Categorieën
Het Parool

Nederlandse liedkunst van 1900 tot 1950

De Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek heeft Zondagavond de goed bezette kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam een indruk willen geven van wat er de laatste vijftig jaren aan liederen is geschreven door Nederlandse componisten. En zo kon men luisteren naar liederen en duetten van Diepenbrock, Van den Sigtenorst Meyer, Pijper, Ruyneman, Hendrik Andriessen, Leo Smit, Wijdeveld, Mul, Flothuis, Van Delden en Vredenburg.

Ik geloof, dat een dergelijke hoeveelheid van elf componisten te overstelpend is om ieder afzonderlijk recht te doen wedervaren. Door de veelheid van stijlen en technieken kan men zich nauwelijks een beeld vormen en werkt het geheel al gauw vermoeiend. Maar toch heeft men wel kunnen vaststellen, dat het Nederlandse componeren geenszins onderdoet voor dat in andere landen.

Slechts een gedeelte heb ik kunnen horen en daarvan troffen mij vooral de beide duetten van Leo Smit, die bijzonder rijk van klank zijn, de poëtische minneliederen van Jan Mul en de heel persoonlijke en boeiende “Four trifles” van Flothuis.

Het moet een lang niet lichte taak zijn geweest dit omvangrijke programma in te studeren en uit te voeren; Tjac. Troelstra (sopraan), Henriëtte Doornbos (alt-mezzo) en Wolfgang Wijdeveld (piano) komt daarvoor alle eer toe.

Aan het begin van de avond heeft men de vorige week overleden componist Koos van de Griend herdacht.

Ook van het concert van de Bond van Amsterdamse Zangverenigingen (tegelijkertijd in de Grote Zaal) heb ik maar een deel gehoord. Evenals vorige keren een programma van goed niveau met één verrassing: “Daar was e wuf die spon”, een uitstekende, frisse bewerking voor dameskoor van Bep Aarden, even voortreffelijk gezongen door het dameskoor “Onder ons” o.l.v. de componiste.

Solist was de organist Jac. Kort, die bovendien aan het slot vier mannenkoren dirigeerde in werken van Bruckner en Diepenbrock.

LEX VAN DELDEN