Categorieën
Het Parool

I.S.C.M. plaatst hedendaagse muziek in middelpunt der belangstelling

Ook Nederlands werk uitgevoerd

BRUSSEL, 25 juni. – De hedendaagse muziek staat hier in het middelpunt der belangstelling en de entourage, zoals die telkenjare tijdens de festivals der International Society for Contemporary Music gebruikelijk is, ontbreekt ook thans niet. Het begon al direct met een grootse receptie door barones Lambert, die Vrijdagmiddag de deelnemers aan dit feest op luisterrijke wijze in haar huis ontving. Van “huis” te spreken is eigenlijk een belachelijk-ontoereikende manier het milieu te beschrijven, waarin de honderden gasten de kennismaking van vorige jaren hernieuwden. Want dit was niet minder dan een paleis, zoals men zich dat nog slechts in sprookjes kan voorstellen. Aan de wanden Bonnards en Rouaults, in vitrines zeldzame specimina van Oosterse en Griekse cultuur, een bibliotheek, die van bijzondere smaak en eruditie getuigt, antieke meubels, kortom: dé omgeving, waarin het vrijwel uitgestorven maecenaat zich pleegt te bewegen.

Talloze talen werden er gesproken, want uit vele landen waren de componisten, dirigenten en uitvoerende musici gekomen. Scandinaviërs waren er – ik sprak o.a. Harald Saeverud, componist van de nieuwe muziek bij “Peer Gynt” -, Fransen, opvallend veel Belgen, Oostenrijkers, Engelsen en zelfs Egypte, Australië en Israël hadden vertegenwoordigers gezonden; Polen, Tsjechen, Russen, Roemenen en Hongaren ontbraken….

Die avond was gewijd aan muziek voor kamerorkesten: het eerste van een reeks concerten, welke alle in de volmaakt ingerichte studio van de Belgische radio-omroep worden gegeven. Als eerbewijs aan de in 1945 op tragische wijze (door een verdwaalde kogel, zegt men) om het leven gekomen Oostenrijkse leerling van Schönberg, Anton Webern, werd diens laatste werk uitgevoerd: de tweede Cantate voor sopraan, bas, koor en orkest. Een compositie gelijk heel het overige werk van Webern. Dat betekent een typisch expressionistische muziek, vol van verscheurdheid, opgebouwd uit kreten en flarden van klank en geschreven in het twaalftoonssysteem. Meer dan cerebraal vertoon kon ik er niet in ontdekken, musische bewogenheid ontbreekt er vrijwel volledig in.

Hetzelfde geldt voor de kamersymphonie van Hanns Eisler (eveneens uit Oostenrijk), die minder consequent twaalftonerig doet, maar toch ook niet in staat is tot grote melodische bewegingen. De Weense dirigent Herbert Häfner leidde de werken zijner landgenoten bijzonder beheerst en Webern’s Cantate werd zelfs herhaald!

Ook Nederland kwam aan bod: Marius Flothuis’ pianoconcert, gecomponeerd voor Maria Stroo, die de solopartij voortreffelijk vertolkte en in de Belgische dirigent Léonce Gras uitmuntende steun vond. Ik vond het niet een van Flothuis’ geslaagdste werken: het geheel blijft te veel op hetzelfde niveau, bezit te weinig climaxen. Slechts het laatste deel is kernachtiger in zijn speelse, lichte gratie. Alan Rawsthorne (Engeland) dirigeerde zelf zijn Concerto voor strijkorkest: goedklinkende, vakkundig geschreven muziek. Koor en orkest van de Belgische omroep leverden voorbeeldige prestaties.

Twee strijkkwartetten

De kamermuziek kwam gisteravond aan haar trekken: niet minder dan zes werken werden uitgevoerd, maar slechts twee konden mij overtuigen, beide strijkkwartetten, het ene van de Engelsman Fricker, het andere van de uit Kiew geboortige Zwitser Regamey. Het bleken uitstekend gecomponeerde muzieken, persoonlijk van zeggingskracht en vooral indrukwekkend door haar melodische waarden. Fricker’s kwartet werd uitstekend door het Amadeuskwartet gespeeld, Regamey’s werk door het Amsterdams Strijkkwartet, dat even voortreffelijk zijn capaciteiten demonstreerde in het wat onbeholpen, maar wel aardige eerste kwartet van de Zuid-Afrikaan Van Wijck.

Ook dit concert liet twee twaalftoonscomponisten aan het woord: de Italiaan Togni en de Braziliaanse Catunda, die beiden te onbenullige prestaties leverden om er veel aandacht aan te besteden.

Fortner vertegenwoordigde tenslotte Duitsland met een zwaar-romantische cello-sonate, die dodelijk vermoeiend werkte door haar halsstarrige marserigheid en zwoele reminiscenties aan Brahms.

LEX VAN DELDEN