dwingende persoonlijkheid bezit en ook de capaciteiten om te repeteren, hetgeen ik reeds had ondervonden tijdens zijn eerste repetitie.

Dat zijn bewogenheid vóór alles jeugdig is, zodat de treurmars in Beethoven’s “Eroica” lang niet voldoende diepte kreeg en ook Mozart’s ouverture weinig karakter had – wie had dat anders verwacht? Dat de luise passages weinig nuanceringen bezaten en voornamelijk hard klonken, dat de grote lyrische, melodische ademing vaak ontbrak – zeker, dat waren tekortkomingen. Maar daartegenover kregen het eerste en laatste deel van de “Eroica” een formidabele, heroïsche gloed, welke bepaald indrukwekkend was.

Pierino Gamba heeft een hele avond lang gebóeid, en dat is het bijzondere. Hij is een geboren dirigent van grote allure en het zou een misdaad zijn als dit uitzonderlijke talent niet de kans kreeg zich te ontwikkelen. Die kansen geeft men hem door hem physiek te sparen, door hem op gezette tijden rust te gunnen. Dit lijkt mij stellig nodig, want de overgave waarmee hij de muziek benadert, is zo volledig, dat hij bij een voortdurende exploitatie zonder twijfel daarvan de psychische weerslag zou ondervinden.

LEX VAN DELDEN