Van Bach tot Milhaud
(Van onze muziekredacteur)
Het heeft bijna een eeuw geduurd, vóórdat de saxofoon in de “ernstige” muziek bekend werd als solo-instrument. Voor het eerst in de geschiedenis is er iemand, die het instrument zó bespeelt als de uitvinder Adolphe Sax bedoelde, nadat hij in 1841 de saxofoon had geconstrueerd. Die “iemand” is Sigurd Rascher, de vermaardste, thans bij New York levende saxofonist. En hij is vrijdag naar ons land komen vliegen voor een tournée van een maand. Het meest opmerkenswaard is wel, dat hij in die maand “slechts” optreedt voor leerlingen van middelbare scholen, onder auspiciën van “Een uur muziek”, de bekende organisatie van de heer F. Aufrecht, die binnenkort reeds 12 1/2 jaar haar belangrijk cultureel werk op de scholen heeft verricht.
“De saxofoon is het instrument, dat het meest aan het bewustzijn van de moderne kunstenaar appelleert”, zegt Rascher, “maar hij heeft nog geen traditie, noch voor de componist, noch voor de speler. De kunstenaar toont in zijn spel altijd zijn ziel, zijn ware aard, zijn persoonlijkheid. En als die persoonlijkheid niet aan hoge aesthetische, ethische en morele eisen beantwoordt, komt zij – wat de saxofoonspeler betreft – al gauw in de modder terecht, zoekt zij banaliteit. Dat komt vooral doordat de saxofoon een ongewoon emotioneel instrument is.”
Rascher vertelt dit alles met overtuiging; men merkt uit alles zijn liefde voor zijn instrument en zijn kunst. “De werkelijkheid bewijst, wat ik zojuist zei,” laat hij er met nadruk op volgen, “de saxofoon wordt bijna overal nog steeds als een circusinstrument beschouwd, men neemt hem niet ernstig, heeft er een vooroordeel tegen. En nu zie ik het als mijn taak, dit vooroordeel uit de wereld te helpen.”
Overal heeft Rascher gespeeld, als solist en ook met orkest, onder vele beroemde dirigenten trad hij op en wie enigszins thuis is in de muziek, weet dat Rascher de strijd voor zijn instrument glansrijk heeft gewonnen. Vele componisten schreven werken voor hem, o.a. Glasoenow, Milhaud, Hindemith, Frank Martin, Jacques Ibert.
“Om mijn taak op zo goed mogelijke wijze te vervullen, kan ik het best de jeugd bereiken, want juist zij zijn het, die – nog onbedorven, moreel gezond – open staan voor de schoonheid van mijn instrument. In Amerika speel ik regelmatig op colleges, geef er ook lessen; en op sommige is een studentenorkest, vaak zelfs 150 man sterk, waarmee ik als solist optreed. Dáár zijn het succes èn de voldoening enorm groot. Datzelfde wil ik hier, in Nederland, gaan doen. De hele maand Februari speel ik op de middelbare scholen, in Nijmegen, Maastricht, Groningen, Den Bosch, in vele plaatsen. Bij elkaar bereik ik zo honderd scholen. Ik acht dit werk cultureel belangrijker dan het “officiële” concertleven.”
Hij vertelt – steeds even geestdriftig en soms zelfs heftig – hoe hij sterallures verfoeit: “het gaat om Beethoven, om Schubert, om Debussy, om Bach, niet om dirigent zus of violist zo.”
Met bijna trotse glimlach heeft hij het over een brief, die hij eens, na een radioconcert, ontving van de dochter van Adolphe Sax, die hem schreef, dat hij de eerste was, die de bedoelingen van haar vader in practijk had gebracht.
“Nog nooit heb ik een concert gegeven zonder Bach, in een bewerking voor saxofoon dan,” zegt hij, en er ontwikkelt zich nu een gesprek over het stijlprobleem, dat hier te ver zou voeren. Interessant en uitgebreid is zijn repertoire; ik doe een willekeurige greep: Bach, Händel, Purcell, Tartini, Fauré, Katsjatoerian, Gershwin, Debussy, Milhaud.
En zijn spel? Radiobezitters zullen het zich misschien herinneren, want meermalen trad hij voor de microfoon in Hilversum op. Dit keer echter: voor de jeugd! Men moet het op hoge prijs stellen, dat “Een uur muziek” het mogelijk heeft gemaakt, Sigurd Rascher de jeugd te tonen, dat de saxofoon waarlijk niet alleen voor dansmuziek geschikt is. Want wie zou dit beter kunnen dan juist hij?