Optreden bleef artistiek ver beneden de maat
Het met veel opzien gepaard gaande optreden der Italiaanse operazangers over wie de laatste dagen nogal wat artikelen in de Nederlandse pers verschenen, heeft dan gisteravond in de bijna volle zaal van Musis Sacrum in Arnhem plaatsgevonden. Dat het publiek dit concert met geestdrift heeft ontvangen – daarmee wordt de realiteit bepaald ontoereikend gekenschetst: want men heeft de zaal afgebroken, zoals dat heet.
Vanwaar die on-Hollandse, tot fanatisme neigende reacties? Veel aanleiding daartoe kan ik met de beste wil ter wereld niet ontdekken. Maar ja, men schijnt nu eenmaal onartistiek, op sensatie berekend vertoon voor “jé van hét” te nemen zodra het échte Italianen betreft. En dat hier Italianen optraden, was duidelijk: want Zuidelijk temperament bezaten deze zes zangers en zangeressen in hoge mate. In zo hoge mate, dat het mij allemaal wel wat pathetisch en vals in de oren klonk.
Er was een bariton, Antonio Salsedo, die zijn hoge tonen blijkbaar zo graag hoorde, dat hij er af en toe bijna niet mee kon ophouden. Daardoor kon het voorkomen, dat Figaro’s Cavatine uit Rossini’s “Barbier van Sevilla” op een zeer wankele basis kwam te staan, waarin weinig op zijn plaats zat. Men hoorde de tenor Francesco Carrino aan enkele aria’s een schreeuwerige stem besteden, welke achter in de keel bleef steken.
Achille Casartelli demonstreerde zijn té lichte tenor op technisch ontoereikende wijze. Datzelfde deed trouwens ook Luciana Bartoli, die een wel goede sopraan bleek te bezitten, maar niet kon maskeren, dat haar coloraturen onduidelijk waren en haar hoge tonen steeds net iets té hoog, hetgeen beslist onaangenaam klinkt.
Dan waren er nog Anna Surani, die haar vrij goede sopraan ondoeltreffend gebruikte, en Irma Colasanti, die haar ondoeltreffende mezzosopraan vrij goed in de hand had, bij wijze van spreken.
Nee, meegevallen is dit optreden bepaald niet. Wat niet wegneemt, dat na de pauze vrijwel alle nummers van een toegift moesten worden voorzien. De herkenning van bekende melodieën van Puccini, Verdi, Donizetti, schijnt het publiek nu eenmaal zo enorm op te winden, dat al het andere wordt vergeten, de kwaliteit van de uitvoering bijvoorbeeld. En dat die artistiek in alle opzichten onvoldoende was, staat voor mij vast. Er was één lichtpunt: de dirigent Vittorio Gajoni, die het Gelders Orkest uitstekend leidde.
Jan Out had de avond geopend met de ouverture tot Verdi’s “Macht van het noodlot”. Mijn pogingen vertegenwoordigers te spreken van de Italiaanse legatie en pers, die – gelijk dezer dagen was aangekondigd – aanwezig zouden zijn, hadden geen resultaat: ik heb de heren niet gezien.
Men dient één ding niet uit het oog te verliezen: het feit dat hier artistiek te weinig werd gepresteerd, doet niets af aan ons standpunt, dat de overheid het artistieke peil van buitenlandse kunstenaars niet mag laten meetellen bij een beslissing over het al dan niet verlenen van een werkvergunning.
LEX VAN DELDEN