Categorieën
Het Parool

Conclusies van Holland Festival

Hoopvolle verwachtingen gingen grotendeels in vervulling

(Van onze muziekredacteur)
Wat een maand geleden nog slechts hoopvolle verwachtingen schenen te zijn, is inderdaad werkelijkheid gebleken. Nu het Holland Festival ten einde is, kan men dat zonder overdrijving vaststellen.

Vóór die maand culturele manifestaties begonnen, concludeerden wij uit de op schrift gestelde programma’s dat het Festival-bestuur dit jaar op de goede weg was. Wij juichten het toe, dat er een geraamte was gevonden, een basis waarop men de rest kon bouwen. Die grondslag droeg de naam Bach en als wij die naam noemen, komen als vanzelf al die ensembles in de gedachte, die onvergetelijke bijdragen leverden aan dit Bachjaar: het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Felix de Nobel, de Nederlandse Bachvereniging, het Festival Kamerorkest o.l.v. Szymon Goldberg, en Alma Musica, dat met de uitvoering van “Das musikalische Opfer” het Festival een van de bijzondere facetten verleende.

Dat deed ook het A’dams Kamermuziek Gezelschap, vooral met Schönberg’s “Verklärte Nacht” en Ravel’s “Introductie en Allegro”. Een zeer karakteristiek visitekaartje gaf De Nobel’s Kamerkoor af door Dallapiccola’s “Zangen van de Gevangenschap” uit te voeren op een avond, die verder uitsluitend Nederlandse werken bracht!

De noviteit van dit jaar – een serie ochtendconcerten – had een zo duidelijk succes, dat herhaling in volgende jaren stellig aanbeveling verdient. Van de orkest concerten bleken niet in de eerste plaats de première’s van belang, maar eerder de vertolking van werken welke in het normale seizoen nauwelijks aan bod komen: Berlioz’ “Romeo en Julia” onder Monteux, Beethoven’s “Missa Solemnis” onder Schuricht en Mahler’s Tweede Symphonie onder Bernstein. Een vingerwijzing voor de toekomst?

Hoe men ook over de artistieke waarde van “Oberon” en “Philomela” moge denken, toch was de opvoering er van door de Ned. Opera stellig juist. “Oberon” vond zijn motivering in het feit, dat dit werk vrijwel nergens ten tonele wordt gebracht, en “Philomela” wel, de omstandigheid dat er eindelijk een Nederlandse opera voor opvoering geschikt was, lijkt voldoende om het uitbrengen er van te rechtvaardigen.

Over het ballet kan ik kort zijn: Rosario en Antonio en het Monte Carlo Ballet lieten over het algemeen indrukken achter die elk festival waardig zijn. Voor toneel geldt dat in gelijke mate; het leeuwendeel namen de Old en Young Vic voor hun rekening en ook het Nederlandse toneel (Comedia) kreeg zijn kans met “Elckerlyc”.

Suggesties

Het hoofdstuk film – minder goed verzorgd dan vorig jaar – behoeft in den vervolge grondiger voorbereiding.

En dan was er voor het eerst plaats ingeruimd aan de koorzang: Scheveningen hoorde enkele mannenkoren en Die Haghe Sanghers zongen Diepenbrock’s “Missa in Die Festo”. Toch, cultureel ligt hier een uit te breiden taak voor het Holland Festival. De dilettantenkoorzang is van zo integrerend belang voor onze cultuur, dat er stellig meer aandacht aan besteed dient te worden. Het lijkt mij bijvoorbeeld nodig, volgend jaar een of meer concerten te wijden aan Nederlandse kerkmuziek.

Een ander programmapunt dat veel aantrekkelijks kan bieden ligt op het terrein der harmoniemuziek. Nederland bezit enkele voortreffelijke harmonie-orkesten en met name de gemeente Amsterdam heeft de laatste jaren getracht het repertoire er voor te verbeteren door opdrachten te verstrekken. De resultaten van die opdrachten zou men (spoedig) willen horen. Het Holland Festival zou dat beter dan wie ook kunnen bewerken door het organiseren van openluchtconcerten met een gemengd programma: een harmonie zou de boven bedoelde composities kunnen uitvoeren, in hetzelfde concert zouden een aantal mannenkoren wereldlijke Nederlandse werken kunnen zingen. Het geheel is karakteristiek voor ons land, onderscheidt zich van het alledaagse en betekent bovendien een uitstekende propaganda voor de goede Nederlandse muziek.

Eén opmerking moet mij ten slotte nog van het hart: hoezeer ik mij ook in grote trekken kan verenigen met het afgelopen Festival, met sommige details kan ik het niet eens zijn. Die bezwaren gelden voornamelijk de samenstelling van de programma’s der orkestconcerten. Ik neem aan, dat hier gebrek aan repetitietijd een rol heeft gespeeld. Toch kan deze omstandigheid het programma dat Furtwängler dirigeerde evenmin aanvaardbaar maken als dat van Charles Münch: beide bezaten niets dat ze van het alledaagse onderscheidde.

Mocht men er in slagen deze zwakke punten in de toekomst weg te nemen en daarvoor in de plaats meer Nederlandse muziek te doen uitvoeren, dan kan men verzekerd zijn van een Holland Festival dat zich een eigen, waardevolle plaats heeft veroverd naast andere Europese culturele manifestaties van naam. Dat dit in enkele jaren reeds tot stand is gebracht, bewijst de aanwezigheid van inzicht en doorzettingsvermogen bij de organisatoren.