Van Beinum schept nieuwe traditie zonder theatraal pathos
Verlangen naar kleiner koor blijft bestaan
De uitvoeringen van Bach’s “Matthäus Passion”, die – der traditie getrouw – op Palmzondag en de avond er voor in het Amsterdamse Concertgebouw plaats vonden, weken niet af van die der laatste jaren. Van Beinum schijnt zijn opvattingen voorgoed te willen continueren en om meer dan één reden is dat toe te juichen.
Vóór alles verheugt het dat men in deze van veel misvattingen ontdane vertolking Bach’s ware bedoelingen leert kennen, voor een aanzienlijk deel althans. Niets is gelukkig meer over van de voor-oorlogse uitvoeringspractijk, met al haar weeë verlangzamingen en valse, theatrale pathos, waarmee men vroeger deze Passie meende te moeten belasten. Van Beinum heeft met dit alles grondig afgerekend. Dit is een niet te onderschatten winst.
Toch blijven er nog bezwaren over, waarvan één zonder veel moeite uit de weg geruimd zou kunnen worden: het koor, dat stellig te uitgebreid is en in deze gigantische bezetting veel van het uitermate belangrijke orkestrale weefsel onder zijn klankmassa’s bedelft. Hoe gekund en verzorgd het Toonkunstkoor zijn partij ook zong, het verlangen naar een kleiner vocaal ensemble blijft bestaan.
Ook met Van Beinum’s opvatting omtrent de uitvoering der koralen kan ik mij niet verenigen. Hij wil in de soberheid der expressie, die slechts òf zacht òf luid toestaat, blijkbaar de gemeentezang symboliseren. Maar ook de gemeentezang, die hier reflex is op het gebeuren in het Evangelieverhaal, zal doorleefd, bezield moeten zijn. Deze nuanceloze soberheid neigt gevaarlijk naar mechanische gevoelloosheid.
En ten slotte: gaat men van een eenmaal ingenomen standpunt uit, dan zal iedere medewerkende zich daaraan dienen te onderwerpen. Dat was nu lang niet altijd het geval. Jo Vincent huldigde met name in haar aria “Blute nur” bepaald ouderwetsere opvattingen dan Van Beinum. Een compromis werd nauwelijks gevonden, een eenstemmigheid daarin zal toch nodig zijn.
Van de solisten trof vooral Peter Pears door zijn prachtige vertolking van de Evangelist-partij; Laurens Bogtman was een indrukwekkende Christus, de tenor-aria’s van Ernst Häfliger klonken bezield en Jo Vincent, Annie Woud, Leo Rommerts en Willem Ravelli deden wat men van hen kon verwachten.
De instrumentale solisten en het Concertgebouworkest leverden voorbeeldige prestaties.
LEX VAN DELDEN