“KOMISCHE OPERA”, noemt de Engelse componist Benjamin Britten zijn nieuwe opera “Albert Herring”, waarvan de Engelse Opera Group Dinsdagavond in Scheveningens Kurhaus de continentale première gaf. En komisch is dit werk ook ongetwijfeld.
Om te beginnen is daar het effectvolle verhaal door Eric Crozier zeer vrij bewerkt naar Guy de Maupassant’s novelle “Le rosier de madame Husson”, en waarover wij enige tijd geleden uitvoerig schreven.
Britten heeft ten volle profijt getrokken van dit verhaal. Met zachtmoedige spot, ironisch, tekende hij de hoofdfiguren zó karakteristiek, dat zij als Engelse standaardtypen kunnen gelden. Steeds behouden deze personen hun eigenaardigheid en geaardheid: enkele prototypes van de Engelse burger in zijn kleine benepenheid. Knap gecomponeerd, zoals men van een begaafd en volleerd componist mag verwachten. Vooral in strenggebouwde vormen, als de weergaloze fuga aan het einde der eerste scène. Dan is Britten op zijn best.
Zijn melodische vindingrijkheid schijnt onuitputtelijk, maar vaak ten koste van de melodie zelve, die dan aan oorspronkelijkheid inboet en, evenals de harmonie, te gemakkelijk wordt en op het randje van banaal. Men herkent dan zonder veel moeite Verdi, Puccini en zelfs Massenet.
Het 12-mans orkest is – gelijk in “The rape of Lucretia” – kleurig en met groot gemak behandeld. De vocale partijen eveneens, met misschien nog grotere kundigheid. Maar dit alles dient in de eerste plaats het toneeleffect. Effectvol is alles, wat men hoort en vooral…… ziet gebeuren. De handeling neemt vaak een zo overheersende plaats in, dat men nauwelijks nog van een opera kan spreken zoals wij die kennen. En de op het ballet geïnspireerde regie van de choreograaf Frederick Ashton versterkte dit nog aanmerkelijk.
“It’s just fun”, zeggen de Engelsen en dat is de sfeer, waarin Britten zich hier ophoudt. Het “plezier” in het handwerk “componeren”, een tegenwoordig zeldzame eigenschap, blijkt bij Britten in ruime mate aanwezig te zijn. En daarom alleen al is “Albert Herring” de moeite waard en vermaakt dit werk ons enkele uren op de meest “plezierige” wijze. Maar men moet er vooral niet meer in willen zien dan kostelijk amusement.
In die geest voerde men de opera op, met veel verve en met onmiskenbaar genoegen. Er waren aardige décors van John Piper. Een voortreffelijk zingend en acterend ensemble met Joan Cross, Nancy Evans, Margaret Ritchie, Peter Pears en Frederick Sharp als uitblinkers zorgde onder de uitstekende leiding van de componist voor een doorslaand succes.
LEX VAN DELDEN