Vorig seizoen trad de jeugdige pianiste Marie Thérèse Fourneau in de kleine Concertgebouwzaal voor een handvol Amsterdammers op: haar spel werd een grote verrassing en bezorgde haar naam. Dit mag men althans afleiden uit het feit, dat zij gisteravond op dezelfde plaats een goed bezette zaal aantrof. En terecht was men gekomen, want ook dit keer maakte zij diepe indruk met haar bijzonder persoonlijke spel.
Dat zij een kunstenaarspersoonlijkheid van uitzonderlijke allure is bewees overigens haar voortreffelijke en onalledaagse programmakeuze reeds: vóór de pauze werken van Fauré (Thema en variaties, een barcarolle en de vijf impromptu’s), er na de twaalf étude’s van Debussy, waarvan zij merkwaardigerwijze de tiende niet speelde. Een geheugenstoornis?
Ik durf niet beweren, dat zij alles foutloos uitvoerde, maar daartegenover plaatste zij een prachtige techniek, een logisch inzicht in de bouw van elk stuk, die grillige uitbarstingen uitsluit, en een gevoelige toonvorming, die op een beter instrument stellig meer tot haar recht zal komen.
Maar nòg belangrijker leek mij de meeslepende verbeeldingskracht van haar vertolkingen, die geen onduidelijke, vage contouren nodig hadden om “echt Frans” te schijnen, maar voortdurend doorzichtig en helder bleven. En bovenal geladen met de overtuigende emotionaliteit van de jeugd.
LEX VAN DELDEN